blijven. De bruikbare steen van den af te breken muur
moet de aannemer echter verwerken;
7°. dat met de demping zal gepaard gaan eene belang
rijke en regelmatige verdieping, zoowel van het blijvend
gedeelte der Oude Haven als van de geheele Nieuwe
Haven tot bij het Hoofd. Daarbij is rekening gehouden
zoowel met de belangen der scheepvaart (o.a. het in de
vaart komen eener tweede Spoorboot) als met de veiligheid
der bestaande werken.
De Voorzitter brengt eerst in behandeling, het eerste
gedeelte van het voorstel betreffende de demping, en opent
de beraadslaging daarover.
De heer Zuurdeeg vraagt hoeveel het verschil is in kosten
tusschen eene demping zooals die nu voorgesteld is, en eene
demping tot aan de brug.
De Voorzitter antwoordt, dat de kosten van het tegen
woordige plan zijn geraamd op f 32800 en dat Burgem.
en Weth. het eens zijn met de Commissie van Fabricage
dat het wenschelijk is, ook uit een aestetisch oogpunt, dit
plan te volgen, waardoor ook een groot plein wordt ver
kregen. Eene demping tot aan de brug kost f 4500,
minder, doch als dan eene verdieping der buitenhaven
moet volgen zooals die is ontworpenvordert dit nog eene
uitgaaf van f 1500 a f 2000omdat de uitgebaggerde specie
dan gedeeltelijk buiten het havenhoofd moet worden gebracht,
terwijl verder een gedeelte der kaaimuren tusschen de brug
en de sleepkaai zou moeten worden vernieuwd, waarvoor
f 3300 is geraamd. De kosten zouden dus nog f 300,
hooger zijn. "Wordt de buitenhaven niet verdiept, dan zullen
zij ongeveer f 1500 minder zijn. Hij meent dan ook,
dat er in alle opzichten veel voor het aanhangige plan te
zeggen is.
De heer Zuurdeeg verlaat de vergadering.
Het eerste gedeelte van het voorstel van Burgem. en
Weth. wordt daarop aangenomen met algemeene stemmen.
Daarna komt in behandeling, het tweede gedeelte van
het voorstel van Burgem. en Weth. om tot dekking der
kosten te gelde te maken, een nominaal kapitaal yan
f 41250 berekend tegen f 33000 reëel.
De Voorzitter geeft daarbij te kennen, dat Burgem. en
Weth. dit bedrag niet zouden wenschen te redintegreeren
omdat het een werk van blij venden aard is.
De heer Fokker erkent dat het een blijvend werk is,
maar meent dat Burgem. en Weth. zich op een hellend
vlak begeven. Bij den verkoop van inschrijvingen op het
Grootboek voor de kosten van het Westhavenhoofd ten
vorige jare, is besloten, dat het kapitaal weder belegd zou
worden en hij zou dit ook nu wenschen. Als deze demping
niet wordt verricht zal men aan de kaaimuren kosten
moeten maken, terwijl ook het aanleggen van plantsoen
vermoedelijk eenige honderden guldens zal kosten.
De heer de Clercq verklaart het eens te zijn met den
heer Fokker en zou het betreuren als er van het kapitaal
niets terugkwam; op die wijze zou men in een slechten
toestand geraken. Hij acht het ook niet meer dau billijk
dat er door ons voor de verfraaiing een offer wordt gebracht,
anders zal het nageslacht er onder lijden en zou daarom
in overweging geven, tenminste een gedeelte van het
kapitaal bijv. f 25000 weder te beleggen binnen een zeker
aantal jaren.
De Voorzitter geeft te kennen, dat men tot het werk
overgaat door den nood gedwongen. Men had de keus om
de kaaimuren te vernieuwen, waarvan de kosten op f 40,000
begroot waren, of de haven te dempen, waarvoor ruim
f 30,000 was geraamd. Had men besloten tot het eerste,
dan zou geen voorstel tot wederbelegging zijn gedaan,
omdat het werk na verloop van zekeren tijd weder zou
terugkomen. Door de demping worden de ingezetenen voor
goed van den last van het onderhoud van de kaaimuren
ontheven; laat men het kapitaal terugbetalen, dan drukt
het op de tegenwoordige ingezetenen, die er geen meerder
nut van hebben dan zij die later leven en die dan van
den last ontslagen zijn. Spr. herinnert, dat zelfs het kapitaal
voor den bouw der Iloogere Burgerschool niet is gere-
dintegreerd, en dit acht hij dan niet een werk van
blijvenden aard.
De heer Six is het eens met het voorstel van Burgem.
en Weth., omdat het hier geldt een werk van een blijvend
karakter; alleen zou men kunnen zeggen, dat de afsluit-
muur daarop eene uitzondering maakt, doch daar tegenover
staat, dat de nakomelingen van een belangrijken last
worden ontheven. Wel beweert de heer de Clercq, dat
wij van de nazaten niet mogen profiteren en betrekkelijk
is dit ook juist, maar wij behoeven er toch ook niet voor
te betalen; wij hebben nu ook het renteverlies en betalen
hetzelfde als onze nazaten. Met den Voorzitter is Spr. van
meening, dat er geen reden is voor een blijvend werk de
tegenwoordige ingezetenen alleen te belasten. Bij de uitgaaf
voor herstelling van het Westhavenhoofd, was Spr. voor
de redintegratiedoch dit was een werk van geheel
anderen aard.
De heer Fokker kan zich met deze redeneering niet
vereenigen. Hij is niet tegen den verkoop van kapitaal, want
anders zou er toch geleend moeten worden bij anderen,
maar ook hier moet het leenen blijven. Wel is waar komt
het vervallen van het onderhoud der kaaimuren ten goede,
maar er worden ook weer nieuwe offers geëischt; er kan
b.v. een frontmuur invallen of iets anders. Als voorgangers
hadden gedaan, zooals Burgem. en Weth. nu voorstellen,
zou reeds het grootste deel van het kapitaal zijn verdwenen.
Spr. stelt als amendement op het voorstel voor, twee derde
gedeelte van het kapitaal binnen 30 jaar te redintegreeren.
De heer de Looze verklaart zich tegen de denkbeelden
van de heeren de Clercq en Fokker, omdat van de weder
belegging het gevolg zou zijn, dat de burgerij alweder
meer hoofdelijken omslag zou moeten betalen.
De Wethouder Boeije merkt op, dat ook hij eerst de
denkbeelden van de heeren de Clercq en Fokker was toe
gedaan, en dat hij niet dan noode is medegegaan met het
voorstel van Burgem. en Weth. Hij meent echter, dat
men het moet beschouwen als eene omzetting van kapitaal;
men mist f 30,000en verkrijgt een gedempte haven van
dat kapitaal krijgt men dus geen rente meermaar aan
de gedempte haven heeft men ook verder geen onkosten
meer, want die aan den frontmuur acht hij van geringe
beteelcenis. Een particulier nuzou in zoodanig geval
iets kunnen gaan bezuinigen, maar bij eene gemeente geeft
dit tot moeilijkheden aanleiding.
De heer de Crane is er ook tegen om van den hoogen
boom te teren, zooals men dat noemt, vooral omdat men
niet kan weten wat de gemeente nog te wachten staat,
o. a. met het havenhoofd, en zou eene wederbelegging
wenschelijk achten. Hij vraagt of er voor de waterleiding,
waarvan de concessie thans is vervallen, geen post op de
begrooting voorkomt, waarvan men f 1000 per jaar kan
beleggen, of dat er niets kan worden gebruikt van de
middelen waaruit de bijdrage voor den grooten toren, die
in het volgende jaar zal vervallen, wordt bestreden.
De Voorzitter antwoordt, dat op de begrooting geen
post voor de waterleiding is gebracht, terwijl de heer Boeije
te kennen geeft, dat het gelukkig is, dat de jaarlijksche
bijdrage voor den grooten toren van ruim f 1900 in het
volgende jaar zal vervallen, omdat voor die bijdrage, tot
dusver bestreden uit de opbrengst der 'zelkasch, geen gèld
méér zou 'zijn.
De heer W. A. Ochtman beantwoordt daarna eene op
merking van den heer de Crane,1 over de opbrengst dér
zelkasch.
De heer Fokker wijzigt na het gesprokene door den heer
Boeije zijn amendement en stelt voor, in 30 jaar eene som
van f 15000 weder te beleggen; hij meent dat dit wel
geen bezwaar zal kunnen hebben.
De heer Boeije merkt op, dat men reeds een renteverlies
van f 1500 heeft, zoodat men bij belegging van f 500
weder voor een tekort van f 2000 komt, hetgeen niet is
te vinden zonder verhooging van den hoofdelijken omslag,
ten blijke waarvan men het lage cijfer van den post voor
Onv. Uitg. in de begrooting slechts behoeft te raadplegen
en tegenover het opdrijven van den hoofdelijken omslag staan
groote nadeelen, die zooals men kan nagaan, zeer ingrijpend
zouden kunnen zijn. Spr. heeft er dan ook niet toe kunnen
besluitennu er nog onlangs is besloten tot het weder-
beleggen van 1400 per jaar voor het havenhoofd, op
eene redintegratie van het kapitaal aan te dringen.
De heer Six is het niet eens met den heer Fokker, die
het werk splitste in een blijvend en niet blijvend gedeelte;
het niet blijvende is de afsluitmuur; zeker zal men daaraan
te eeniger tijd kosten hebbenen met het oog daarop
noemt de heer Fokker een cijferdoch dit. heeft geen
basis; maar welke som hij ook mocht willen voorstellen,
zou Spr. er toch tegen zijn.
De heer Zuurdeeg komt ter vergadering terug.
Het amendement van den heer Fokker wordt daarop
verworpen met 8 stemmen tegen 3die van de heeren de
Clercq, Fokker en de Crane.
Het voorstel van Burgem. en Weth. om een nominaal
kapitaal op het Grootboek der 27a pCt. Nat. Schuld van
f 41250 te gelde te maken voor de kosten der demping
en dit kapitaal niet weder te beleggenwordt aangenomen
met 8 stemmen tegen 3. Tegen stemden de heer Fokker,
de Crane en de Clercq.
De Voorzitter brengt ter tafel
1°. een voorstel van Burgem. en Weth., tot wijziging
der gemeentebegrooting voor 1891noodig geworden ten
gevolge van de aanneming van het plan tot demping van
een gedeelte der Oude Haven, en stelt-dit tot onderzoek
en verslag in handen van de heeren Six, van den Bout
en Zuurdeegom daarover nog in deze vergadering verslag
uit te brengen.
De vergadering wordt daarop voor eenige oogenblikken
geschorst.
Na de heropening brengt de heer Six verslag uit,
strekkende tot goedkeuring van het voorstel.
Dienovereenkomstig wordt zonder beraadslaging besloten;
2°. eene aanbeveling van Burgem. en Weth., ter be
noeming van een Regent van het Burgerlijk Armbestuur
in de plaats van den heer S. J. Ochtman, bestaande uit
de heeren1°. M. Koole Rz.2°. J. Gloude.
De heer de Looze verkrijgt het woord en geeft te kennen
dat de eerst-aanbevolene, de heer Koole, hem heeft opge
dragen aan den Raad mede te deelendat hij eene even-
tueele benoeming niet zou aannemen.
De heer Boeije zegt, dat de aanbeveling wel aan het
Burgerlijk Armbestuur zou kunnen worden teruggezonden
doch meent dat de Raadondanks de gedane mededeeling
toch dient te stemmen.
De Voorzitter geeft te kennen, dat de aanbeveling is
overeenkomstig aan die van het Burgerlijk Armbestuur.
Daarop wordt tot de stemming overgegaan, waarbij de
heer Koole 9 en de heer Gloude 2 stemmen bekomen,
zoodat de heer Koole is benoemd;
3°. eene aanbeveling van Burgem. en Weth.ter
benoeming van een leeraar in de Nederlandsche taal en
letterkunde aan de Hoogere Burgerschool en de Neder
landsche taal aan de Burger-avondschoolbestaande uit de
heeren J. J. Meder te Warfum, J. H. van den Bosch
te Zwolle en W. Toose te Hoorn.
De Voorzitter stelt voor, tot de benoeming over te gaan.
De heer de Clei'cq bespreekt deze aanbeveling. Hij acht
het moeilijk eene keuze te doen. De tweede candidaat
heeft bizonder goede getuigschriften en wordt ook in het
advies van den Inspecteur geprezen, doch daar hij nooit
leeraar is geweest, heeft men niet de zekerheid dat hij
voldoen zal en hij zou dan ook zijne benoeming gevaarljjk
achten, tenzij die geschiede bij wijze van proef, voor één
jaar. Hij heeft den indruk, dat wellicht een andereu,
hoogeren werkkring voor dien candidaat beter zou zijn.
De Voorzitter geeft te kennen, dat bij het opmaken dezer
aanbeveling de Directeur der Hoogere Burgerschool is
gehoord, waartoe te eerder aanleiding bestond om de
getuigenissen, die omtrent den in de tweede plaats aan-
bevolene zijn afgelegd. De Directeur meende echter, dat
het bezwaar had eene benoeming voor één jaar te doen
bij wijze van proef, daar dit bij eene kleine school
als dezeingeval van ongeschiktheid van den leeraar
nadeelig zou zijn voor het onderwijs.
De heer Fokker stelt daarop voor, dat ondanks de bewe
ring van den Directeur, evenals dit aan de Rijks Hoogere
Burgerscholen geschiedt, deze benoeming van een leeraar,
in elk geval voor niet langer dan een jaar zal zijn. Overigens
zou hij over de candidaten nog het een en ander wenschen
te spreken.
De Voorzitter doet daarop de openbare vergadering in
eene beslotene overgaan.
De openbare vergadering heropend zijnde, komt in
stemming, een voorstel van den heer Fokker, om een
leeraar in de Ned. taal enz. te benoemen, tijdelijk, voor 1 jaar.
Dit voorstel wordt aangenomen met 9 stemmen tegen 2,
die van de heeren W. A. Ochtman en Boeije.
Daarna wordt tot de benoeming overgegaan.
Uitgebracht worden op de heeren van den Bosch 7
stemmen, Meder 3 stemmen en Toose 1 stem, zoodat de
eerste is benoemd.
Het tweede suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag
wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming vastgesteld
op f 100,125.
De Voorzitter doet omvraag.
De heer Fokker vestigt er de aandacht van het Dagel.
Bestuur op, dat de wijziging der verordening op de havens
niet op wettelijke wijze is afgekondigd. In het formulier
van afkondiging toch, staat in plaats van het woord «ver
ordening", «besluit."
De Voorzitter zegt, dat de aandacht van Burgem. en
Weth. daarop reeds gevestigd was, doch betwijfelt het
dat de afkondiging niet wettelijk zou zijn; het geldt een
besluit tot wijziging eener verordening; in andere groote
gemeenten is de afkondiging meermalen geschied zooals
nu hier.
De heer Fokker merkt op, dat de Hooge Raad dikwijls
heeft uitgemaakt, dat het juiste formulier moet worden
gevolgd. Men loopt gevaar dat een gezagvoerder op de
oude verordening wordt vervolgd en er dus inloopt. Hij
zou de verordening met de wijziging, op nieuw willen doen
afkondigen.
De heer Boeije meent, dat dit beter zou zijn, als ten
minste de tegenwoordige afkondiging tot moeilijkheden aan
leiding zou kunnen gevendoch dit is nog zoo zeker niet
er wordt ook anders over gedacht dan de heer Fokker
doet en hij acht het dan ook nog kwestieus, of wel eene
veroordeeling zou volgen op de oude verordening.
De heer Fokker zegtdatals de zaak kwestieus is
het juist een reden is om die in orde te maken, eer dat
iemand er de dupe van wordt.
De Voorzitter merkt op, dat het hier geen verordening
betreft, maar een besluit tot wijziging eener verordening.
In andere meenten, o. a. in Utrecht, wordt dit zoo begrepen
en daar zijn toch veroordeelingen op gevolgd.
De heeren Boeije en de Voorzitter verklaren daarop, dat
Burgem. en Weth. de zaak nader in overweging zullen
nemen.
De heer van den Bout vraagt, of de oproepingsbrieven
voor de leden van den Raad, niet vroeger zouden kunnen
worden rondbezorgd dan thans, b.v. drie dagen vóór de
vergadering. Als er 's Maandags raadsvergadering wordt
gehouden, valt er een Zondag tusschen en blijft er weinig
gelegenheid over om de stukken, die ter visie liggen, te
komen nazien.
De heer Röell deelt het bezwaar van den heer van den
Bout.
De Voorzitter zegtdat aan de leden zooveel mogelijk de
gelegenheid wordt gegeven om van de stukken kennis te
nemen, doch dat, als de stukken lang ter visie liggen,
daarvan toch meestal in de laatste dagen wordt gebruik
gemaakt en dan velen tegelijk komen. De termijn voor
het verzenden der oproepingsbrievenbij de wet en het
reglement van orde bepaaldwordt in acht genomen.
Wordt de oproepingsbrief drie dagen te voren verzonden,
dan zal die ook dikwerf onvolledig zijn. Zooveel doenlijk
zal hij echter trachten aan het bezwaar van den heer van
den Bout tegemoet te komenmaar een bepaalde regel kan
daarvan niet worden gemaakt.
De heer de Clercq vraagt of de leden nu ook nog iets
van de plannen omtrent de demping der haven te zien of te
hooren krijgen. Hij zou dit wel wenschelijk achten, want
hoeveel eerbied hij voor de deskundigen heeft, deze kunnen
toch falen. Wel erkent hij de moeilijkheid om alles in den
Raad te brengen, maar er zijn toch zaken waarover eene
bespreking noodig zal zijn. O.a. meent hij te moeten wijzen
op de buizendie in het te dempen gedeelte zullen worden
gelegd en vraagt hij of die wel van voldoende grootte zijn
en of het niet beter ware vooral voor ijsgang en voor het
aanslaan van mosselsdie buizen zoo wijd mogelijk te nemen,
b.v. zóó dat er een jongen of een man door kan.
De Voorzitter zegt, dat het opmaken der bestekken een
werk is aan Burgem. en Weth. opgedragen; deze doen dat
in overleg met de Commissie van Fabricage en den Gemeente
bouwmeester; juist de deskundigen hebben daarin veel te
zeggen en als alles in bizonderheden in den Raad moest
worden behandeld, zou dit tot veel tijdverlies leiden en
weinig voordeel opleveren. De Raad kan echter de vast
stelling der plans en voorwaarden aan zich voorbehouden.
De heer Fokker vereenigt zich met het gesprokene door
den heer de Clercq. De Raad kan van de onderdeden van
het werk geen kennis nemen en in dit speciale geval zou
hij wel wenschen, het bestek ter visie te doen leggen en
door den Raad vaststellen.
De heer Six merkt opdat dit wel te doen isdoch hij
weet niet of het wel wenschelijk zou zijn. Yoor niet des
kundigen is het moeilijk om te oordeelen en het zou dan
ook leiden tot discussiëri zonder resultaat. Wat de buizen
betreft, merkt hij op, dat deze tot toevoer van water, niet
tot afvoer van water moeten dienen, dat de doorsnede
27< maal grooter is dan die van de bestaande buizen en
dat juist de wijdte der buizen een punt van overweging
heeft uitgemaakt en de nu aangenomene voldoende werd
geacht. Wel kunnen de buizen zeker nog wijder zijnmaar
zooveel te meer geld zou dat kosten. Hij acht het niet wensche
lijk dat de Raad zich over alle onderdeelen uitspreekt, en
voldoende dat de leden, die met een of ander belang
rekening gehouden wenschen te ziendit aangeven.
De heer de Clercq meent, dat lichtelijk een denkbeeld
kan worden geopperd waaraan niet gedacht is, en evenals
een particulier gaarne op de hoogte is van het werk dat
hij laat uitvoeren, zullen ook de leden van den Raad dit
wel zijn. Ilij stelt daarom voor, dat de Raad zich de
vaststelling van het bestek zal voorbehouden.
De heer W. A. Ochtmanzou dit den eersten stap op
een gevaarlijken weg achten. Tot nogtoe is dit nooit ge
schied en bij dit bestek is dit ook onnoodigwant Burgem.
en Weth.de Commissie van Fabricage en de Gemeente
bouwmeester zijn het vrij wel eens. Yoor de beplanting
en aanleg van liet terrein zou het iets anders kunnen zijn,
doch die komen eerst na de uitvoering van dit werk.
De heer Boeije bestrijdt eveneens het voorstel van den
heer de Clercq en acht dit ingrijpend. Het bestek is
vastgesteld door de Commissie van Fabricage met den
Gemeentebouwmeester, en dus is het onnoodig dat de
Raad dit nog behandelt, tenzij men in de Commissie van
Fabricage en den Bouwmeester geen vertrouwen heeft.
Het zou ook veel tijdverlies geven en het wordt hoog
tijd om tot de aanbesteding over te gaan, die Burgem.
en Weth. reeds den 9 Maart meenden te doen. Tengevolge
van de vorst, waardoor men niet met de peilingen gereed
was, is het reeds later geworden dan men dacht. Hoe
vroeger de aanbesteding geschiedthoe meer dit van
gunstigen invloed zal zijn op de aannemingssom. De leden
kunnen intusschen het werk bekijken zooveel hun goeddunkt.
De heer Fokker meent, dat er voor de vaststelling van
het bestek door den Raad, een reden ligt in de wijze
waarop de zaak is toegelicht. Die toelichting was zeer
sober. De heeren Six en Ochtman hechten te veel gewicht
aan de technische kwestie. Hij bespreekt daarop nog de
wijdte der buizen en zegt dat er een deskundige is, die
ze te klein acht. Spr. meent eindelijkdat als het bestek
spoedig gedrukt en in de volgende week ter visie ligt,
toch nog in Maart de aanbesteding kan geschieden.
De Voorzitter bestrijdt nog het voorstel van den heer
de Clercq, waarna de heer Six te kennen geeft, dat hij
meende dat de heer de Clercq alleen het bestek ter visie
wilde doen leggen om over enkele onderdeelen nog te
spreken, en de heer Fokker daarmede instemde, doch na
hetgeen deze laatste Spr. heeft aangevoerd, vermoedt hij dat
de bedoeling iets anders is, n.l. dat de Raad door het vast
stellen van het bestek, feitelijk de beslissing over allerlei
technische onderdeelen aan zich zou behouden. Hij meent
daarin wantrouwen te zien tegen de Commissie van
Fabricage en verzoekt den heer Fokker, als dit de bedoeling
is, zich daaromtrent duidelijk te willen uitspreken.
De heer Fokker zegt, dat hier van vertrouwen of wan
trouwen geen sprake is; hij gelooft dat de Commissie van
Fabricage het volle vertrouwen verdient, doch de leden
kunnen ook met eigen oogen zien. Over de buizen heeft
hij juist gesproken, omdat die hier genoemd waren.
Het voorstel van den heer de Clercq, dat de Raad de
vaststelling van het bestek aan zich zal behouden, wordt
verwoppen met 7 stemmen tegen 3, die van de heeren
de Crane, Fokker en de Clercq.
De heer de Clercq vestigt er vervolgens de aandacht
van het Dagelijksch Bestuur op, dat een boschaadje bij
den Grachtweg aan de Noord havenpoort, als mesthoop
schijnt te worden gebruikt. Hij vraagt of hierop geen
toezicht kan worden gehouden en of het plantsoen niet
met ijzerdraad zou kunnen worden afgeheind.
De heer Boeije merkt op, dat dit toezicht bij de politie
behoort waarna de Voorzitter zegt, daarop toezicht te
zullen laten houden en verklaart, dat het Dagel. Bestuur
overigens de opmerking van den heer de Clercq in over
weging zal nemen.
De heer de Crane klaagt daarop, dat de voordracht
voor leeraar in het Nederlandsch aan de Hoogere Burger
school, in de Middelburgsche Courant van 1.1. Dinsdag
reeds was opgenomen en aan dat blad dus 's Maandags
te voren bekend moest zijn, terwijl aan de plaatselijke
courant de opgaaf Maandagavond was geweigerd.
De heer Fokker meent, dat hier eene indiscretie moet
zijn begaan door een der Ambtenaren ter Secretarie.
De heer Röell merkt op, dat als het bericht in de
courant van Dinsdag voorkomt, dit reeds Maandag vooraf
moet zijn verzonden.
De Voorzitter zegt, dat hij Dinsdag vergunning heeft
gegeven om de voordracht publiek te maken, doch Maan
dagavond te voren zelf aan de op de voordracht geplaatste
sollicitanten daarvan kennis heeft gegeven. Hij zal onder
zoeken of werkelijk eene indiscretie is begaan, doch be
twijfelt dit nog.
Daarna sluit hij de vergadering.
Directeur-Uitgever: J. WAALE.
Stoomdrukkerij. OCHTMAN, VAN DISHOECK LAKENMAN. Zierikzee.