zierikzëesci1e nieuwsbode.
Zaterdag 22 Maart 1890.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
Een Polderbelang.
NIEUWSTIJDINGEN.
Feuilleton.
Henriëtte.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1.30, franco per post
f 1.60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per weekf 10,per jaar.
46ste JAARGANG. No. 5825.
Advertentiënvan 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags middags
12 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar 'plaatsruimte berekend.
Plaatsing van Kinderen op de School B.
Zitting van COMMISSARISSEN dier School in het
Schoollocaal aan het Kerkhof (Hoofd de onderwijzer
P. van der Have), op Maandag' tien S4
Maart 1890, 's avonda 'T'1/» uuri tot het om
vangen en beoordeelen der aanzoeken om plaatsing
van kinderen op die School.
Binnenkort kan in de Tweede Kamer tegemoet
gezien worden de behandeling van een ontwerp-wet
tot vaststelling van bepalingen betreffende 's Rijks
waterstaatwerken. Dit ontwerp bevat, nevens eenige
voorschriften die meer op de scheepvaart betrekking
hebben, bepalingen voor de polders van zooveel
géwicht en van zoo ingrijpenden aard, dat het
nuttig is de opmerkzaamheid der polderbesturen
tijdig genoeg daar op te vestigen om maatregelen
te kunnen nemen hunne bezwaren aan de Tweede
Kamer kenbaar te maken.
Volgens de toelichting is de wet bestemd te
vervangen de Koninklijke besluiten, waarin zijn
opgenomen door straffen te handhaven bepalingen
ter bescherming van 's Rijks Waterstaatswerken en
ter verzekering van de veiligheid en de doelmatigheid
van het gebruik dier werken. Feitelijk gaat hare
strekking echter veel verder.
In art. 1 no. 4 wordt den Koning de bevoegdheid
gegeven bij algemeenen maatregel van bestuur door
straffen te handhaven bepalingen vast te stellen
betreffende het afleiden van water uit- en het af
voeren van water in de openbare wateren onder
beheer van het Rijk, waaronder mede verslaan
worden de territoriale wateren.
Die bevoegdheid te regelen sluit dus in, te beperken
en zelfs te verbieden, in hoogste ressort.
Van oudsher tot heden zijn de waterschappen en
polders volkomen vrij geweest in het af- en aanvoeren
van water. Geene beperkingen bestaan daarin. Elke
polder is vrij zijn polderwater op die plaats en in
die wijze te loozen als hem dat goeddunkt. Die
vrijheid nu staat aan de polders ontnomen te worden
en het gevaar dreigt dat de polderbesturen ten deze
opzichte worden onderworpen aan algemeene voor
schriften, die hoe goed ook in het algemeen, voor
de bijzondere belangen der aan hun zorg toever
trouwde gronden nadeelig zijn.
Het afleiden van water uit de openbare wateren
is iets dat in Zeeland, door polderbesturen althans,
niet dan bij hooge uitzondering, b.v. om de wei
landen heinbaar te maken, geschiedt. Een Zeeuwsch
belang is hiermede niet gemoeid. Doch zooveel te
meer is het voor de Zeeuwsche polders van ge
wicht te behouden hun eeuwenoud recht om daar,
waar 't hun best voorkomt hunne suatiesluizen te
bouwen, hunne boezems te maken, hunne stoom
gemalen te stichten, en al die werken te gebruiken
op de wijze voor eiken polder het meest geschikt.
Wordt dit ontwerp wet, dan bestaat de moge
lijkheid dat de voorschriften by algemeenen maat
regel te geven vastgesteld zullen worden op de
wellicht eenzijdige voorlichting van ambtenaren met
de belangen der Zeeuwsche polders niet hekend,
of meer op de belangen van scheepvaart en van
anderen aard acht gevende, zoodat de polderbesturen
niet langer in staat zullen zijn de gronden voor
te hoogen waterstand te behoeden.
Dit is wel niet als een zeker onmiddellijk gevolg
te duchten, doch de mogelijkheid nu of later bestaat,
en dat is voldoende om aan te dringen op het be
houd van het recht dat door de polders sinds
eeuwen ongehinderd en in volkomen vryheid is
Men moet niet kunnen behoeven te duchten dat
eenmaal krachtens een algemeenen maatregel een
polder verplicht zal zijn zijne uitwateringssluizen
te verleggen, zijn stoomgemaal te verplaatsen, de
geheele inwendige wateraanvoer te veranderen,
omdat bijvoorbeeld het vaarwater voor die sluizen
verondiept en in het belang der scheepvaart eene
verplaatsing dier werken aanbevelenswaardig is.
Dit is nu eene onmogelijkheidwordt het ontwerp
wet niet gewijzigd aangenomen, dan staat men aan
de mogelijkheid bloot.
Nu meen ik te mogen betwijfelen dat ooit de
behoefte gebleken is aan de polders hunne aloude
vrijheid op dit punt te ontnemen. Het is zelfs
aannemelijk dat de bepaling van dit artikel met
het oog op geheel andere toestanden is ontworpen,
doch het gevaar voor de polders blijft.
Wenschelijk is derhalve dat het recht dat de
polderbesturen van de oudste tijden gehad hebben
over hunne uitwatering uitsluitend te beschikken.
gehandhaafd blijve. Door eene inlassching dat van
de onderwerpen door bedoelden maatregel te om
schreven worde uitgezonderd de regeling van het
afleiden en afvoeren van water in 's Rijks wateren,
wanneer dit geschiedt door de besturen van die
waterschappen en polders welke van ouds gewend
zijn dit vrij te doen, is dit gemakkelijk te be
reiken.
Niet minder bedenkelijk kan zijn de bevoegdheid
bij hetzelfde artikel gegeven om bij algemeenen
maatregel van bestnur het veranderen of het opzette
lijk belemmeren van den loop der openbare wateren
onder 's Rijks beheer, te regelen.
Zoolang de Zeeuwsche polders met oeverafschui-
vingen en vallen te kampen hebben, zal 't voor hen
van het allerhoogst gewicht zijn den stroom door
dammen, hoofden en andere werken zooveel mogelijk
uit de kust te houden of te verwijderen, en, indien
de middelen ooit worden uitgevonden het over
komen der zandbanken te beletten, zal 't van onbe
rekenbaar nut zijn die toe te passen.
Dit alles is thans geregeld door de wet van 24
Februari 1806 welke de bevoegdheid tot het maken
van alle dergelijke werken geeft, behoudens minis-
terieele goedkeuring.
Noch in de Memorie van Toelichting, noch in het
verslag der afdeelingen is te vinden of de wet van
1806 door deze wet zal worden afgeschaft. Mis
schien is de bedoeling dat de wet van 1806 als eene
lex specialis niet afgeschaft wordt, ofschoon aan den
anderen kant de wet van 1806, vaststellende een
algemeen rivier- en waterrecht, tegenover dit ont
werp m. i. niet eene bijzondere wet genoemd kan
worden. Doch wat ook de bedoeling van den wet
gever moge zijn, ik geloof toch dat de wet van 1806
door de nieuwe wet zeker gedeeltelijk afgeschaft zal
worden daar bezwaarlijk de Minister krachtens de
wet van 1806 handelingen toestaan kan die hij
Koninklijk Besluit krachtens de nieuwe wet zijn
verboden. Dit klemt te meer voor de Zeeuwsche
polders omdat, al is de wet van 1806 altijd wel
aangenomen alsook geldende voor de Zeeuwsche
slroomen, het toch op goede gronden betwijfeld
mag worden of die wet op de zoogenaamde zeegaten
wel toepasselijk is (zie Bijdragen enz., 28e deel,
p. 149.)
Het maken van zink- en stortwerken, thans ook
geregeld bij de wet van 1806, zal voortaan komen
onder al. 7 van art. 1 van het ontwerp »het werpen
van vaste stoffen in 's Rijks wateren", en ook bij
algemeenen maatregel geregeld worden.
Deze alinea 7 is vermoedelijk geschreven met het
oog op het loozen van faecaliën in rivieren, het wer
pen van koolasch van boord der schepen en derge
lijke handelingen, doch daar zinksteen moeilijk iets
anders als een vaste stof te noemen is, zal zinken
en storten ook onder al. 7 vallen. Hier als elders
is de wetgever door te veel generaliseerende bepalin
gen het goede doel dat hem voor oogen stond
voorbij gestreefd.
Wanneer de betrekkelijke bepalingen der wet van
1806 door dit ontwerp komen te vervallen, zoo
bestaat de mogelijkheid dat het maken van dergelijke
werken tot het verleggen of verwijderen van den
stroom, en het uitvoeren van zink- en stortwerken
voortaan zelfs verboden is, en de groote waarschijn
lijkheid dat de Zeeuwsche polders in de toekomst bij
het maken van werken tot behoud hunner dijkage
en tot verdediging hunner vooroevers van 't aller
eerst gewicht, aan allerlei belemmerende ten be
hoeve van mindere belangen gemaakte, beperkingen
zullen zijn onderworpen. Daarom is wenschelijk dat
ook hieromtrent in het ontwerp wet eene uitzonde
ring worde gemaakt.
Dijkgraaf en Hoogheemraden van Rijnland zijn
voorgegaan met op de bezwaren voor polders uit
de tegenwoordige redactie van het ontwerp voort
spruitende, de Tweede Kamer te wijzen. Ook
Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, en het
bestuur van Schouwen hebben zich deswege geadres
seerd tot de Tweede Kamer. Het was het doel van
mijn schrijven aan te toouen dat alle Zeeuwsche
polders met zeewater keerende dijken gelijkelijk
belang er bij hebben dat hunne belangen door de
nieuwe wet niet noodeloos worden geschaad. Moge
de kennisgeving dezer bezwaren de besturen dier
polders aanleiding geven tot de Tweede Kamer
adressen van adkaesie te richten met de bedenkingen
tegen nos. 4 en 7 van art. 1 door bovengenoemde
adressanten reeds ingediend. Zullen deze adressen
effect hebben, dan dient men dit tijdig te doen, wijl
nog voor Paschen de behandeling der wet gewacht
kan worden.
Mr. A. J. F. FOKKER.
Oost-Indië.
Men Bchjjft van Atjeh d.d. 10 Februari:
Het is in den laatsten tjjd weer treurig gesteld op
Atjeh. Dagelijks hoort men bjjna op de linie de doffe
dreunen van 't geschut, dat wjjd en zjjd dood en verderf
zaait in kampongs en rimboe, maar helaas 'tmag niet
baten.
De Atjeher ia in die 17 jaren op en top soldaat
geworden. Hg weet niet beter of 't hoort zoo, dat hg
elk moment de kana loopt een granaatscherf of een
blauwe boon op te vaDgen. Valt bg, welnu strydende
voor de goede zaak van den Mahomedaan, komt hg
toch iD 't rgk der hemelen. Pakang Kroeng Tjoet heeft
de laatate dagen weer eenige offers geëischt. Men waa
daar nog steeds bezig den boel open te kappen en de
daar staande bentings te slechten bentingéén er
van was een onneembare vesting.
Slechts een 8-tal meters in 't vierkant beslaande,
bestond hij uit een hoogen aarden wal, waar onze 8
duimertjes weinig tegen vermogen en daarvoor een
eenige meters dikke doerie heg, terwjjl een smal voet
pad voor 1 persoon begaanbaar en afgesloten door 3
op elkaar volgende zware deuren toegang verleende
tot dit onneembare fortje. Gelukkig dat nu dezen keer
ook de bevriende kampongs onkundig waren gelaten
van onze komst.
Hadden de Atjehers hun stelling verdedigd, wellicht
had men een herhaling van 26 Juli kunnen bjjwoneo.
Enfin er werd nog steeds gekapt en opgeruimd,
maar op een morgen hadden de heeren zich voor de
variatie weer eens in hun oud nestje opgesteld en dus
er uitj luitenant Ferguson en een 4tal fuseliers moesten
het echter ontgelden, den vorigen dag waren ook al
een 4tal minderen gekwetst; den volgenden middag
vielen er uit den kampongsrand weer een 5tal schoten,
waarvan één den kapt. van den Btaf Van Heutz door
den arm ging en in de lever drong. De man ia na
tuurlijk nog lang niet buiten gevaar. Verder laten
de aanhangers van onzen braven Tengkoe di Toeroe
ons in de buurt van Lampeneroet ook niet met rust,
ook daar wappert lustig dagelybs de Atjeh-vaan.
Er loopen al geruchten van een demonstratie met
een paar bataljons, want 't wordt te gek nu wg op
onze posten de kruitmagazijnen reeds met zandzakken
moeten beschermen tegen het geregeld vuur van een
oude gladde 9-duimer, daar gooien ze de niet ge
sprongen 8 c.M. granaten mede terug. Heel aardig
gericht en 'tgranaatje behoorljjk van ean tydbuisje
voorzien.
Engeland.
Toen de werkatakende dokwerkers te Liverpool een
bgeenkomst hieldeD, reed voorbg het lokaal, waar de
vergadering werd gehouden, een met graan geladen
wagen. De werkstakers maakten zich van den wagen
meester en wierpen het graan over de straat. Daardoor
ontstond een gevecht, waarbg de voerman door een
messteek ernstig werd gewond en vele personen onder
den voet raakten.
Omstreeks 2000 karrevoerders te Liverpool hebben
zich bij de werkstaking aangesloten, hoewel zy zeiven
geen grieven hebben. Er werd een optocht gehouden,
waaraan 20,000 personen deelnamen un die bet verkeer
stremde, maar overigens geen ongeregelbeden veroor
zaakte. De reeders trachtten te Plymouth te lossen,
maar het werkstakers-comité zond een afgevaardigde
naar Plymouth om dit te beletten. Het aantal werk
stakers in de fabrieken by Newcastle bedraagt reeds
20,000.
Op een conferentie tusschen de mijnwerkers en eigenaars
van Noord-Somerset, die te Bith gehouden werd, is
besloten dat een onmiddelijke loons verhooging van 5
pCt. en een gelyke vermeerdering van loon in Juli
zal gegeven worden, wanneer de steenkoolprijzen dit
toelaten.
De werklieden-afgevaardigden verklaarden, dat de
werkstaking in Noord-Somerset hiermede was geëindigd.
De mynen worden als het ware overal belegerd door
Bteenkoolkoopersgruis en sintels worden tegeu hoogen
prijs verkocht. Vele fabrieken zjjn reeds gesloten en
•duizenden katoenarbeiders worden met ontslag be
dreigd, omdat de machines niet langer kunnen werken.
Frankrijk.
De nona, de nieuwe slaapziekte, welke als een
voortzetting van de influenza wordt beschouwd, is in
het zuiden van Frankryk verschenen.
JDuitschland.
Eene achtbare familie te Duisburg is in diepen rouw
gedompeld door den zelfmoord barer eenige dochter.
Het 23jarige meisje was sedert twee jaren in een
onderwys-inBtituut te Londen werkzaam en had kennis
met een Franschman aangeknoopt. De bruidegom wist
het meisje, dat hem haar vol vertrouwen schonk, op
schandelyke wgze te bedriegen. Hy maakte haar wys,
dat hg borgtocht moest stellen en het meisje gaf hem
al hare spaarpenningen, die een niet onaanzienlijk
bedrag vertegenwoordigden. Daarna verdween de be
drieger spoorloos. Bovendien vernam nu de beklagens
waardige, dat de bedrieger reeds gehuwd en vader
van eenige kinderen was. De jonge Dnitsche onder
wijzeres trok zich het geval zoo aan, dat zy zich op
hare kamer doodschoot, omdat zy hare schande niet
overleven wilde, zooals zij aan hare ouders vooraf had
geschreven. De arme ouders zjjn naar Londen gereisd,
om de begrafenis van hun kind by te wonen.
Te Berlyn wordt verzekerd, dat Emin Pacha
zich bereid heeft verklaard als Gouverneur van Duitsch
Oost-Afrika op te treden.
Bevliy**» 20 Maart. Aan de Köln. Ztg. wordt
geseind: Keizer Wilhelm heeft het verzoek om ontslag
van vorst Bismarck, waarvoor de redenen in een uit
voerig schryven sjjn nedergelegd, aangenomen.
Nederland.
*s Oravenliaar©, 20 Maart (Tweede Kamer).
De belastingvoorstellen van de heeren Borgesius c. s.
waren nog den ganschen dag het onderwerp van debat.
De heer Heemskerk vervolgde zyne bestryding dier
vooretellen. Dat de afschaffing van den zoutaccyns den
arbeid uit den druk zal opheffen, ontkende hg. Een
dubbeltje per week als gevolg daarvan is daartoe on
toereikend. Alleen een geronde organisatie van den
arbeid zal verbetering brengen. En, al moge de boeren
stand door afschaffing van zoutaccyns eenigzins worden
ontlast, daartegenover staat de oplegging der inkomsten
belasting.
Naar het Fransch van Francois Coppéê.
VIII.
Inderdaad, de strijd begon onmiddellijk. Even voor
het eten ging Armand als naar gewoonte zijn moeder
in haar boudoir opzoeken. Dien dag trad hij er voor
't eerst binnen met neergeslagen oogen en angstig
kloppend hart. Maar toen hg Mevr. Bernard op hare
gewone plaats voor haar borduurraam zag zitten,
herleefde hij weer en kwam de herinnering aan zijn
gelukkige kindsheid bij hem op. Hij kon de ge
dachte niet verdragen dat er een slagboom, een
bolwerk tusschen hem en zijn moeder bestond en dat
hg niet meer de eenige en teerbeminde zoon van
vroeger was. Hij liep met open armen, bevende
handen en een om vergiffenis smeekenden blik op
haar toe. Maar met een heftig en afwijzend gebaar
hield ze hem terug en wierp hem een >neen, als
't u blieft" toe, dat den jongeling aan de werkelijk
heid herinnerde en hem het bloed in de aderen deed
verstijven.
Daar de bediende was komen zeggen dat het
middagmaal opgediend was, gingen ze naar de eet
zaal en zetten zich zwijgend aan tafel.
Deze maaltijd was altijd voor hen een goed, ge
lukkig oogenblik geweest. Dan bespraken ze de
kleine gebeurtenissen van den dag, maakten plannen
voor den volgenden dag en rustten uit onder aan-
genamen, vertrouwelijken kout. Maar dien dag
hadden twee onzichtbare gasten, de toorn en de
schaamte, met hen aan den huiselijken disch plaats
genomen. Moeder en zoon raakten bijna de gerechten
niet aan, die opgediend werden en spraken geen
woord.
Zij keerden terug naar het boudoir, waar twee
lampen in de sombere schemering der lange dagen
een zwak schgnsel verspreiddenen toen de bediende
die de koffie gebracht had, hen alleen had gelaten,
verbrak Mevr. Bernard plotseling het zwijgen en
zeide tot haar zoon op bitteren toon:
Je gaat van avond zeker naar je bgeenkomst?
Inderdaad had hij een rendez-vous met Henriëtte.
Hij kleurde in het duister en wist in zijne verwar
ring niets uit te brengen dan:
Maar moeder I
Toen barstte Mevr. Bernard uit:
Ga maar, riep ze uit, terwijl ze van veront
waardiging beefde, ga maar naar je maltressel
Voortaan behoefje er niet meer om te liegen. Want
je hebt me voorgelogen, je hebt me schandelijk be
drogen 1 Ha! dat begint al mooi met je liefdeDie
meid heeft je al een laagheid doen begaan. Ik beef
als ik er aan denk wat die ongelukkige van je maken
en waartoe ze je brengen zal. Ga haar maar weer
opzoeken, mijn jongen. Ik houd je niet terug.
Maar ze viel zich zelve in de rede, toen ze haar
zoon hoorde snikken.
Je schreit! sprak ze op zachter toon.
Hij wierp zich aan baar voeten, overdekte haar
handen met kussen en tranen.
Vergeef me, lieve moeder, fluisterde hij. Ver
geeft het me, moeder, dat ik u verdriet aandoe
Maar als ge wistIk bemin haar
Dit woord dreef plotseling het teder gevoel terug,
dat zich langzamerhand van haar meester maakte.
Je bemint haar! zeide ze, en "haai-stem
trilde van woesten, bitleren spot, je bemint mijn
naaister Maar ongelukkig kind, dat is je toch geen
ernst Je bent dwaas 1 Ik had gehoopt, ja, ik
was zoo onnoozel geweest om te gelooven, dat je in
je jongelingsjaren het hart rein zoudt bewaren, tot
den dag waarop ik je aan een of ander jong meisje
zou uithuwelijken. Dat was mijn droombeeld, ik
beken het en ziedaar, op welk een wreede wijze je
het doet verdwijnen. Toch was ik niet onredelijk.
Ik was bereid een gril, een aanval der hartstóchten
te begrijpen, door de vingers te zien Twintig
jaren zijn twintig jaren, dat weet ik Maar daar
ga jij me nu de eerste de beste japon naloopenDie
gewone naaister, die nauwelyks mooi kan heeten,
het hof maken 1 Ik dacht woarljjk, dat je een fijnere
smaak had Maar genoeg er over I Ik zou mijn
waardigheid als moeder en eerbare vrouw kwetsen
door langer over zoo'n schandaal te spreken. Al je
't goedvindt zullen we over dit onderwerp zwijgen.
Ik heb zelfs ongelijk gehad er me driftig over te
maken en je verwijtingen te doen. Laat ik hopen
dat je ze spoedig tot je zelf zult richten en ge-
strengere dan de mijneEen dwaas kind, voor
wie ik goed ben geweest! Eene ellendige, kleine
indringster, die ik beschermd, aangehaald heb en die
nu mijn zoon slecht maakt I Neen Armand,
het kan je geen ernst zijn. Je weet niet wat je
zegt. En spoedig, morgen misschien reeds, als je er
wat over nagedacht hebt, als die verfoeilijke gril
over is, zal je er over blozen dat je me hebt durven
zeggen, dat je die meid béminde!
Wat legde ze bet slecht aan, die arme vrouw!
Wat deed ze verkeerd haar zoon in zijn liefde te
kwetsenNu reeds lag hg niet meer bij haar ge
knield, bedekte hg hare banden niet meer met
tranen, noch vleidde bij haar meer als een kind.
Bevende over zijn geheele lichaam, was hij opgestaan
en zeide eerbiedig, maar met drooge oogen en
heesche stem
Ik bid u moeder, spreek niet meer zooGe
kent het arme meisje niet, ge zijt onrechtvaardig
jegens haar 1 En, daar ik haar niet verdedigen
kan zonder u alles te bekennen weet dan
dat ik de eerste ben
Maar bij kon zijn zin niet voltooien. Mevr. Bernard
barstte in een honenden lach uit. Vervolgens zeide ze,
terwijl ze zich trotsch en gebiedend in baar volle
lengte verhief, met donkeren, onheilspeilenden blik:
Geen woord meer daarover, hebt u me rer-
staan, mijn zoon? En dit >u" waarmee ze hem
voor 'teerst aansprak, trof den jongeling als een
messteek in het hart. Geen woord meer daarover
Ik zie dat u nog meer misleid en verblind is dan ik
dacht. Houdt uw vertrouwelijke mededeelingen voor
u en laat mij alleen. Die dame wacht u, zonder
twijfel en een gentleman moet nooit te laat komen.
En Armand door smart overstelpt achterlatende,
vluchtte Mevr. Bernard in haar slaapkamer.
Ze bleef daar in de duisternis vrjj lang zitten.
Ze voelde in haar hart en in haar hoofd een opwel
ling van toorn rommelend opkomen, een storm van
haat jegens die Henriëtte, jegen8 die nietswaardige
vrouw, die haar de onschuld en zooals ze dacht ook
de liefde haars zoons had ontroofd. Nu zag ze in de
herinnering het aardige figuurtje van het naaistertje,
haar bescheiden blik, haar natuurlijke bevalligheid
terug. Neen, die kleine was niet leelijk, niet alle-
daagsch. Ze kon zelfs behagen, bemind worden.
Deze gedachte vervulde het hart van de veeleischende
moeder, van de weduwe, die vroeger door haar
echtgenoot was verwaarloosd, van woede. Ze ver
foeide Henriëtte als een vijandin, als een mede
dingster.
Toen werd Mevr. Bernard des Vignes, de vrome
en welopgevoede dame, die in de wereld geleefd en
voorheen aan het hof had geschitterd, voor eenige
oogenblikken weer de woeste boerin van de heide
velden van Sartenede dochter van den ouden
Antonini en voelde ze door have aderen het Corsi-
kaansch bloed stroomendat bloed, ziedend van
wrok en dorstend naar wraak. Als ze op dit
oogenblik de maltresse van haar zoon onder de
oogen had gehad, zou ze zich als een woedend dier
op haar geworpen en haar het gelaat met de nagels
hebben opengereten.
Dit afschuwelijk verlangen, dat ze bij zich op
voelde komen, deed haar plotseling als 't ware tot
bezinning komen. Ze verdreef het met afgrijzen en
had een afkeer van zichzelve. Daarna begon ze
eensklaps aan haar zoon te denken met een plotse
linge toegevendheid, een echt moederlijke zwakheid.
Ze was te streng jegens hem geweesti De jeugd
moet uitrazen. Niettegenstaande alles, was Armand
goed en beminde hij haar. Zelfs al was het zoo, dat
hij iets voor die Henriëtte gevoelde, dat zou zoo niet
blijven. Bovendien zou ze nooit aannemen dat Ar
mand de eerste minnaar van die meid was geweest.
Een huisnaaistertje, dat uitgaat waarheen en wan
neer ze wilEu dan te Parijs 1 Och, komHaar
zoon zou spoedig van zulk een omgang genoeg hebben.
De smaak en de manieren van dat kind uit het volk
zouden hem vroeg of laat kwetsen.
Wordt vervolgd.)