ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE.
Zaterdag 22 Februari 1890.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
GEVONDEN:
KENNISGEVING.
Algemeen Overzicht.
NIEUWSTIJDINGEN.
Feuilleton.
Henriëtte.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1.30, franco per post
f 1.60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
46ste JAARGANG. No. 5813.
Advertentiënvan 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts.kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags voormiddags
10 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
Een gouden vingerring, een dito oorhaakje, een dito
onderatel van een oorbel, een paar roode kousen, een
koperen gewicht, drie portemonnaie's, waarin eenig
geld, een paar bruine kousen, een halsbontje, twee
fantasie armbanden, een zwarte brillendoos met bril,
een vrouwenschort, een scheermes, een duimstok, een
flanellen doek, een bruin knipmesje, een zwart schortje,
eene groene geldbeurs, een tafelmes, een barnsteenen
sigarenpyp, een psalmboekje, een koper schoentje op
een schaatsje en een zwartzijden parapluie, op een
kantoor achtergelaten.
Nog- van. vroeger voorliauden:
Een gouden krulspeld, een dito onderstel van een
oorbel, een klein dito knopje, een dito oorbel, een
snoer roode koralen met gouden sluiting, een snoer
koralen met defect gouden slootje, twee zilveren ringen,
een dito oorbel, een dito oo, knop, ten potloodhouder,
een koper kinderhorloge met dito ketting, een paar
grijze kousen, een wollen vrouwendoek, een wollen das,
een wit servet, gemerkt H., een snoer zwarte koralen,
een rijzweep, een bruine doek, een wit katoenen zakje,
eenige kinderwantjes, een hengselmandje, een streng
bruine sajet, een bruinlederen sigarenkoker, een paar
zwarte handschoenen, een sigarettenkoker, een houten
tabakspijp, een mans schoen, een garnituur horloge
ketting en eenige sleutels.
Rechthebbenden kunnen de voorwerpen terugbekomen
aan het Bureau van Politie te Zierikzee.
De COMMISSARIS DES KONINGS in Zeeland,
gezien het besluit der Gedeputeerde Staten van
14 Februari 1890, No. 92; gelet op Art. 11 dei-
Wet van 13 Juni 1857, Staatsblad No. 87
maakt t»elcen(l dat:
1°. de jacht op houtsnippen en waterwild op
1 Maart en die op loatersnippen op 12 April
zal gesloten zijn;
2°. het iceispel van kwartelen alleen van 2 Mei
tot en met 16 Juli zal geoorloofd wezen;
3°. de kooieenden door den kooiman moeten
worden opgesloten of gehokt van 31 Maart
tot en met 30 April en van 4 Juli tot de
opening der jacht op waterwild;
4°. de visscherij van 31 Maart tot en met 31 Mei
zal gesloten zijn, voor zooveel betreft het
visschen met de zegen of met het sleepnet;
5°. de visscherij met de overige voor deze
provincie geoorloofde vischtuigen zal gesloten
zijn van 15 April tot en met 15 Mei;
6°. gedurende den gesloten vischtijd, sub 5
vermeld, in de wateren, waarop de sluiting
der visscherij toepasselijk is, het visschen
van paling, doch alléén met aal korven van
wisschen of teenen gevlochten, zal mogen
plaats hebben.
Middelburg, 18 Februari 1890.
De Commissaris des Konings voornoemd,
DE BRAUW.
Nog altijd houdt het gebeurde met den Hertog
van Orleans de aandacht gaande. In ons vorig over
zicht meldden wij, hoe de Hertog ondanks de
verbanningswet in FrnnkrljL: teruggekomen was,
om, zooals hij zei de, aan zijne militieplichten te
voldoen. Gevangen genomen te Parijs, werd hy voor
de correctioneele rechtbank gedaagd, die de zaak
tot Woensdag uitstelde, ten einde den Hertog
de gelegenheid te geven zich advocaten te kiezen.
Op den bepaalden dag verscheen de Hertog ter
terechtzitting, bygestaan door twee advocaten, ter
wijl de zaal gevuld was met tal van nieuwsgierigen.
Het geding was zeer eenvoudig. De Hertog ver
klaarde naar Frankrijk gekomen te zijn om zijne
plichten in het leger te vervullen, niets met de
politiek te maken te hebben en deze aan zijn
vader over te laten. De toegevendheid der rechters
riep hij niet in en zijne advocaten verzocht hij niet
te pleiten. Aan de beslissing der rechterlijke macht
van zijn land zou de Hertog zich onderwerpen,
doch hij was overtuigd, dat de uitspraak der 200,000
manschappen van zijne lichting, de vrijspraak voor
hem zou zijn. Ondanks het verzoek aan zijn ver
dedigers om niet te spreken, nam een hunner toch
het woord, verheerlijkte de daad van den Hertog
als vaderlandslievend in de hoogste mate en drukte
de hoop uit, dat Frankrijk in tijden van gevaar
vele zulke kinderen mocht bezitten. De uitspraak
der rechtbank was, zooals die verwacht werd, twee
jaar gevangenisstraf. Deze uitspraak was ook dooi
den Hertog voorzien en naar het heet zal hij geen
gebruik maken van zijn recht om hooger beroep
aan te teekenen. Ondertusschen heeft het Ministerie
zitting gehouden en beraadslaagd over de vraag hoe
er met den Hertog zal worden gehandeld. In den
beginne was men tamélijk eenstemmig van oordeel,
dat onmiddellijk na de veroordeeling de President
der Republiek den Hertog gratie verleenen zou en
deze weder over de grenzen zoo worden gebracht.
Nu echter eenige aanhangers der koningsgezinde
partij zich niet ontzien hebben, om na en tijdens
de zitting der rechtbank door gehuurde lieden vij-
andige kreten tegen de Republiek te doen hooren, j
nu meent men dat de regeering de tien dagen zal j
afwachten en alsdan den Hertog over de grenzen
zal doen brengen. Anderen echter meenen dat hij
werkelijk de twee jaar in gevangenschap zal door
brengen en zich daardoor goedkoop een martelaars
kroon verwerven zal. Goedkoop zal die kroon
verkregen worden, want immers den staatkundige
gevangenen zijn alle soort vrijheden toegestaan,
o.a. de keuze hunner maaltijden, het wandelen in
de vesting, het ontvangen van bezoek, enz. enz.
Heel hard is het lot van dusdanige gevangenen dus
niet. Door den Duitschen gezant is bereids aan de
Fransche regeering de uitnoodiging toegezonden tot
het bijwonen der internationale conferentie tot re
geling der arbeidsquaestie. Frankrijk, dat ook de
uitnoodiging van Zwitserland ontvangen heeft, zal
nu de noodige inlichtingen vragen. Thans wordt
echter gemeld, dat Zwitser-land de reeds gedane
uitnoodiging tot de conferentie te Bern op 5 Mei
intrekken zal en zich met Duitschlands voorstellen
heeft vereenigd.
Door den Keizer van Dnitscltland. is de Raad
van State, die te Berlijn samenkomt ter behandeling
van 't arbeidsvraagstuk, met eene rede geopend.
Deze Staatsraad i3 samengesteld uit de Prinsen,
Ministers, Maarschalken, enkele hooge personen en
nog 75 personen door den Keizer benoemd; onder
deze laatste treft men o.a. Krupp aan. Gewoonlijk
wordt alles door de commissies voorbereid en keait
de raad slechts goed of af. Zoo ook nu. De at-
deelingen zullen den 26en dezer maand vergaderen
en na den afloop der beraadslagingen van de af-
deelingen houdt de Keizer zich voor het weder
bijeenkomen van den Raad van State te bepalen.
Alle stukken die in handen der commissies worden
gesteld moeten behandeld worden als geheime zaken.
Terwijl men nog niet bekomen is van de verbazing,
die de bekende twee brieven van den Keizer hebben
teweeggebracht, wordt men wederom verrast door-
twee kabinetsorders van Z. M. In de eerste wordt
het feit erkend, waarover reeds verscheidene malen
is geklaagd, doch waarbij op iedere klacht eene
strenge berisping van regeeringswege volgde, dat
in het leger bij het exerceeren van de recruten
velerlei verkeerdheden bestonden en veelvuldige
mishandelingen voorkwamen. Zoo iets wil de Keizer
voortaan niet meer dulden. Terecht zegt de Keizer,
dat hij wil dat in zijn leger aan elke soldaat eene
ïechtvaardige en waardige behandeling ten deel vallen
moet, daar dit den hechtsten grondslag vormt voor
opgewektheid tot den dienst, toewijding aan het
beroep, en voor liefde en vertrouwen. Een tweede
kabinetsorder betreft de opleiding van jonge officieren.
De Keizer is tegen onnutte overlading met bloote
memoriezaken voor de jonge militairen. Hij wil vooral
dat er gelet zal worden op de vorming van het
karakter, opdat de jonge officieren eenmaal geestelijk
zullen zijn toegerust om in het leger in zedelijken
zin opvoedend en onderrichtend werkzaam te kunnen
zijn. Vreemde talen moeten alleen voor practisch
gebruik worden aangeleerd en in het algemeen moet
door. het onderwijs gehechtheid aan het vaderland
wc^deq."- aat.gekweekt.
ïiet Pav.ement in Fiigclnnd is met eene troon
rede namens de Koningin geopend. In deze troonrede
wordt niets nieuws medegedeeld. Over het geschil
met Portugal wordt heengegleden; het belangrijkste
is de mededeeling, dat de verbetering in Ierlands
toestand aanhoudt. De vermindering der agrarische
misdaden maakt het mogelijk, dat de toepassing der
dwangwet beperkt wordt; terwijl een wetsontwerp
zal worden -aangeboden ten doel hebbende om den
terugkoop van grond door de pachters gemakkelijker
te maken, terwijl tevens aan Ierland een plaatse
lijke zelfstandige regeering zal worden geschonken.
Verschillende wetsvoorstellen worden wederom aan
gekondigd. Bij de behandeling van het adres van
antwoord op de troonrede kwam het geschil tusschen
Engeland en Portugal weder ter sprake. Gladstone
keurde de gevolgde handelwijze goed, doch achtte
den vorm minder gewenscht; een ander lid echter
wenschte het geschil onderworpen te zien aan eene
scheidsrechterlijke uitspraak.
Ondertusschen houden in Portngal de betoo
gingen tegen Engeland steeds aan en heeft de
regeering alle moeite om uitbarstingen te voor
komen. Zij gaat ijverig voort met het in orde
brengen van leger en vloot, daartoe in staat
gesteld door krachtige particuliere bijdragen. Nog
altijd houden zich Britsche oorlogsschepen op in
de Middellandsche zee en de versterking van Gi
braltar door de Engelschen maakte zelfs het onder
werp eener interpellatie in den Spaanschen Senaat
uit. De Minister van Oorlog verklaarde een oog
in 't zeil te houden.
In lïuxemlmrg heeft in de Kamer eene in
terpellatie plaats gevonden omtrent eene door den
Minister van Staat Eyschen voorgestane meening
aangaande de vraag of de Staatsmacht bij den
Groothertog of bij de Wetgevende Macht berustte.
Deze vraag was door den Minister in eene brochure
in'dien"zin beantwoord, dat alle Staatsmacht bij
den Groothertog berustte. Dit nu achtte de Pre
sident der Kamer beleedigend voor de Kamer en
daarom interpelleerde hij den Minister. Daar het
geschrevene echter dateerde uit den tijd toen de
heer Eyschen nog geen Minister was, werd de
interpellatie door hem afgewezen en de motie
waarbij zijne meening als onjuist werd gebrand
merkt door hem beantwoord met de mededeeling,
dat hij bij aanneming onmiddellijk zijn ontslag zou
indienen. De Kamer nam daarop de eenvoudige
motie, om over te gaan lot de orde van den dag,
met algemeene stemmen aan.
Het verslag der drie rechters, die de beschuldiging
van de Times tegen Parnell en zijne 85 Iersche
ambtgenooten hadden te onderzoeken, is eindelijk
verschenen. Parnell en zijne partij worden op de
meeste punten vrijgesproken en algemeen acht men
het rapport voor de partij zeer gunstig.
Oost-Indië.
Batavia, 17 Jan. Aan een particulier Bchrijven
ontleent de Java-hode nog de volgende bijzonderheden
omtrent het nemen der positie Kota Pohama:
Gisteren (6 Jan.) hebben we hier wtêr een heele
drukte gehad: twee bataljons rukten uit en het be
ruchte Kota Toeankoe, waar we den 26en Juli zoo
leelijk den neus tegen stootten, werd evenals de nieuw
daar nevens gebouwde versterking Kota Baroe bijna
zonder slag of stoot genomen. In het geheel is er
gisteren een gewonde gekomen met een schampschot
in zijn pink, terwijl een genie-soldaat bij het kappen
van een boom, die op zyn been viel, gekwetst werd.
Do versterkingen zijn bezet gebleven door 2 com
pagnieën en blijven dat tot het geheele terrein ge-
rasseerd is. De vriendjes wisten er dit keer ook niets
van, dat we zouden uitrukken, terwijl er ook geen
wegwijzers of spionnen mede werden genomen. Dit
was trouwens ook niet noodig, daar eenige weken
geleden de kapitein van den Btaf van Heutz met 2
man er kalm heen geweest is (sluippatrouille) en alles
verkend had tot op een 5G Meter van de versterkingen,
waarna by zonder ontdekt te zijn terrugkeerde.
Dat heelt hij toen nog tweemaal op denzelfden dag
gedaan van eene andere zijde, en alleen toen hy van
den waterkant naderde door met een sloep aan de
achterzijde van een eilandje te landen om zoo bij
Toeankoe te komen, werd hij ontdekt. Voor alles
echter gealarmeerd was, had bij genoeg gezien en
was reeds ver wi g, toen de Atjehers begonnen te
schieten. Het was des avonds natuurlijk een heele
drukte met het terrugvoeren der troepen, maar allen
waren reeds kwart voor acht uur te huis. Nu gaan er
heden (7 Jan.) en volgende dagen nog telkens troepen
en kettingjongens heen om te kappen tot alles schooD is.
Brazilië.
De gewezen Keizer van Brazilië moet, tengevolge
van de rampen, welke hem treffen, vervallen zijn tot
een toestand van zenuwachtigheid", zooals de zachte
term der berichten luidt. De oude man heeft geen
besef van zyn verandex-de positie en wil volstrekt leven
op een voet alsof hy nog Keizer was. Daardoor raken
zjjn financiën deerljjk in de war, temeer daar de aan
gelegenheden, betreffende zijn bjjzondere eigendommen
in Brazilië, vooreerst nog niet geregeld kunnen zyn.
Men vreest dat de groote som, welke de verkoop van
die eigendommen zal opleveren, geheel zal opgaan
met het betalen van nieuwe schulden.
Voorts moet Dom Pedro in de gestadige verwachting
leven, dat hy zal worden teruggeroepen.
Rusland.
In de balzaal van het Winterpaleis te Petersburg
kunnen met gemak 3000 personen dansen en de »Witte
Zaal" kan evenveel menschen bergen. Op het jongste
>Hofbal" waren al de dames in het wit gekleed, met
geene andere sieraden dan diamanten en paarlen,
hetgeen een zeer eigenaardig schouwspel opgeleverd
moet hebben. De Keizerin, omringd door hare honderd
eeredames, was, naar een berichtgever verzekert, de
>schoonste onder de schoonen."
Gedurende eenige weken maakten de St. Peters-
burg8cbe dokters melding van gevallen van ko'ortsen,
die de influenza waren opgevolgd. Thans wordt gemeld,
dat vele gevallen van cholera zjjn voorgekomen, meestal
in zeer lichten graad.
De geneeskundige raad van den militairen staf te
Tiflis heeft uitvoerige instructies gezonden aan de
troepen en autoriteiten in den KaukaBUS voor het
geval eener mogelijke verscbjjning van cholera, ten
gevolge van het voortdurend heerscben der ziekte in
Mesopotamië en Perzië.
Italië.
De Italiaansche bladen bevatten nog dageljjks bij
zonderheden over het droevige ongeval te Castiglione
della Valle, een dorpje van een 250 inwoners, op
twintig kilometer van Perugia gelegen. De leerlingen
der dorpsschool zouden 9 Februari, des, avonds om
half acht, in eene bovenzaal van het schoolgebouw
eenige tooneelstukjes opvoeren. Op het bepaalde uur
was het zaaltje gevuld met 130 toeschouwers, de
muziek stond gereed de eerste tonen te doen weer
klinken, de jeugdige acteurB wachtten in spanning,
Naar het Fransch van Francois Coppée.
IV.
Henriëtte was verstandig, volstrekt niet onnoozel.
Sedert haar leerjaren had de omgang met kameraden
haar op de hoogte gebracht. Maar nooit was haar
verlangen zoo stout geweest, dat het zich zou uit
gestrekt hebben naar het voorwerp van haar ont
wakende liefde.
In haar oogen was Armand een groote", een van
die geheimzinnige wezens, die de armen niet leeren
kennen, die ze slechts van uit de verte zien. Ze
was er zeker, van dat hij >een meisje" had; want
in de achterbuurten kan men niet veronderstellen
dat men op zijn twintigste jaar daar buiten kan,
maar zij, die hij beminde, moest een dame uit zijn
-1 stand zijn, een mooie dame", en zonder haar te
kennen, maar niet twijfelende of ze bestond, achtte
Henriëtte haar zeer gelukkig en beneed ze haar het
genoegen haar met ringen overladen vingers door het
zwarte krullende haar van den jongen patriciër te
strijken. Zij, hel arme meisje, moest zich vergenoegen
met hem op eerbiedigen afstand te bewonderen. Als
hij haar in 't voorbijgaan S Goeden dag, juffrouw"
zeide, was dit voor haar reeds een bedwelmend genot.
Maar om zich te verbeelden, dat ze de aandacht
van Armand zou kunnen trekken, dat hij haar
schoon zou vinden! Neen, zoo dwaas was
ze niet.
Toch vond hij haar bekoorlijk en als hij er slechts
aan dacht, dat dit lieve kind met hem onder het
zelfde dak verkeerde, overviel hem een plotselinge
neerslachtigheid, die hem onbekwaam maakte tot
alle werk. Dan liep hij eensklaps van zijn geopende
boeken, zocht voor zich zelf een voorwendsel om het
huis te doorloopen en eindelijk de kamer, waar
op te nemen en uit haar oogen een vluchtigen blik
terug te ontvangen. Vervolgens keerde hij naar
zijn studeerkamer terug, wierp zich lusteloos op de
canapé en bleef daar een geruimen tijd liggen, met
gloeiend voorhoofd, onrustige handen, aanhoudende
geeuwingen en plotselinge opwellingen van
droefheid, waarin hij wel in tranen had willen
uitbarsten.
Nadat ze wat beter omtrent het leven was inge
licht, begon Henriëtte eindelijk te bemerken hoe
verward de jongeling in haar tegenwoordigheid was.
Zou het mogelijk zijn Zou ze hem behagen Die
jongeheer, zoo fijn, zoo lief", zoo als ze zich in haar
volkstaal uitdruktedie Armand, die in haar oogen
van een heel ander ras was dan zij, een soort half
god, hij zou zich verwaardigen acht op haar te
slaan? In 'teerst was ze er in haar nederigheid
wel wat verlegen mee, doch daarna deed een zalig
genot haar boezem zwellen. O, Armand had slechts
te spreken en alles wilde ze doen, dadelijk. In baar
onnoozelheid ging ze slechts volgens haar gevoel te
werk en was ze volkomen onbekend met coquelterie
en de strikken der liefde. Ja, op een enkel teeken
was ze bereid hem haar bloeiende jeugd, haar hart
te sehenken, op den bodem waarvan ze een geheim
zinnige, onweerstaanbare kracht gevoelde, die haar
tot Armand dreef. Ze verweet zich zelve reeds dat
ze niet de eerste stappen deed. Ze zag hoe bedeesd
hij was en had hem willen aanmoedigen, indien niet
het weinigje schaamte, dat haar niet wilde verlaten,
haar terughield. En toch, het was zoo gemakkelijk
geweest, den blik van Armand met een blik van
haar te beantwoorden, zijn glimlach met den haren.
Zottin, die ze was! Nu dat hij haar voorbij ging
miste ze zelfs den moed het hoofd op te heffen.
Zoodat dagen en dagen voorbijgingen, zonder dat de
jongeling vermoedde dat hij aangebeden, zonder dat
die onnoozele Daphnis begreep dat bij als een Jupiter
verwacht werd.
VI.
Maar de uitbarsting was onvermijdelijk. Op een
mooien Zondag het was op het eind van Mei
een Zondag met blauwen hemel, zonneschijn en
lichtè kleedjes, was Armand, die bij een zijner
vrienden moest gaan dineeren, tegen vier uur van
huis gegaan. Hij liep nog wat om, op goed geluk
af. Ondanks de zoele lucht en den helderen zonne
schijn, gevoelde hij zich verschrikkelijk treurig
gestemd. Hij beneed de lieden uit het volk, die met
opgeruimd gelaat in paartjes voorbijgingen. Welk
Parijzenaar heeft niet in de onrustige uren zijner
eerste jeugd dat vermoeiende geslenter gekend, dat
zoo smartelijk gevoel van eenzaamheid en angst te
midden der menigte?
Hij ging met vertraagden tred de geheele rue de
Saint-Pères tot het eind op, sloeg toen links af de
rue de Sevres in, stak het met platanen begroeide
plein over, ging voorbij de gesloten magazijnen dei-
Bon Marché en vervolgde zijn weg over het ruime
trottoir langs het hospitaal Laënnec. 's Zondags is
deze breede straat op dat uur bijna geheel verlaten.
De winkels zijn gesloten, de vromen en de scharen
weezen zijn reeds uit de namiddagkerk terug. Enkele
wandelaars, werklieden en kleine burgers in hun
Zondagsche pakhier en daar een paar dandies met
witte handschoenen of de zwarte rok van een priester,
die zich voorthaast. Dat is alles. En iedere tien
minuten gaat midden over de straat de omnibus met
zware schokken, alsof ze ingeslapen is, voorbij.
Maar bij de deur van het hospitaal geven de
armoedige uitstallingen van bloemen, beschuit en
sinaasappelen, het komen en gaan der bezoekers een
weinig bedrijvigheid. Het was te midden van dit
groepje dat Armand op eens, eenige schreden voor
zich, Henriëtte ontdekte.
Ze was gekleed in een doodeenvoudig blauw
jurkje met witte dopjes, maar dat aan haar lenige
en slanke taille als geschilderd stond. Op haar min
bruin strooien hoedje wiegelde een lief bouquetje
van korenbloemen en tegen haar schouder rustte
haar geopende parasol. Zoo zag ze er allerbekoor
lijkst uit; ze was de jonkheid zelve. Toen ze Armand
bemerkte, kleurde ze sterk en haar half geopende
lippen, haar glinsterend witte tanden, haar oogen,
bedauwde vergeet-mij-nietjes, haar blond
haar, tot zelfs haar eenvoudig, maar frisch kleedje,
alles aan haar scheen te glimlachen.
Armand had zijn hoed voor haar afgenomen en
hoewel zyn hart hevig bonsde, wilde de onnoozele
jongeling verder gaan. Maar zij groette hem zoo
bevallig met een »goeden dag, mijnheer 1" dat hij
bleef staan en niet wetende hoe met haar in gesprek
te komen, vroeg hij haar met een stem, die een
weinig trilde, waar ze zoo vandaan kwam.
Ze antwoordde hem, niet minder verlegen, met
een snellen woordenvloed.
Ze kwam uit het hospitaal, waar ze haar tante,
die sedèrt veertien dagen ziek was, eenige ver
snaperingen was wezen brengen. De goede vrouw
was gelukkig veel beier en zou weldra geheel
hersteld zijn. Henriëtte was er zeer blij om, want
het was niet alles voor haar om iederen avond in
een leeg huis te komen.
En zoo praatten ze voort, om te praten en zonder
op hunne woorden te letten. Ze keken elkaar
diep in de oogen en waren verschrikkelijk ontroerd.
Deze ontmoeting, dit onderhoud kwam hun beiden
als een buitengewone gebeurtenis voor. Zoo op de
openbare straat een jong meisje aan te spreken, dat
hij, alles wel beschouwd, nauwelijks kende, was voor
Armand de stoutste daad, die hij ooit had bedreven;
en het verliefde naaistertje, zij was ontsteld als
het herderinnetje uit het tooversprookje, wanneer
de koningszoon haar hand komt vragen.
Zoo waren de jongelieden ongemerkt naast
elkaar voortgeloopen. Met drogen mond en kloppende
slapen, zocht Armand te vergeefs wat hij zou zeggen.
Zoo juffrouw en en gaat u nu
wat wandelen
O hemelNeen mijnheer 1 Ik ga zoo zachtjes
aan naar huis, mijn eten klaarmakenDat is
spoedig afgeloopen. En dan vroeg naar bed. Ik
moet om zeven uur op, weet ul
Armand rilde bij de gedachte, dat ze hem zou
verlaten, dat ze heen zou gaan en niet meer bij
hem zijn. Daar kwam hem een plan, voor hem
een ongehoord stout plan, in de gedachtenen
door de heldhaftigheid der lafaards aangegrepen,
bracht hij stotterende uit:
Wordt vervolgd.