ZIERIKZËESGHE NIEUWSBODE.
Zaterdag 29 Maart 1890.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
De Nieuwe Ministers
in het licht hunner eigen
verklaringen.
NIEUWSTIJDINGEN.
Feuilleton.
Henriëtte.
TerBchijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prys per 3 maanden ia f 1.30, franco per
f 1.60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz,
eens per week, f 10,per jaar.
46ste JAARGANG.
No. 5828.
Advertentiënvan 13 regels 30 Gfcs.
meerdere regels 10 Cts.kunnen uiterlijk tot des
Maandags, Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
Zooals te verwachten was, heeft men de
ring in de Tweede Kamer inlichtingen gevraagd
omtrent de plaats gehad hebbende verandering in
het Ministerie. De heeren A. van Dedemanti
revolutionair en de heer Tak van Poortvlietvrij
zinnig lid der Kamer van Honderd, hebben, ieder
van zijn eigen standpunt, eenige vragen gesteld, en
naar aanleiding daarvan en van de door de heeren
Mackay en de Savornin Lohman gegeven antwoorden,
heeft de Tweede Kamer twee dagen beraadslaagd.
Wij hebben het in de >Haudelingen" opgenomen
verslag afgewacht, alvorens wij er ons toe zetten
onzen indruk aan onze lezers mede te deelen. Die
indruk is in het algeiheen, dat onze eerste opvatting
omtrent de oplossing der crisis bevestigd is. Indien
er echter niets anders uit de nalezing der beraad
slagingen volgde, behoefden wij op de zaak niet
terug te komen, maar er zijn een paar punten,
waarop de eigen verklaringen der Ministers een
eigenaardig licht hebben geworpen. Het kan zijn
nut hebben, daarop de aandacht te vestigen, maar
wij willen ons daartoe ook bepalen en van 't geen
er verder gesproken werd, slechts terloops enkele
bijzonderheden aanstippen, die in verband met de
bedoelde verklaringen van belang zijn te achten.
Het eerste punt dat onze aandacht trekt is de
oplossing in haar geheel, van de ontstane crisis.
De begrooting van den Minister van Koloniën was
verworpenhij had zijn ontslag gevraagd, en, 't is
algemeen erkend, (in stryd met wat de anti-revo
lutionaire pers en de anti-revolutionaire kiesvereeni-
gingen hadden uitgebazuind), dat volkomen terecht
het kabinet het algemeene regeeringsbeleid noch
aangevallen, noch getroffen achtte. Men had dus
alleen den Minister van Koloniën te vervangen en
wanneer dit geschied ware, dan hadden zij
wellicht de keuze minder gelukkig kunnen achten,
maar overigens geen grond gehad om eenige aan
merking te maken. Maar men heeft zich daartoe
niet bepaald. Integendeelmen heeft iets gedaan,
wat met de oorzaak der crisis in geen enkel opzicht
in verband staat. De Minister van Binnenl. Zaken,
die onder de gegeven omstandigheden, de rechte
man op de rechte plaats mocht heeten, stond zijne
portefeuille af, om die van Koloniën te aanvaarden,
waarvoor hij in geen enkel opzicht ooit eenige bij
zondere geschiktheid aan den dag heeft gelegd, en
gaf zyne portefeuille over aan een man, die, hoe
men over zijne bekwaamheid moge denken, door
zijn persoonlijkheid en karakter onmogelijk zooveel
vertrouwen kan vinden als zijn voorganger volkomen
terecht genoot.
Waartoe dit'?
Het is niet gemakkelijk gevallen, dit te ontdekken,
maar, bij 't scheiden van de markt leert men zijn
menschen kennen, en zoo ging bet ook hier. Men
wist wel, dat hierbij aan party-invloeden gehoor
was gegeven, maar eerst op het eind der beraad
slaging werd het erkend door den heer Mackaydie
verklaarde dat zijn zitting nemen als Minister van
Koloniën geen vrijwillige daad was. Waarom deed
hij het dan Omdat de heer de Savornin Lohman
in het kabinet wilde optreden als Minister van
Binnenl. Zaken. Maar als de heer de Savornin Loh
man niet als Minister van Koloniën wilde optreden,
waarom nam men dan niet een ander? Op die
vraag gaf de heer Schaepman het antwoord, de heer
Schaepman, die eenigermate als voogd over het
kabinet optrad en zijnerzijds eene verklaring van de
oplossing gaf, die bewees, dat hij bekend was met
de overwegingen, waardoor men zich had laten
leiden, en waarnaar men in de Kamer vergeefs
vroeg. Hij deelde o. a. mede dat de heer Mackay
van portefeuille verwisseld heeft, uit vaderlands
liefde, en niet zonder eenige zelfverloocheningom
zooveel mogelijk, ön tegenover het land era tegenover
de partij waarmee hij verhonden is, de homogeniteit
van het kabinet te bewaren.
Beschouwt men dit alles in onderling verband
met elkander, dan volgt daaruit dat men uit partij
berekening den heer Keuchenius heeft moeten
vervangen door een geestverwant van dien Minister;
dat men zoodanig geestverwant alleen heeft kunnen
vinden in den heer de Savornin Lohmany dat die
verlangd heeft als Minister van Binnenl. Zaken op
te treden en dat daarom de heer Mackay die por
tefeuille heeft nedergelegd. Mackay is gezwicht
voor den dwang der Aw/pcr-party.
Hij is daarvoor gezwicht naar zijn opvatting om
erger kwaad te voorkomen.
»De Regeering meende n.l. dat niet moest worden
overgegaan tot eene ontbinding der Staten-Generaal,
zeide hijzulks zou niet in 's lands belang zijn
geweest, nevens zeer vele andere ook om deze reden,
dat het te voorzien was, dat er een verkiezingsstrijd
zou zijn gevoerd onder de leus: »de Islam tegen
het Christendom."
Die leus was door dr. Kuyper, door de Standaard-
party op den voorgrond gesteld. Zij had het
valschelijk doen voorkomen alsof de Eerste Kamer
door de begrooting van koloniën af te stemmen
tegen het Christendom en voor het Mohamedanisme
had partij getrokken en de Regeering duchtte èn
voor Nederland èn voor Indië de gevolgen van een
verkiezingsstrijd onder zulk een leuze gevoerd
Ziedaar een bewijs te meer dat de Regeering
bij de oplossing van de ontstane crisis gezwicht is
voor den partijdwang: noch eene kamerontbinding,
noch het optreden van de Savornin Lohman was
noodig als gevolg van het aftreden van den heer
Keuchenius, het was alleen noodig om voldoening
te schenken aan hen, die zich door den val van den
heer Keuchenius gegriefd vonden.
Nu onderscheide men wel. Dat bij de oplossing
van een crisis de partijverhoudingen in aanmerking
genomen worden, volgt uit den aard der zaak.
Maar daarbij moet 's lands belang op den voorgrond
■taan en dat is nu niet het geval geweest.
Wij hebben reeds in het licht gesteld dat èn. het
Ministerie van Binnenl. Zaken èn het Ministerie
van Koloniën nu slechter bezet zijn dan te voren.
De plicht rust op ons, dit nu nog met de eigen
verklaringen der Ministers in het licht te stellen.
Wat de Minister van Koloniën betreft, hij heeft
verklaard, dat hij zich wilde onthouden van met een
hervormingsplan op te treden. Hij voegde daaraan
eene ontwikkeling toe van de stelling, dat van de her
vormingsplannen, waarmee verschillende Ministers
opgetreden zijn, niets gekomen is. Dat is wel zoo,
maar voor Indië zijn zoo groote en gewichtige belan
gen te behartigen, zoo ingrypende vraagstukken op
te lossen, dat het inderdaad niet aangaat om hem,
die den Minister van Koloniën naar zijn voornemens
vraagt, te antwoorden met zulk eenverlegen
heidspraatje. Toen Thorbecke indertijd op een vraag
naar zijne voornemens antwoorddewacht op mijne
daden", had hy een verleden achter zich, dat hem
recht gaf zoo te spreken. Als nu de heer Mackay als
Minister van Binnenl. Zaken een soortgelijk ant
woord gegeven had, zou men dat ook gerechtvaardigd
kunnen vinden. Doch nu hij optreedt als Minister
van Koloniën, en dus een gebied betreedt, waarop
hij tot dusver vreemdeling was, nu bevestigt het
antwoord dat hij gaf, of liever de wijze waarop
hij zich aan het geven van een antwoord onttrok,
dat wy aan het hoofd van het Departement van
Koloniën een man zien, van wien wij wegens zijn
karakter geen dolzinnige daden te vreezen hebben,
maar die ook de dringend noodige hervormingen
niet zal kunnen ter hand nemen. Indië wordt het
kind van de rekeningIndië, waarvoor bij de ge
opende stembus in 1888 vooral van de zijde der
anti-revolutionairen zoo schitterende beloften werden
gedaan, moet het gelag betalen en wordt aan de
partijdrift van dr. Kuyper en zijne volgers ten offer
gebracht.
Wat de heer de Savornin Lohman betreft, nu men
hem aan het hoofd van Binnenl. Zaken ziet, heeft
rotn zich ongerust gemaakt over de uitvoering van
(le schoolwet. De heer Mackay verzekerde, zich
vergewist te hebben, dat die uitvoering zou ge
schieden in denzelfden geest waarin hij die begonnen
had, en de heer de Savornin Lohman zelf verklaarde,
dat hem de wet heilig is. Ik heb 22 jaren lang
de wetten helpen toepassen (bij de rechterlijke
macht) en daarbij steeds getracht mijne individueele
gevoelens te onderwerpen aan de wet, zooals zij naar
geest en letter moet worden opgevat. Zoolang ik
ook thans weer zal hebben mede te werken aan de
uitvoering der wet, zal ik steeds, met de meerdere
kennis toegerust die men aan een departement
verkrijgen „kan, vragenwat eischt de letter en
geest der wet"?
De bedoeling dier verklaringen is te doen ge-
looven, dat de verandering van personen geen
verandering van stelsel zal teweeg brengen. Men
behoeft de goede trouw dier verzekeringen niet in
twijfel te trekken, om toch eene groote mate van
ongerustheid te blijven gevoelen.
Als twee hetzelfde doen is het daarom nog niet
hetzelfde. Als de heer Mackay de schoolwet had
uitgevoerd, in den bezadigden, verzoenenden geest,
waarin zij ontworpen en aangenomen is, dan bleef
by daarmede geheel in zijn rol, dan handelde hij
geheel naar zyn natuur, naar zijn inborst, naar zijn
innerlijke overtuiging. Als de heer de Savornin
Lohman poogt de wet op dezelfde wijze uit te
voeren, dan doet hij dat ondanks zichzelven, in strijd
met zijn heftige, partijzucnt|ge natuur. Wil men
bewijs Om zijne verklaringen aannemelijk te maken
moest hij beginnen, met zich los te maken van wat hij
vroeger omtrent de beteekenis der schoolwet en
omtrent hare toepassing heeft gezegdGeen wonder,
dat de heeren Röell, Mees, Sanders het noodig
achtten een krachtig verzet aan te kondigen tegen
elke afwijking bij de toepassing der wet van den
geest waarin zij, als een vergelyk, tot stand ge
komen is.
Noch op het stuk van het kiesrecht, noch op dat
van de regeling der gemeentefiuanciën, noch op dat
van het Hooger Onderwijs, vindt men bij de Savornin
Lohman eenigen waarborg voor de toekomst.
Engeland.
Het Eogelsche blad Woman meldde dezer dagen,
dat to Saltcoats, in Schotland, zekere miss Hanna
Millar in den ouderdom van 82 jaar overleden waB,
die zich kon beroemen gedurende verscheidene jaren
het bevel gevoerd te hebben over den brik »Clitus".
Zy had daarenboven in dit ambt hare oudere zuster
opgevolgd, die gedurende meer dan dertig jaren op
hetzelfde schip het ambt van kapitein vervuld had.
Haar vader was een rijk koopman van Saltcoats,
kleine haven op de kusten van Ayrshire. De dood
verrastte hem, op eon oogenblik dat zyn zaken erg
achteruit gegaan waren, en hy liet zijn kinderen
niets achter dan do brik >Clitus", gemaakt van de
stukken van een oorlogsschip, dat op de kust vergaan was.
Miss Bethsy nam het bevelhebberschap der brik op
zich, en gedurende 30 jaren bestuurde zy de zaken
met heb beste gevolg, zoodat zy haar zusters goed
kon grootbrengen en haar een aardig sommetje na
laten.
Rusland.
Uit Orenburg wordt een merkwaardig geval van
bijgeloof vermeld. Gedurende de begrafenis van een
ryken boer ging eensklaps het deksel van de kist in
de hoogto en de boer maakte aanstalten om uit zijne
enge verblijfplaats te stappen. De geestelijke en de
overige aanwezigen schrikten zoo geweldig dat zy
haastig de kist op den grond zetten en, zoo hard zy
maar konden, naar het dorp terugholden, waar allen
zich in hun woningen opsloten.
Het >lyk" dat het, in zyn dunne kleeding, in de open
lucht waarschijnlijk te koud kreeg en holde achter de
vluchtenden aan en sloop achter eene oude juffrouw,
die niet meer zoo goed ter been was, als de overigen,
in. dier woniag. Nauwelijks waren de boeren echter
van hun eerste ontsteltenis bekomen, of zy kwamen
met hooivorken en geweren voor den dag, ten einde den
»geest" te bezworen en van kant te maken. Toen
de goestelyke tot bezinning was gekomen en de boeren
aan het verstand wilde brengen, dat zij met een sckijn-
doode to doen badden, lag die arme man thans werkelijk
dood, door kogels doorboord en gespiest op een veld in
de nabijheid van het dorp.
Duitschland.
Berlijn, 26 Maart. Heden morgen te omstreeks
half elf uren heeft Bismarck zich naar het keizerlijk
paleis begeven, om persoonlijk van den Keizer afscheid
te nemen. Zoowel voor zyn paleis in de Wilhelmstrasse
als op den weg Unter den Linden tot aan het keizer
lijk paleis, stond eene talryke menigte die den voorbjj-
rijdenden kanselier begroette met blyken van eerbiedige
hoogachting. Bismarck droeg de historische witte-
kurassiers-uniform, met den breeden gelen band der
orde van den Zwarten Adelaar. Hij zag er zeer
opgewekt uit, en beantwoordde, door bet geopende
portierraam, alle groeten ten vriendelykste. Verscheiden
dames wierpen hem bloemen toe. Eenige minuten na
den kanselier kwam de Keizer, die een wandelrit
gemaakt had, in het paleis aan. Keizer en kanselier
hadden daarop een onderhoud, dat ongeveer een uui-
duurde, waarna Bismarck ook van de Keizerin afscheid
nam. Intusschen had zich, bij het heerlijkste voorjaars
weder, eene groote menschenmassa verzameld voor het
paleis, die met de grootste spanning het terugkeeren
van den kanselier verbeidde. Toen Bismarck tegen
twaalven weder verscheen, weerklonk een daverend
hoezee-geroep door de lucht. De eenvoudige equipage
van den kanselier werd letterlijk bestormd; de menigte
wierp zich haast tusschen de paarden, zwaaiend met
hoeden en zakdoeken, en tot op de treden van het rijtuig
klimmend. Voor het in die buurt gelegen zoogenaamde
Nederlandsche paleis, waar thans de groothertog van
Baden woont, hield Bismarck's rytuig plotseling stil,
Bismarck stapte er uit, om den groothertog een af
scheidsbezoek te brengen. Op dat zelfde oogenblik stond
hij door de gansche menigto omringd. D« politie
agenten, alios wat maar in den weg stond, werd op
zy gedrongen, en midden in den, onophoudelijk »Hoch!
Hochl" jubelenden drom, moest Bismarck tred voor tred
zich vooruit duwen. Ten slotte kon hij de hand ter
nauwernood meer aan de militaire muts brengen om
te kunnen groeten. Dames wierpen hem hare bloem
ruikers toe, of trachtten hem hare rozen op te dringen.
Uit de menigte werd geroepen»de paarden uitspannen",
waarop de bedienden van den prinB zoo gauw mogelijk
zorgden het rytuig in de naburige toegangspoort van
het paleis van Keizerin Friedrich te trekken, en de
ijzeren deuren te sluiten. De ovatiën waren van buiten
gemeen hartelyken aard. Het sproDg in het oog hoe
friach en flink Bismarck was. Hy sprong vlug uit het
rijtuig, en was in alle zyne bewegingen zoo lenig als
hy in de laatste jaren zelden gezien werd.
In den Reiclisanzeiger worden heden de brieven
openhaar gemaakt, die nog onder het ministeriëele
contraseign van Bismarck tusschen den Keizer en den
Paus gewisseld zijn betreffende de conferentie over
het arbeidersvraagstuk. De Keizer schryft aan den
Paus (het is de Fransche tekst dien de Reiclisanzeiger
mededeelt) onder dagteekening van 8 Maart: «Zeer
verheven Opperpriester, de edele woorden, waarmede
Uwe Heiligheid altijd haren invloed heeft doen gelden
ten gunBte van de armen en veriatenen der maat
schappij, geren my de hoop, dat de internationale
Naar het Eransch van Francois CJoppée.
Wie weet het? Misschien is het niet reeds zoo ver.
En dan, kan hij niet die gril opofferen ter wille van
de rust zijner moeder? Ja, zeker, honderdmaal ja!
Misschien denkt hij er reeds over? Misschien is hy,
terwijl ze zich zoo bedroefd maakt, nog vlak bij baar,
verteerd door smart, het arme kinden bereid om
haar te beloven, te zweren, dat hij er een einde aan
maken zal?
Half bedwelmd door die plotselinge hoop gaat
ze, neen, vliegt zij naar haar boudoir terug. Armand
is er niet meer. En daar er juist een bediende met
de avondbladen binnenkomt, vraagt ze
Is mynheer Armand uitgegaan? In stilte
hopende dat hij neen zal zeggen, dat hij nog thuis is
en naar zijn kamer is gegaan.
Ja, mevrouw, zegt de koude stem van den
lakei. Mijnheer Armand is, zoowat een kwartier ge
leden, uitgegaan.
Diep verslagen laat Mevrouw Bernard zich op een
sofa vallen en geeft zich daar aan hare droefheid
over. Het is haar alsof er iets in haar hart is ge
broken. Onwillekeurig valt baar oog op baar portret
aan den wand, waarop ze in balcostume staat en dat
baar echtgenoot voor haar in de bruidsdagen door
Dubufe heeft laten maken. En uit de in het half
donker gehulde beeltenis ziet ze den geest barer
kindsheid en schoonheid opdoemen. Waarom toch
komt haar nu het voorspel van die wak van Strauss,
dat gespeeld werd op dien avond toen haar vader
haar op het bal in de Tuileriën voorstelde, in
den geest?
Kom aan, moed gehoudenMen moet die treurig
heid van zich afschudden, aan iets anders denken.
Ze verbreekt het bandje van een krant, opent haar,
maar op de eerste bladzijde valt haar oog op een
naam, een naam die haar doet opspringen.
«De kolonel de Voris, die op 't oogenblik te
Tonkin is, waar hij het bevel heeft over een dei-
colonnes van het expeditie-corps, is tot generaal be
noemd, naar aanleiding van een reeks schitterende
krijgsbedrijven."
Mijnbeer de VorisWat is ze hard geweest jegens
dien edelen krijger, dien volmaakten edelman. Ze
herinnert zich zijn langdurige trouw, zijn eerbiedig
afwachten. Hij is de eenige man, die haar hart
heeft weten te winnen. En toch heeft ze hem ter
wille van Armand verstooten, ver van zich verban
nen. Wat is hij daarginds in dat moorddadig
klimaat, in dien geheimzinnigen en roemloozen
oorlog gaan zoeken? De vergetelheid, misschien den
doodEerstdaags, o, het is verschrikkelijk
zal ze vernemen dat die held, dien ze zoo bemind
heeft, daar ginds in die stinkende moerassen is om
gekomen, langzaam verteerd door de koorts, of wel
dat hij op afgrijselijke wijze door de gele mannen
gemarteld en verminkt is. En dat zal dan door haar
toedoen zijn I Want zij heeft mijnheer de Voris tot
die wanhopige daad gedreven, en dat alleen om
zich te wijden aan dien ondankbaren zoon, die kaar
nu verlaat. O, dat hardvochtige kind!
Ze heeft zich geheel aan haar droefgeestigheid
overgegeven. Ze heeft de krant op het tapijt laten
vallen. Voor haar aan den wand ziet het groote
portret in het halfduister met treurigen en ernstigen
blik op haar neer, hel schijnt haar te beweenen en
haar te verwijten dat ze zoo haar leven voor een
hersenschim heeft opgeofferd. Het eindeloos gewoel
der groote stad, die nooit inslaapt, dringt tot in het
stille vertrek door. De gedachten van Mevr. Ber
nard komen nogmaals op hetzelfde punt terug. Op
dit uur bevindt haar zoon zich ergens in dit groote
Parijs in de armen van een maltresse, van een
vrouw, die hij meer bemiut dan haar. En terwijl
ze het aangezicht in hare beide handen verbergt,
weent de arme moeder he?te tranen. Helaas! helaas!
Het is een natuurwet. De jonge vogel is sterk ge
worden, zijn veeren hebben zich ontwikkeld, hy
slaat de wieken uit; Snakkend naar vryheid, buigt
hij zich over den rand van het nest en ondanks de
kreten der ontstelde moeder, werpt hij zich in de
lucht; hij is uitgevlogen.
Dagen, weken zijn voorbijgegaan en de pijnlijke
verhouding tusschen Mevr. Bernard en Armand
blijft dezelfde. In schijn hebben ze vrede gesloten.
Toen ze hem voor de tweede maal met open armen
tot zich zag komen, beeft ze den moed niet gehad
hem te verstooten. Ze geven elkander den gewonen
nacht- en morgenzoen. Maar voor beiden is die om
helzing thans een straf. Ze kan zich niet verzetten
tegen het gevoel van weerzin, dat haar overvalt,
als ze de toch zoo frissche lippen van haar zoon
aanraakt. Ze meent er het spoor der kussen van die
«andere", van die vrouw, die ze zoo haat, op waar
te nemen en menigmaal moet ze zich bedwingen
om niet haar mond af te wisschen. Wat hem betreft,
als hij zijn moeder omhelst, voelt hij niet meer dien
weldadigen en innig hartélijken gloed van vroeger
op dat bleeke gelaat, op die koude wang, die ze
hem met een zekere gedwongenheid, bijna met ge
latenheid toesteekt.
Mevr. Bernard spreekt met haar zoon niet meer
over die treurige geschiedenis. Ze spreekt zelfs den
naam van Henriëtte niet meer uit. Waarom? Uit.
vrouwelijke schaamte? Uit moederlijke trots? Uit
overleg, misschien? Ze is bang dat ze den jongeling
zal verbitterende verwijdering, die tusschen hen is
•ontstaan nog grooter zal makenze acht het ver
standiger te zwijgen, geduld te hebben. Ze spreekt
hem nooit meer over zijn liefdesbetrekkingenmaar
bij vermoedt, bij weet dat ze er steeds en nergens
■anders over denkt, en in de eenvoudigste gezegden
zijner moeder zoekt hy een dubbelzinnigheid, een
toespeling, meent hij een klacht of spotternij te
•ontdekken.
Één oogenblik vooral is pijnlijk. Het is 's avonds
na het eten, op dat uur dat ze voor 't eerst tot een
verklaring zijn gekomen. Mevr. Bernard zet zich
aan haar eeuwigdurend tapisseriewerk en vraagt
Armand zonder van haar werk op te kijken, op
een gedempten toon, die een vrees en een smeekend
verzoek uitdrukt
Ga je uit?
Meestal antwoordt hy zacht:
Neen, mama.
Want hij bezoekt Henriëtte zoo dikwijls niet
meer. Ja, hij heeft den moed gehad daarin verande
ring te brengen. Hij heeft zijn onnoozel liefje, die
alles goed vindt wat hij zegt en doet, als reden op
gegeven dat hy zijn studiën, die hij om haar eenigen
tijd verwaarloosd heefl, moet ophalen, omdat hij
voor een examen staat. Zijn moeder toont zich jegens
hem volstrekt niet dankbaar voor deze opoffering
en doet of ze het heel eenvoudig vindt dat hij
thuis blijft.
Ze hebben elkaar verder niets te vertellen en wis
selen een paar woorden óver onbeduidende zaken.
Dit onderhoud, waaruit al het vertrouwen verbannen
is, is voor hen een moeite, een straf zelfs.
Na verloop van een half uur staat Armand op
en zegt:
Slaap wel, mama, ik ga werken.
Zij steekt hem haar marmeren wang toe en hy
gaat in een ontevreden stemming naar zijn kamer.
Maar daar hij Henriëtte alleen des avonds kan
spreken, is hij meer dan eens genoodzaakt op de ge
vreesde vraag: »Ga je uit?" Ja" te antwoorden.
Dan slaakt zijn moeder een zucht, die hem door het
hart gaat en hij vertrekt met de gedachte dat bij
haar alleen en verlaten achterlaat en de zelfbeschul
diging dat hij een ontaard zoon is.
Het arme kind was een en al verliefdheid. Zoodra
hij Henriëtte bemerkte, die hem reeds van verre
toelachte, was hij het moet gezegd worden
alles vergeten. Hij leefde slechts in het bijzijn zijner
jonge vriendin. In 't eerst bad hij haar, om haar
niet te verontrusten, niets gezegd van de slechte
verhouding met zijne moeder. Maar kunnen twee
waarlijk verliefde harten lang voor elkaar geheimen
koesteren Op zekeren dag, toen Armand er te vol
van was, deelde hij alles aan Henriëtte mede.
Wordt vervolgd.)