ZIERIKZËESGHE NIEUWSBODE. Zaterdag 29 Maart 1890. Directeur-Uitgever J. WAALE. De Nieuwe Ministers in het licht hunner eigen verklaringen. NIEUWSTIJDINGEN. Feuilleton. Henriëtte. TerBchijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prys per 3 maanden ia f 1.30, franco per f 1.60. Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz, eens per week, f 10,per jaar. 46ste JAARGANG. No. 5828. Advertentiënvan 13 regels 30 Gfcs. meerdere regels 10 Cts.kunnen uiterlijk tot des Maandags, Woensdags en Vrijdags middags 12 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. Zooals te verwachten was, heeft men de ring in de Tweede Kamer inlichtingen gevraagd omtrent de plaats gehad hebbende verandering in het Ministerie. De heeren A. van Dedemanti revolutionair en de heer Tak van Poortvlietvrij zinnig lid der Kamer van Honderd, hebben, ieder van zijn eigen standpunt, eenige vragen gesteld, en naar aanleiding daarvan en van de door de heeren Mackay en de Savornin Lohman gegeven antwoorden, heeft de Tweede Kamer twee dagen beraadslaagd. Wij hebben het in de >Haudelingen" opgenomen verslag afgewacht, alvorens wij er ons toe zetten onzen indruk aan onze lezers mede te deelen. Die indruk is in het algeiheen, dat onze eerste opvatting omtrent de oplossing der crisis bevestigd is. Indien er echter niets anders uit de nalezing der beraad slagingen volgde, behoefden wij op de zaak niet terug te komen, maar er zijn een paar punten, waarop de eigen verklaringen der Ministers een eigenaardig licht hebben geworpen. Het kan zijn nut hebben, daarop de aandacht te vestigen, maar wij willen ons daartoe ook bepalen en van 't geen er verder gesproken werd, slechts terloops enkele bijzonderheden aanstippen, die in verband met de bedoelde verklaringen van belang zijn te achten. Het eerste punt dat onze aandacht trekt is de oplossing in haar geheel, van de ontstane crisis. De begrooting van den Minister van Koloniën was verworpenhij had zijn ontslag gevraagd, en, 't is algemeen erkend, (in stryd met wat de anti-revo lutionaire pers en de anti-revolutionaire kiesvereeni- gingen hadden uitgebazuind), dat volkomen terecht het kabinet het algemeene regeeringsbeleid noch aangevallen, noch getroffen achtte. Men had dus alleen den Minister van Koloniën te vervangen en wanneer dit geschied ware, dan hadden zij wellicht de keuze minder gelukkig kunnen achten, maar overigens geen grond gehad om eenige aan merking te maken. Maar men heeft zich daartoe niet bepaald. Integendeelmen heeft iets gedaan, wat met de oorzaak der crisis in geen enkel opzicht in verband staat. De Minister van Binnenl. Zaken, die onder de gegeven omstandigheden, de rechte man op de rechte plaats mocht heeten, stond zijne portefeuille af, om die van Koloniën te aanvaarden, waarvoor hij in geen enkel opzicht ooit eenige bij zondere geschiktheid aan den dag heeft gelegd, en gaf zyne portefeuille over aan een man, die, hoe men over zijne bekwaamheid moge denken, door zijn persoonlijkheid en karakter onmogelijk zooveel vertrouwen kan vinden als zijn voorganger volkomen terecht genoot. Waartoe dit'? Het is niet gemakkelijk gevallen, dit te ontdekken, maar, bij 't scheiden van de markt leert men zijn menschen kennen, en zoo ging bet ook hier. Men wist wel, dat hierbij aan party-invloeden gehoor was gegeven, maar eerst op het eind der beraad slaging werd het erkend door den heer Mackaydie verklaarde dat zijn zitting nemen als Minister van Koloniën geen vrijwillige daad was. Waarom deed hij het dan Omdat de heer de Savornin Lohman in het kabinet wilde optreden als Minister van Binnenl. Zaken. Maar als de heer de Savornin Loh man niet als Minister van Koloniën wilde optreden, waarom nam men dan niet een ander? Op die vraag gaf de heer Schaepman het antwoord, de heer Schaepman, die eenigermate als voogd over het kabinet optrad en zijnerzijds eene verklaring van de oplossing gaf, die bewees, dat hij bekend was met de overwegingen, waardoor men zich had laten leiden, en waarnaar men in de Kamer vergeefs vroeg. Hij deelde o. a. mede dat de heer Mackay van portefeuille verwisseld heeft, uit vaderlands liefde, en niet zonder eenige zelfverloocheningom zooveel mogelijk, ön tegenover het land era tegenover de partij waarmee hij verhonden is, de homogeniteit van het kabinet te bewaren. Beschouwt men dit alles in onderling verband met elkander, dan volgt daaruit dat men uit partij berekening den heer Keuchenius heeft moeten vervangen door een geestverwant van dien Minister; dat men zoodanig geestverwant alleen heeft kunnen vinden in den heer de Savornin Lohmany dat die verlangd heeft als Minister van Binnenl. Zaken op te treden en dat daarom de heer Mackay die por tefeuille heeft nedergelegd. Mackay is gezwicht voor den dwang der Aw/pcr-party. Hij is daarvoor gezwicht naar zijn opvatting om erger kwaad te voorkomen. »De Regeering meende n.l. dat niet moest worden overgegaan tot eene ontbinding der Staten-Generaal, zeide hijzulks zou niet in 's lands belang zijn geweest, nevens zeer vele andere ook om deze reden, dat het te voorzien was, dat er een verkiezingsstrijd zou zijn gevoerd onder de leus: »de Islam tegen het Christendom." Die leus was door dr. Kuyper, door de Standaard- party op den voorgrond gesteld. Zij had het valschelijk doen voorkomen alsof de Eerste Kamer door de begrooting van koloniën af te stemmen tegen het Christendom en voor het Mohamedanisme had partij getrokken en de Regeering duchtte èn voor Nederland èn voor Indië de gevolgen van een verkiezingsstrijd onder zulk een leuze gevoerd Ziedaar een bewijs te meer dat de Regeering bij de oplossing van de ontstane crisis gezwicht is voor den partijdwang: noch eene kamerontbinding, noch het optreden van de Savornin Lohman was noodig als gevolg van het aftreden van den heer Keuchenius, het was alleen noodig om voldoening te schenken aan hen, die zich door den val van den heer Keuchenius gegriefd vonden. Nu onderscheide men wel. Dat bij de oplossing van een crisis de partijverhoudingen in aanmerking genomen worden, volgt uit den aard der zaak. Maar daarbij moet 's lands belang op den voorgrond ■taan en dat is nu niet het geval geweest. Wij hebben reeds in het licht gesteld dat èn. het Ministerie van Binnenl. Zaken èn het Ministerie van Koloniën nu slechter bezet zijn dan te voren. De plicht rust op ons, dit nu nog met de eigen verklaringen der Ministers in het licht te stellen. Wat de Minister van Koloniën betreft, hij heeft verklaard, dat hij zich wilde onthouden van met een hervormingsplan op te treden. Hij voegde daaraan eene ontwikkeling toe van de stelling, dat van de her vormingsplannen, waarmee verschillende Ministers opgetreden zijn, niets gekomen is. Dat is wel zoo, maar voor Indië zijn zoo groote en gewichtige belan gen te behartigen, zoo ingrypende vraagstukken op te lossen, dat het inderdaad niet aangaat om hem, die den Minister van Koloniën naar zijn voornemens vraagt, te antwoorden met zulk eenverlegen heidspraatje. Toen Thorbecke indertijd op een vraag naar zijne voornemens antwoorddewacht op mijne daden", had hy een verleden achter zich, dat hem recht gaf zoo te spreken. Als nu de heer Mackay als Minister van Binnenl. Zaken een soortgelijk ant woord gegeven had, zou men dat ook gerechtvaardigd kunnen vinden. Doch nu hij optreedt als Minister van Koloniën, en dus een gebied betreedt, waarop hij tot dusver vreemdeling was, nu bevestigt het antwoord dat hij gaf, of liever de wijze waarop hij zich aan het geven van een antwoord onttrok, dat wy aan het hoofd van het Departement van Koloniën een man zien, van wien wij wegens zijn karakter geen dolzinnige daden te vreezen hebben, maar die ook de dringend noodige hervormingen niet zal kunnen ter hand nemen. Indië wordt het kind van de rekeningIndië, waarvoor bij de ge opende stembus in 1888 vooral van de zijde der anti-revolutionairen zoo schitterende beloften werden gedaan, moet het gelag betalen en wordt aan de partijdrift van dr. Kuyper en zijne volgers ten offer gebracht. Wat de heer de Savornin Lohman betreft, nu men hem aan het hoofd van Binnenl. Zaken ziet, heeft rotn zich ongerust gemaakt over de uitvoering van (le schoolwet. De heer Mackay verzekerde, zich vergewist te hebben, dat die uitvoering zou ge schieden in denzelfden geest waarin hij die begonnen had, en de heer de Savornin Lohman zelf verklaarde, dat hem de wet heilig is. Ik heb 22 jaren lang de wetten helpen toepassen (bij de rechterlijke macht) en daarbij steeds getracht mijne individueele gevoelens te onderwerpen aan de wet, zooals zij naar geest en letter moet worden opgevat. Zoolang ik ook thans weer zal hebben mede te werken aan de uitvoering der wet, zal ik steeds, met de meerdere kennis toegerust die men aan een departement verkrijgen „kan, vragenwat eischt de letter en geest der wet"? De bedoeling dier verklaringen is te doen ge- looven, dat de verandering van personen geen verandering van stelsel zal teweeg brengen. Men behoeft de goede trouw dier verzekeringen niet in twijfel te trekken, om toch eene groote mate van ongerustheid te blijven gevoelen. Als twee hetzelfde doen is het daarom nog niet hetzelfde. Als de heer Mackay de schoolwet had uitgevoerd, in den bezadigden, verzoenenden geest, waarin zij ontworpen en aangenomen is, dan bleef by daarmede geheel in zijn rol, dan handelde hij geheel naar zyn natuur, naar zijn inborst, naar zijn innerlijke overtuiging. Als de heer de Savornin Lohman poogt de wet op dezelfde wijze uit te voeren, dan doet hij dat ondanks zichzelven, in strijd met zijn heftige, partijzucnt|ge natuur. Wil men bewijs Om zijne verklaringen aannemelijk te maken moest hij beginnen, met zich los te maken van wat hij vroeger omtrent de beteekenis der schoolwet en omtrent hare toepassing heeft gezegdGeen wonder, dat de heeren Röell, Mees, Sanders het noodig achtten een krachtig verzet aan te kondigen tegen elke afwijking bij de toepassing der wet van den geest waarin zij, als een vergelyk, tot stand ge komen is. Noch op het stuk van het kiesrecht, noch op dat van de regeling der gemeentefiuanciën, noch op dat van het Hooger Onderwijs, vindt men bij de Savornin Lohman eenigen waarborg voor de toekomst. Engeland. Het Eogelsche blad Woman meldde dezer dagen, dat to Saltcoats, in Schotland, zekere miss Hanna Millar in den ouderdom van 82 jaar overleden waB, die zich kon beroemen gedurende verscheidene jaren het bevel gevoerd te hebben over den brik »Clitus". Zy had daarenboven in dit ambt hare oudere zuster opgevolgd, die gedurende meer dan dertig jaren op hetzelfde schip het ambt van kapitein vervuld had. Haar vader was een rijk koopman van Saltcoats, kleine haven op de kusten van Ayrshire. De dood verrastte hem, op eon oogenblik dat zyn zaken erg achteruit gegaan waren, en hy liet zijn kinderen niets achter dan do brik >Clitus", gemaakt van de stukken van een oorlogsschip, dat op de kust vergaan was. Miss Bethsy nam het bevelhebberschap der brik op zich, en gedurende 30 jaren bestuurde zy de zaken met heb beste gevolg, zoodat zy haar zusters goed kon grootbrengen en haar een aardig sommetje na laten. Rusland. Uit Orenburg wordt een merkwaardig geval van bijgeloof vermeld. Gedurende de begrafenis van een ryken boer ging eensklaps het deksel van de kist in de hoogto en de boer maakte aanstalten om uit zijne enge verblijfplaats te stappen. De geestelijke en de overige aanwezigen schrikten zoo geweldig dat zy haastig de kist op den grond zetten en, zoo hard zy maar konden, naar het dorp terugholden, waar allen zich in hun woningen opsloten. Het >lyk" dat het, in zyn dunne kleeding, in de open lucht waarschijnlijk te koud kreeg en holde achter de vluchtenden aan en sloop achter eene oude juffrouw, die niet meer zoo goed ter been was, als de overigen, in. dier woniag. Nauwelijks waren de boeren echter van hun eerste ontsteltenis bekomen, of zy kwamen met hooivorken en geweren voor den dag, ten einde den »geest" te bezworen en van kant te maken. Toen de goestelyke tot bezinning was gekomen en de boeren aan het verstand wilde brengen, dat zij met een sckijn- doode to doen badden, lag die arme man thans werkelijk dood, door kogels doorboord en gespiest op een veld in de nabijheid van het dorp. Duitschland. Berlijn, 26 Maart. Heden morgen te omstreeks half elf uren heeft Bismarck zich naar het keizerlijk paleis begeven, om persoonlijk van den Keizer afscheid te nemen. Zoowel voor zyn paleis in de Wilhelmstrasse als op den weg Unter den Linden tot aan het keizer lijk paleis, stond eene talryke menigte die den voorbjj- rijdenden kanselier begroette met blyken van eerbiedige hoogachting. Bismarck droeg de historische witte- kurassiers-uniform, met den breeden gelen band der orde van den Zwarten Adelaar. Hij zag er zeer opgewekt uit, en beantwoordde, door bet geopende portierraam, alle groeten ten vriendelykste. Verscheiden dames wierpen hem bloemen toe. Eenige minuten na den kanselier kwam de Keizer, die een wandelrit gemaakt had, in het paleis aan. Keizer en kanselier hadden daarop een onderhoud, dat ongeveer een uui- duurde, waarna Bismarck ook van de Keizerin afscheid nam. Intusschen had zich, bij het heerlijkste voorjaars weder, eene groote menschenmassa verzameld voor het paleis, die met de grootste spanning het terugkeeren van den kanselier verbeidde. Toen Bismarck tegen twaalven weder verscheen, weerklonk een daverend hoezee-geroep door de lucht. De eenvoudige equipage van den kanselier werd letterlijk bestormd; de menigte wierp zich haast tusschen de paarden, zwaaiend met hoeden en zakdoeken, en tot op de treden van het rijtuig klimmend. Voor het in die buurt gelegen zoogenaamde Nederlandsche paleis, waar thans de groothertog van Baden woont, hield Bismarck's rytuig plotseling stil, Bismarck stapte er uit, om den groothertog een af scheidsbezoek te brengen. Op dat zelfde oogenblik stond hij door de gansche menigto omringd. D« politie agenten, alios wat maar in den weg stond, werd op zy gedrongen, en midden in den, onophoudelijk »Hoch! Hochl" jubelenden drom, moest Bismarck tred voor tred zich vooruit duwen. Ten slotte kon hij de hand ter nauwernood meer aan de militaire muts brengen om te kunnen groeten. Dames wierpen hem hare bloem ruikers toe, of trachtten hem hare rozen op te dringen. Uit de menigte werd geroepen»de paarden uitspannen", waarop de bedienden van den prinB zoo gauw mogelijk zorgden het rytuig in de naburige toegangspoort van het paleis van Keizerin Friedrich te trekken, en de ijzeren deuren te sluiten. De ovatiën waren van buiten gemeen hartelyken aard. Het sproDg in het oog hoe friach en flink Bismarck was. Hy sprong vlug uit het rijtuig, en was in alle zyne bewegingen zoo lenig als hy in de laatste jaren zelden gezien werd. In den Reiclisanzeiger worden heden de brieven openhaar gemaakt, die nog onder het ministeriëele contraseign van Bismarck tusschen den Keizer en den Paus gewisseld zijn betreffende de conferentie over het arbeidersvraagstuk. De Keizer schryft aan den Paus (het is de Fransche tekst dien de Reiclisanzeiger mededeelt) onder dagteekening van 8 Maart: «Zeer verheven Opperpriester, de edele woorden, waarmede Uwe Heiligheid altijd haren invloed heeft doen gelden ten gunBte van de armen en veriatenen der maat schappij, geren my de hoop, dat de internationale Naar het Eransch van Francois CJoppée. Wie weet het? Misschien is het niet reeds zoo ver. En dan, kan hij niet die gril opofferen ter wille van de rust zijner moeder? Ja, zeker, honderdmaal ja! Misschien denkt hij er reeds over? Misschien is hy, terwijl ze zich zoo bedroefd maakt, nog vlak bij baar, verteerd door smart, het arme kinden bereid om haar te beloven, te zweren, dat hij er een einde aan maken zal? Half bedwelmd door die plotselinge hoop gaat ze, neen, vliegt zij naar haar boudoir terug. Armand is er niet meer. En daar er juist een bediende met de avondbladen binnenkomt, vraagt ze Is mynheer Armand uitgegaan? In stilte hopende dat hij neen zal zeggen, dat hij nog thuis is en naar zijn kamer is gegaan. Ja, mevrouw, zegt de koude stem van den lakei. Mijnheer Armand is, zoowat een kwartier ge leden, uitgegaan. Diep verslagen laat Mevrouw Bernard zich op een sofa vallen en geeft zich daar aan hare droefheid over. Het is haar alsof er iets in haar hart is ge broken. Onwillekeurig valt baar oog op baar portret aan den wand, waarop ze in balcostume staat en dat baar echtgenoot voor haar in de bruidsdagen door Dubufe heeft laten maken. En uit de in het half donker gehulde beeltenis ziet ze den geest barer kindsheid en schoonheid opdoemen. Waarom toch komt haar nu het voorspel van die wak van Strauss, dat gespeeld werd op dien avond toen haar vader haar op het bal in de Tuileriën voorstelde, in den geest? Kom aan, moed gehoudenMen moet die treurig heid van zich afschudden, aan iets anders denken. Ze verbreekt het bandje van een krant, opent haar, maar op de eerste bladzijde valt haar oog op een naam, een naam die haar doet opspringen. «De kolonel de Voris, die op 't oogenblik te Tonkin is, waar hij het bevel heeft over een dei- colonnes van het expeditie-corps, is tot generaal be noemd, naar aanleiding van een reeks schitterende krijgsbedrijven." Mijnbeer de VorisWat is ze hard geweest jegens dien edelen krijger, dien volmaakten edelman. Ze herinnert zich zijn langdurige trouw, zijn eerbiedig afwachten. Hij is de eenige man, die haar hart heeft weten te winnen. En toch heeft ze hem ter wille van Armand verstooten, ver van zich verban nen. Wat is hij daarginds in dat moorddadig klimaat, in dien geheimzinnigen en roemloozen oorlog gaan zoeken? De vergetelheid, misschien den doodEerstdaags, o, het is verschrikkelijk zal ze vernemen dat die held, dien ze zoo bemind heeft, daar ginds in die stinkende moerassen is om gekomen, langzaam verteerd door de koorts, of wel dat hij op afgrijselijke wijze door de gele mannen gemarteld en verminkt is. En dat zal dan door haar toedoen zijn I Want zij heeft mijnheer de Voris tot die wanhopige daad gedreven, en dat alleen om zich te wijden aan dien ondankbaren zoon, die kaar nu verlaat. O, dat hardvochtige kind! Ze heeft zich geheel aan haar droefgeestigheid overgegeven. Ze heeft de krant op het tapijt laten vallen. Voor haar aan den wand ziet het groote portret in het halfduister met treurigen en ernstigen blik op haar neer, hel schijnt haar te beweenen en haar te verwijten dat ze zoo haar leven voor een hersenschim heeft opgeofferd. Het eindeloos gewoel der groote stad, die nooit inslaapt, dringt tot in het stille vertrek door. De gedachten van Mevr. Ber nard komen nogmaals op hetzelfde punt terug. Op dit uur bevindt haar zoon zich ergens in dit groote Parijs in de armen van een maltresse, van een vrouw, die hij meer bemiut dan haar. En terwijl ze het aangezicht in hare beide handen verbergt, weent de arme moeder he?te tranen. Helaas! helaas! Het is een natuurwet. De jonge vogel is sterk ge worden, zijn veeren hebben zich ontwikkeld, hy slaat de wieken uit; Snakkend naar vryheid, buigt hij zich over den rand van het nest en ondanks de kreten der ontstelde moeder, werpt hij zich in de lucht; hij is uitgevlogen. Dagen, weken zijn voorbijgegaan en de pijnlijke verhouding tusschen Mevr. Bernard en Armand blijft dezelfde. In schijn hebben ze vrede gesloten. Toen ze hem voor de tweede maal met open armen tot zich zag komen, beeft ze den moed niet gehad hem te verstooten. Ze geven elkander den gewonen nacht- en morgenzoen. Maar voor beiden is die om helzing thans een straf. Ze kan zich niet verzetten tegen het gevoel van weerzin, dat haar overvalt, als ze de toch zoo frissche lippen van haar zoon aanraakt. Ze meent er het spoor der kussen van die «andere", van die vrouw, die ze zoo haat, op waar te nemen en menigmaal moet ze zich bedwingen om niet haar mond af te wisschen. Wat hem betreft, als hij zijn moeder omhelst, voelt hij niet meer dien weldadigen en innig hartélijken gloed van vroeger op dat bleeke gelaat, op die koude wang, die ze hem met een zekere gedwongenheid, bijna met ge latenheid toesteekt. Mevr. Bernard spreekt met haar zoon niet meer over die treurige geschiedenis. Ze spreekt zelfs den naam van Henriëtte niet meer uit. Waarom? Uit. vrouwelijke schaamte? Uit moederlijke trots? Uit overleg, misschien? Ze is bang dat ze den jongeling zal verbitterende verwijdering, die tusschen hen is •ontstaan nog grooter zal makenze acht het ver standiger te zwijgen, geduld te hebben. Ze spreekt hem nooit meer over zijn liefdesbetrekkingenmaar bij vermoedt, bij weet dat ze er steeds en nergens ■anders over denkt, en in de eenvoudigste gezegden zijner moeder zoekt hy een dubbelzinnigheid, een toespeling, meent hij een klacht of spotternij te •ontdekken. Één oogenblik vooral is pijnlijk. Het is 's avonds na het eten, op dat uur dat ze voor 't eerst tot een verklaring zijn gekomen. Mevr. Bernard zet zich aan haar eeuwigdurend tapisseriewerk en vraagt Armand zonder van haar werk op te kijken, op een gedempten toon, die een vrees en een smeekend verzoek uitdrukt Ga je uit? Meestal antwoordt hy zacht: Neen, mama. Want hij bezoekt Henriëtte zoo dikwijls niet meer. Ja, hij heeft den moed gehad daarin verande ring te brengen. Hij heeft zijn onnoozel liefje, die alles goed vindt wat hij zegt en doet, als reden op gegeven dat hy zijn studiën, die hij om haar eenigen tijd verwaarloosd heefl, moet ophalen, omdat hij voor een examen staat. Zijn moeder toont zich jegens hem volstrekt niet dankbaar voor deze opoffering en doet of ze het heel eenvoudig vindt dat hij thuis blijft. Ze hebben elkaar verder niets te vertellen en wis selen een paar woorden óver onbeduidende zaken. Dit onderhoud, waaruit al het vertrouwen verbannen is, is voor hen een moeite, een straf zelfs. Na verloop van een half uur staat Armand op en zegt: Slaap wel, mama, ik ga werken. Zij steekt hem haar marmeren wang toe en hy gaat in een ontevreden stemming naar zijn kamer. Maar daar hij Henriëtte alleen des avonds kan spreken, is hij meer dan eens genoodzaakt op de ge vreesde vraag: »Ga je uit?" Ja" te antwoorden. Dan slaakt zijn moeder een zucht, die hem door het hart gaat en hij vertrekt met de gedachte dat bij haar alleen en verlaten achterlaat en de zelfbeschul diging dat hij een ontaard zoon is. Het arme kind was een en al verliefdheid. Zoodra hij Henriëtte bemerkte, die hem reeds van verre toelachte, was hij het moet gezegd worden alles vergeten. Hij leefde slechts in het bijzijn zijner jonge vriendin. In 't eerst bad hij haar, om haar niet te verontrusten, niets gezegd van de slechte verhouding met zijne moeder. Maar kunnen twee waarlijk verliefde harten lang voor elkaar geheimen koesteren Op zekeren dag, toen Armand er te vol van was, deelde hij alles aan Henriëtte mede. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1890 | | pagina 1