ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE. Zaterdag 22 Februari 1890. Directeur-Uitgever J. WAALE. GEVONDEN: KENNISGEVING. Algemeen Overzicht. NIEUWSTIJDINGEN. Feuilleton. Henriëtte. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden is f 1.30, franco per post f 1.60. Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending eens per week, f 10,per jaar. 46ste JAARGANG. No. 5813. Advertentiënvan 13 regels 30 Cts. meerdere regels 10 Cts.kunnen uiterlijk tot des Maandags, "Woensdags en Vrijdags voormiddags 10 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. Een gouden vingerring, een dito oorhaakje, een dito onderatel van een oorbel, een paar roode kousen, een koperen gewicht, drie portemonnaie's, waarin eenig geld, een paar bruine kousen, een halsbontje, twee fantasie armbanden, een zwarte brillendoos met bril, een vrouwenschort, een scheermes, een duimstok, een flanellen doek, een bruin knipmesje, een zwart schortje, eene groene geldbeurs, een tafelmes, een barnsteenen sigarenpyp, een psalmboekje, een koper schoentje op een schaatsje en een zwartzijden parapluie, op een kantoor achtergelaten. Nog- van. vroeger voorliauden: Een gouden krulspeld, een dito onderstel van een oorbel, een klein dito knopje, een dito oorbel, een snoer roode koralen met gouden sluiting, een snoer koralen met defect gouden slootje, twee zilveren ringen, een dito oorbel, een dito oo, knop, ten potloodhouder, een koper kinderhorloge met dito ketting, een paar grijze kousen, een wollen vrouwendoek, een wollen das, een wit servet, gemerkt H., een snoer zwarte koralen, een rijzweep, een bruine doek, een wit katoenen zakje, eenige kinderwantjes, een hengselmandje, een streng bruine sajet, een bruinlederen sigarenkoker, een paar zwarte handschoenen, een sigarettenkoker, een houten tabakspijp, een mans schoen, een garnituur horloge ketting en eenige sleutels. Rechthebbenden kunnen de voorwerpen terugbekomen aan het Bureau van Politie te Zierikzee. De COMMISSARIS DES KONINGS in Zeeland, gezien het besluit der Gedeputeerde Staten van 14 Februari 1890, No. 92; gelet op Art. 11 dei- Wet van 13 Juni 1857, Staatsblad No. 87 maakt t»elcen(l dat: 1°. de jacht op houtsnippen en waterwild op 1 Maart en die op loatersnippen op 12 April zal gesloten zijn; 2°. het iceispel van kwartelen alleen van 2 Mei tot en met 16 Juli zal geoorloofd wezen; 3°. de kooieenden door den kooiman moeten worden opgesloten of gehokt van 31 Maart tot en met 30 April en van 4 Juli tot de opening der jacht op waterwild; 4°. de visscherij van 31 Maart tot en met 31 Mei zal gesloten zijn, voor zooveel betreft het visschen met de zegen of met het sleepnet; 5°. de visscherij met de overige voor deze provincie geoorloofde vischtuigen zal gesloten zijn van 15 April tot en met 15 Mei; 6°. gedurende den gesloten vischtijd, sub 5 vermeld, in de wateren, waarop de sluiting der visscherij toepasselijk is, het visschen van paling, doch alléén met aal korven van wisschen of teenen gevlochten, zal mogen plaats hebben. Middelburg, 18 Februari 1890. De Commissaris des Konings voornoemd, DE BRAUW. Nog altijd houdt het gebeurde met den Hertog van Orleans de aandacht gaande. In ons vorig over zicht meldden wij, hoe de Hertog ondanks de verbanningswet in FrnnkrljL: teruggekomen was, om, zooals hij zei de, aan zijne militieplichten te voldoen. Gevangen genomen te Parijs, werd hy voor de correctioneele rechtbank gedaagd, die de zaak tot Woensdag uitstelde, ten einde den Hertog de gelegenheid te geven zich advocaten te kiezen. Op den bepaalden dag verscheen de Hertog ter terechtzitting, bygestaan door twee advocaten, ter wijl de zaal gevuld was met tal van nieuwsgierigen. Het geding was zeer eenvoudig. De Hertog ver klaarde naar Frankrijk gekomen te zijn om zijne plichten in het leger te vervullen, niets met de politiek te maken te hebben en deze aan zijn vader over te laten. De toegevendheid der rechters riep hij niet in en zijne advocaten verzocht hij niet te pleiten. Aan de beslissing der rechterlijke macht van zijn land zou de Hertog zich onderwerpen, doch hij was overtuigd, dat de uitspraak der 200,000 manschappen van zijne lichting, de vrijspraak voor hem zou zijn. Ondanks het verzoek aan zijn ver dedigers om niet te spreken, nam een hunner toch het woord, verheerlijkte de daad van den Hertog als vaderlandslievend in de hoogste mate en drukte de hoop uit, dat Frankrijk in tijden van gevaar vele zulke kinderen mocht bezitten. De uitspraak der rechtbank was, zooals die verwacht werd, twee jaar gevangenisstraf. Deze uitspraak was ook dooi den Hertog voorzien en naar het heet zal hij geen gebruik maken van zijn recht om hooger beroep aan te teekenen. Ondertusschen heeft het Ministerie zitting gehouden en beraadslaagd over de vraag hoe er met den Hertog zal worden gehandeld. In den beginne was men tamélijk eenstemmig van oordeel, dat onmiddellijk na de veroordeeling de President der Republiek den Hertog gratie verleenen zou en deze weder over de grenzen zoo worden gebracht. Nu echter eenige aanhangers der koningsgezinde partij zich niet ontzien hebben, om na en tijdens de zitting der rechtbank door gehuurde lieden vij- andige kreten tegen de Republiek te doen hooren, j nu meent men dat de regeering de tien dagen zal j afwachten en alsdan den Hertog over de grenzen zal doen brengen. Anderen echter meenen dat hij werkelijk de twee jaar in gevangenschap zal door brengen en zich daardoor goedkoop een martelaars kroon verwerven zal. Goedkoop zal die kroon verkregen worden, want immers den staatkundige gevangenen zijn alle soort vrijheden toegestaan, o.a. de keuze hunner maaltijden, het wandelen in de vesting, het ontvangen van bezoek, enz. enz. Heel hard is het lot van dusdanige gevangenen dus niet. Door den Duitschen gezant is bereids aan de Fransche regeering de uitnoodiging toegezonden tot het bijwonen der internationale conferentie tot re geling der arbeidsquaestie. Frankrijk, dat ook de uitnoodiging van Zwitserland ontvangen heeft, zal nu de noodige inlichtingen vragen. Thans wordt echter gemeld, dat Zwitser-land de reeds gedane uitnoodiging tot de conferentie te Bern op 5 Mei intrekken zal en zich met Duitschlands voorstellen heeft vereenigd. Door den Keizer van Dnitscltland. is de Raad van State, die te Berlijn samenkomt ter behandeling van 't arbeidsvraagstuk, met eene rede geopend. Deze Staatsraad i3 samengesteld uit de Prinsen, Ministers, Maarschalken, enkele hooge personen en nog 75 personen door den Keizer benoemd; onder deze laatste treft men o.a. Krupp aan. Gewoonlijk wordt alles door de commissies voorbereid en keait de raad slechts goed of af. Zoo ook nu. De at- deelingen zullen den 26en dezer maand vergaderen en na den afloop der beraadslagingen van de af- deelingen houdt de Keizer zich voor het weder bijeenkomen van den Raad van State te bepalen. Alle stukken die in handen der commissies worden gesteld moeten behandeld worden als geheime zaken. Terwijl men nog niet bekomen is van de verbazing, die de bekende twee brieven van den Keizer hebben teweeggebracht, wordt men wederom verrast door- twee kabinetsorders van Z. M. In de eerste wordt het feit erkend, waarover reeds verscheidene malen is geklaagd, doch waarbij op iedere klacht eene strenge berisping van regeeringswege volgde, dat in het leger bij het exerceeren van de recruten velerlei verkeerdheden bestonden en veelvuldige mishandelingen voorkwamen. Zoo iets wil de Keizer voortaan niet meer dulden. Terecht zegt de Keizer, dat hij wil dat in zijn leger aan elke soldaat eene ïechtvaardige en waardige behandeling ten deel vallen moet, daar dit den hechtsten grondslag vormt voor opgewektheid tot den dienst, toewijding aan het beroep, en voor liefde en vertrouwen. Een tweede kabinetsorder betreft de opleiding van jonge officieren. De Keizer is tegen onnutte overlading met bloote memoriezaken voor de jonge militairen. Hij wil vooral dat er gelet zal worden op de vorming van het karakter, opdat de jonge officieren eenmaal geestelijk zullen zijn toegerust om in het leger in zedelijken zin opvoedend en onderrichtend werkzaam te kunnen zijn. Vreemde talen moeten alleen voor practisch gebruik worden aangeleerd en in het algemeen moet door. het onderwijs gehechtheid aan het vaderland wc^deq."- aat.gekweekt. ïiet Pav.ement in Fiigclnnd is met eene troon rede namens de Koningin geopend. In deze troonrede wordt niets nieuws medegedeeld. Over het geschil met Portugal wordt heengegleden; het belangrijkste is de mededeeling, dat de verbetering in Ierlands toestand aanhoudt. De vermindering der agrarische misdaden maakt het mogelijk, dat de toepassing der dwangwet beperkt wordt; terwijl een wetsontwerp zal worden -aangeboden ten doel hebbende om den terugkoop van grond door de pachters gemakkelijker te maken, terwijl tevens aan Ierland een plaatse lijke zelfstandige regeering zal worden geschonken. Verschillende wetsvoorstellen worden wederom aan gekondigd. Bij de behandeling van het adres van antwoord op de troonrede kwam het geschil tusschen Engeland en Portugal weder ter sprake. Gladstone keurde de gevolgde handelwijze goed, doch achtte den vorm minder gewenscht; een ander lid echter wenschte het geschil onderworpen te zien aan eene scheidsrechterlijke uitspraak. Ondertusschen houden in Portngal de betoo gingen tegen Engeland steeds aan en heeft de regeering alle moeite om uitbarstingen te voor komen. Zij gaat ijverig voort met het in orde brengen van leger en vloot, daartoe in staat gesteld door krachtige particuliere bijdragen. Nog altijd houden zich Britsche oorlogsschepen op in de Middellandsche zee en de versterking van Gi braltar door de Engelschen maakte zelfs het onder werp eener interpellatie in den Spaanschen Senaat uit. De Minister van Oorlog verklaarde een oog in 't zeil te houden. In lïuxemlmrg heeft in de Kamer eene in terpellatie plaats gevonden omtrent eene door den Minister van Staat Eyschen voorgestane meening aangaande de vraag of de Staatsmacht bij den Groothertog of bij de Wetgevende Macht berustte. Deze vraag was door den Minister in eene brochure in'dien"zin beantwoord, dat alle Staatsmacht bij den Groothertog berustte. Dit nu achtte de Pre sident der Kamer beleedigend voor de Kamer en daarom interpelleerde hij den Minister. Daar het geschrevene echter dateerde uit den tijd toen de heer Eyschen nog geen Minister was, werd de interpellatie door hem afgewezen en de motie waarbij zijne meening als onjuist werd gebrand merkt door hem beantwoord met de mededeeling, dat hij bij aanneming onmiddellijk zijn ontslag zou indienen. De Kamer nam daarop de eenvoudige motie, om over te gaan lot de orde van den dag, met algemeene stemmen aan. Het verslag der drie rechters, die de beschuldiging van de Times tegen Parnell en zijne 85 Iersche ambtgenooten hadden te onderzoeken, is eindelijk verschenen. Parnell en zijne partij worden op de meeste punten vrijgesproken en algemeen acht men het rapport voor de partij zeer gunstig. Oost-Indië. Batavia, 17 Jan. Aan een particulier Bchrijven ontleent de Java-hode nog de volgende bijzonderheden omtrent het nemen der positie Kota Pohama: Gisteren (6 Jan.) hebben we hier wtêr een heele drukte gehad: twee bataljons rukten uit en het be ruchte Kota Toeankoe, waar we den 26en Juli zoo leelijk den neus tegen stootten, werd evenals de nieuw daar nevens gebouwde versterking Kota Baroe bijna zonder slag of stoot genomen. In het geheel is er gisteren een gewonde gekomen met een schampschot in zijn pink, terwijl een genie-soldaat bij het kappen van een boom, die op zyn been viel, gekwetst werd. Do versterkingen zijn bezet gebleven door 2 com pagnieën en blijven dat tot het geheele terrein ge- rasseerd is. De vriendjes wisten er dit keer ook niets van, dat we zouden uitrukken, terwijl er ook geen wegwijzers of spionnen mede werden genomen. Dit was trouwens ook niet noodig, daar eenige weken geleden de kapitein van den Btaf van Heutz met 2 man er kalm heen geweest is (sluippatrouille) en alles verkend had tot op een 5G Meter van de versterkingen, waarna by zonder ontdekt te zijn terrugkeerde. Dat heelt hij toen nog tweemaal op denzelfden dag gedaan van eene andere zijde, en alleen toen hy van den waterkant naderde door met een sloep aan de achterzijde van een eilandje te landen om zoo bij Toeankoe te komen, werd hij ontdekt. Voor alles echter gealarmeerd was, had bij genoeg gezien en was reeds ver wi g, toen de Atjehers begonnen te schieten. Het was des avonds natuurlijk een heele drukte met het terrugvoeren der troepen, maar allen waren reeds kwart voor acht uur te huis. Nu gaan er heden (7 Jan.) en volgende dagen nog telkens troepen en kettingjongens heen om te kappen tot alles schooD is. Brazilië. De gewezen Keizer van Brazilië moet, tengevolge van de rampen, welke hem treffen, vervallen zijn tot een toestand van zenuwachtigheid", zooals de zachte term der berichten luidt. De oude man heeft geen besef van zyn verandex-de positie en wil volstrekt leven op een voet alsof hy nog Keizer was. Daardoor raken zjjn financiën deerljjk in de war, temeer daar de aan gelegenheden, betreffende zijn bjjzondere eigendommen in Brazilië, vooreerst nog niet geregeld kunnen zyn. Men vreest dat de groote som, welke de verkoop van die eigendommen zal opleveren, geheel zal opgaan met het betalen van nieuwe schulden. Voorts moet Dom Pedro in de gestadige verwachting leven, dat hy zal worden teruggeroepen. Rusland. In de balzaal van het Winterpaleis te Petersburg kunnen met gemak 3000 personen dansen en de »Witte Zaal" kan evenveel menschen bergen. Op het jongste >Hofbal" waren al de dames in het wit gekleed, met geene andere sieraden dan diamanten en paarlen, hetgeen een zeer eigenaardig schouwspel opgeleverd moet hebben. De Keizerin, omringd door hare honderd eeredames, was, naar een berichtgever verzekert, de >schoonste onder de schoonen." Gedurende eenige weken maakten de St. Peters- burg8cbe dokters melding van gevallen van ko'ortsen, die de influenza waren opgevolgd. Thans wordt gemeld, dat vele gevallen van cholera zjjn voorgekomen, meestal in zeer lichten graad. De geneeskundige raad van den militairen staf te Tiflis heeft uitvoerige instructies gezonden aan de troepen en autoriteiten in den KaukaBUS voor het geval eener mogelijke verscbjjning van cholera, ten gevolge van het voortdurend heerscben der ziekte in Mesopotamië en Perzië. Italië. De Italiaansche bladen bevatten nog dageljjks bij zonderheden over het droevige ongeval te Castiglione della Valle, een dorpje van een 250 inwoners, op twintig kilometer van Perugia gelegen. De leerlingen der dorpsschool zouden 9 Februari, des, avonds om half acht, in eene bovenzaal van het schoolgebouw eenige tooneelstukjes opvoeren. Op het bepaalde uur was het zaaltje gevuld met 130 toeschouwers, de muziek stond gereed de eerste tonen te doen weer klinken, de jeugdige acteurB wachtten in spanning, Naar het Fransch van Francois Coppée. IV. Henriëtte was verstandig, volstrekt niet onnoozel. Sedert haar leerjaren had de omgang met kameraden haar op de hoogte gebracht. Maar nooit was haar verlangen zoo stout geweest, dat het zich zou uit gestrekt hebben naar het voorwerp van haar ont wakende liefde. In haar oogen was Armand een groote", een van die geheimzinnige wezens, die de armen niet leeren kennen, die ze slechts van uit de verte zien. Ze was er zeker, van dat hij >een meisje" had; want in de achterbuurten kan men niet veronderstellen dat men op zijn twintigste jaar daar buiten kan, maar zij, die hij beminde, moest een dame uit zijn -1 stand zijn, een mooie dame", en zonder haar te kennen, maar niet twijfelende of ze bestond, achtte Henriëtte haar zeer gelukkig en beneed ze haar het genoegen haar met ringen overladen vingers door het zwarte krullende haar van den jongen patriciër te strijken. Zij, hel arme meisje, moest zich vergenoegen met hem op eerbiedigen afstand te bewonderen. Als hij haar in 't voorbijgaan S Goeden dag, juffrouw" zeide, was dit voor haar reeds een bedwelmend genot. Maar om zich te verbeelden, dat ze de aandacht van Armand zou kunnen trekken, dat hij haar schoon zou vinden! Neen, zoo dwaas was ze niet. Toch vond hij haar bekoorlijk en als hij er slechts aan dacht, dat dit lieve kind met hem onder het zelfde dak verkeerde, overviel hem een plotselinge neerslachtigheid, die hem onbekwaam maakte tot alle werk. Dan liep hij eensklaps van zijn geopende boeken, zocht voor zich zelf een voorwendsel om het huis te doorloopen en eindelijk de kamer, waar op te nemen en uit haar oogen een vluchtigen blik terug te ontvangen. Vervolgens keerde hij naar zijn studeerkamer terug, wierp zich lusteloos op de canapé en bleef daar een geruimen tijd liggen, met gloeiend voorhoofd, onrustige handen, aanhoudende geeuwingen en plotselinge opwellingen van droefheid, waarin hij wel in tranen had willen uitbarsten. Nadat ze wat beter omtrent het leven was inge licht, begon Henriëtte eindelijk te bemerken hoe verward de jongeling in haar tegenwoordigheid was. Zou het mogelijk zijn Zou ze hem behagen Die jongeheer, zoo fijn, zoo lief", zoo als ze zich in haar volkstaal uitdruktedie Armand, die in haar oogen van een heel ander ras was dan zij, een soort half god, hij zou zich verwaardigen acht op haar te slaan? In 'teerst was ze er in haar nederigheid wel wat verlegen mee, doch daarna deed een zalig genot haar boezem zwellen. O, Armand had slechts te spreken en alles wilde ze doen, dadelijk. In baar onnoozelheid ging ze slechts volgens haar gevoel te werk en was ze volkomen onbekend met coquelterie en de strikken der liefde. Ja, op een enkel teeken was ze bereid hem haar bloeiende jeugd, haar hart te sehenken, op den bodem waarvan ze een geheim zinnige, onweerstaanbare kracht gevoelde, die haar tot Armand dreef. Ze verweet zich zelve reeds dat ze niet de eerste stappen deed. Ze zag hoe bedeesd hij was en had hem willen aanmoedigen, indien niet het weinigje schaamte, dat haar niet wilde verlaten, haar terughield. En toch, het was zoo gemakkelijk geweest, den blik van Armand met een blik van haar te beantwoorden, zijn glimlach met den haren. Zottin, die ze was! Nu dat hij haar voorbij ging miste ze zelfs den moed het hoofd op te heffen. Zoodat dagen en dagen voorbijgingen, zonder dat de jongeling vermoedde dat hij aangebeden, zonder dat die onnoozele Daphnis begreep dat bij als een Jupiter verwacht werd. VI. Maar de uitbarsting was onvermijdelijk. Op een mooien Zondag het was op het eind van Mei een Zondag met blauwen hemel, zonneschijn en lichtè kleedjes, was Armand, die bij een zijner vrienden moest gaan dineeren, tegen vier uur van huis gegaan. Hij liep nog wat om, op goed geluk af. Ondanks de zoele lucht en den helderen zonne schijn, gevoelde hij zich verschrikkelijk treurig gestemd. Hij beneed de lieden uit het volk, die met opgeruimd gelaat in paartjes voorbijgingen. Welk Parijzenaar heeft niet in de onrustige uren zijner eerste jeugd dat vermoeiende geslenter gekend, dat zoo smartelijk gevoel van eenzaamheid en angst te midden der menigte? Hij ging met vertraagden tred de geheele rue de Saint-Pères tot het eind op, sloeg toen links af de rue de Sevres in, stak het met platanen begroeide plein over, ging voorbij de gesloten magazijnen dei- Bon Marché en vervolgde zijn weg over het ruime trottoir langs het hospitaal Laënnec. 's Zondags is deze breede straat op dat uur bijna geheel verlaten. De winkels zijn gesloten, de vromen en de scharen weezen zijn reeds uit de namiddagkerk terug. Enkele wandelaars, werklieden en kleine burgers in hun Zondagsche pakhier en daar een paar dandies met witte handschoenen of de zwarte rok van een priester, die zich voorthaast. Dat is alles. En iedere tien minuten gaat midden over de straat de omnibus met zware schokken, alsof ze ingeslapen is, voorbij. Maar bij de deur van het hospitaal geven de armoedige uitstallingen van bloemen, beschuit en sinaasappelen, het komen en gaan der bezoekers een weinig bedrijvigheid. Het was te midden van dit groepje dat Armand op eens, eenige schreden voor zich, Henriëtte ontdekte. Ze was gekleed in een doodeenvoudig blauw jurkje met witte dopjes, maar dat aan haar lenige en slanke taille als geschilderd stond. Op haar min bruin strooien hoedje wiegelde een lief bouquetje van korenbloemen en tegen haar schouder rustte haar geopende parasol. Zoo zag ze er allerbekoor lijkst uit; ze was de jonkheid zelve. Toen ze Armand bemerkte, kleurde ze sterk en haar half geopende lippen, haar glinsterend witte tanden, haar oogen, bedauwde vergeet-mij-nietjes, haar blond haar, tot zelfs haar eenvoudig, maar frisch kleedje, alles aan haar scheen te glimlachen. Armand had zijn hoed voor haar afgenomen en hoewel zyn hart hevig bonsde, wilde de onnoozele jongeling verder gaan. Maar zij groette hem zoo bevallig met een »goeden dag, mijnheer 1" dat hij bleef staan en niet wetende hoe met haar in gesprek te komen, vroeg hij haar met een stem, die een weinig trilde, waar ze zoo vandaan kwam. Ze antwoordde hem, niet minder verlegen, met een snellen woordenvloed. Ze kwam uit het hospitaal, waar ze haar tante, die sedèrt veertien dagen ziek was, eenige ver snaperingen was wezen brengen. De goede vrouw was gelukkig veel beier en zou weldra geheel hersteld zijn. Henriëtte was er zeer blij om, want het was niet alles voor haar om iederen avond in een leeg huis te komen. En zoo praatten ze voort, om te praten en zonder op hunne woorden te letten. Ze keken elkaar diep in de oogen en waren verschrikkelijk ontroerd. Deze ontmoeting, dit onderhoud kwam hun beiden als een buitengewone gebeurtenis voor. Zoo op de openbare straat een jong meisje aan te spreken, dat hij, alles wel beschouwd, nauwelijks kende, was voor Armand de stoutste daad, die hij ooit had bedreven; en het verliefde naaistertje, zij was ontsteld als het herderinnetje uit het tooversprookje, wanneer de koningszoon haar hand komt vragen. Zoo waren de jongelieden ongemerkt naast elkaar voortgeloopen. Met drogen mond en kloppende slapen, zocht Armand te vergeefs wat hij zou zeggen. Zoo juffrouw en en gaat u nu wat wandelen O hemelNeen mijnheer 1 Ik ga zoo zachtjes aan naar huis, mijn eten klaarmakenDat is spoedig afgeloopen. En dan vroeg naar bed. Ik moet om zeven uur op, weet ul Armand rilde bij de gedachte, dat ze hem zou verlaten, dat ze heen zou gaan en niet meer bij hem zijn. Daar kwam hem een plan, voor hem een ongehoord stout plan, in de gedachtenen door de heldhaftigheid der lafaards aangegrepen, bracht hij stotterende uit: Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1890 | | pagina 1