ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE.
Zaterdag 25 Januari 1890.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
Het karakter der natie.
NIEUWSTIJDINGEN.
Feuilleton.
„HENRIETTE".
Verschijnt DINSDAG-, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is 1.30, franco per post
f 1.60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
46ste JAARGANG. No. 5801.
Advertentiënvan 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags voormiddags
10 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
Nationale Militie.
Do BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Ge
meente zlerikzee,
Gelet op art. 26 der wet van den 19 Augustus 1861
(Staatsblad do. 72);
Brengen bjj deze ter kennis van belanghebbenden:
dat het register van de in het vorige jaar voor de
nationale militie ingeschrevenen, benevens de daaruit
opgemaakte alphabetische ljjst, voor elk op de secretarie
ter lezing zullen nederleggen van den 24 January tot
en met den 1 Februari) 1890;
dat tegen register en lijst, binnen den tjjd der neder-
legging, bezwaren kunnen worden ingebracht bij den
Commissaris des Konings in de provincie, door middel
van een door de noodige bewijsstukken gestaafd ver
zoekschrift op ongezegeld papier, onderteekend door
hem, die ze inbrengt; welk verzoekschrift zal moeten
worden overgebracht bij den Burgemeester tegen be-
wjjs van ontvaBg.
Zierikzee, den 24 Januarjj 1890.
De Burgemeester en Wethouders voornoemd,
W. A. OCHTMAN Weth. 1°. B.
De Secretaris,
J. F. van der LEK de CLERCQ.
Wij slaan nogmaals het anti-revolutionair program
en den Syllabus op, om daaruit te leeren, hoe de beide
thans verbonden partijen tegenover elkander staan.
Dat is leerzaam, vooral omdat wij heden zien zullen,
dat de bondgenooten het onderling oneens zijn, doch
bovendien het karakter der natie miskennen.
Wij hebben reeds vroeger aangetoond, dat de anti
revolutionairen aan ons volk een protestantsch karakter
toekennen, en dat de r.-katholieken hun godsdienst als
de godsdienst van staat willen erkend zien.
Men zal wellicht meenen, dat dit laatste niet zoo
erg gemeend is, en dat men alleen met een verklaar
bare voorliefde voor het eigen kerkgenootschap te doen
heeft, waarmee volledige vrijheid van beweging voor
andersdenkenden gepaard kan gaan. Dat is volstrekt
niet het geval. Veroordeeld wordt in de Syllabus de
stelling: „Het protestantismus is niet anders dan een
andere vorm van denzelfden Christelïjken godsdienst,
waarin men even goed als in de r.-katholieke kerk aan
God kan behagen."
Doch daarbij blijft het niet. De r.-kath. godsdienst
moet niet alleen, met uitsluiting van alle anderen, de
staatsgodsdienst zijnniet alleen het protestantisme is
veroordeeld, neen, de Syllabus gaat verder en veroor
deelt de stelling: „het is onwaar, dat de burgerlijke
vrijheid van eiken eeredienst, alsook dat de volle
vrijheid aan allen toegezegd om hunne opiniën en ge
dachten openlijk te uiten, zou leiden tot een gemakkelijker
bederf van 's volks zeden, en tot het verspreiden van
de pest der onverschilligheid op het stuk van godsdienst."
Dat wil zeggen, want de vorm, waarin de veroor
deeling wordt uitgesproken, vereischt wel eenige ver
duidelijking dat de vrijheid van eeredienst, de vrijheid
van gedachte, veroordeeld is ja, wat meer is, het wordt
een deliramentum, een waanzinnigheid genoemd, dat
de vrijheid van geweten een recht is dat elk mensch
toekomt.
Hierin is weder de Syllabus in strijd met het anti
revolutionair program, 't welk verklaart:
„De overheid is gehouden in de consciëntie, voor
zoover die het vermoeden van achtbaarheid niet mist,
een grens te erkennen voor haar macht."
Tot zekere hoogte erkennen dus de anti-revolutio
nairen het recht op gewetensvrijheid, dat de r.-kath.
veroordeelen. Hoe die twee partijen op den duur in
eerlijk en oprecht bondgenootschap kunnen leven, is
derhalve een onoplosbaar raadsel.
Toch is, hoewel de anti-revolutionaire partij het
recht op gewetensvrijheid erkent, die erkenning niet
volledig. Daar wordt bij het beroep op de gewetens
vrijheid een voorbehoud gemaakt, dat met het karakter
in strijd is.
De overheid heeft, volgens het program, in de con
sciëntie een grens te erkennen voor hare macht voor
zoover die consciëntie het vermoeden van achtbaarheid
niet mist.
Op zich zelf schijnt dat tamelijk onschuldig. Wie
zou een niet achtbare overtuiging willen geëerbiedigd
zien zou men geneigd zijn te vragenmaar
welke consciëntie is wel achtbaar, welke is het niet?
Waar is de grens? Wie zal die grens bepalen? En
mag men iemands niet achtbare consciëntie geweld
aandoen? Waartoe? Om voor een onachtbareceneachtbare
overtuiging te doen aannemen? Maar, aangezien elke
achtbare overtuiging op eerbiediging aanspraak heeft,
welke moet dan aangenomen worden? Inderdaad, zoo
dra men met de anti-revolutionairen een voorbehoud
maakt, stuit men op allerlei vragen, die de gewetens
vrijheid in gevaar brengen, al erkent men haar recht
van bestaan, dat de r.-katholieken ontkennen.
Onze vaderen hebben in de zestiende eeuw niet ge
wild. dat aan de vrijheid van godsdienst eenigerlei grens
zou worden gesteld, dat aan eenig gezag de heerschappij
over de gewetens zou worden toegekend. Zij hebben
den strijd tegen den machtigsten vertegenwoordiger
van het gezag in zake geloof en geweten opgenomen
voor de vrijheid van den mensch. Hoewel de strijd
toen den vorm had van in hoofdzaak te worden ge
voerd tusschen de r.-katholieken en de protestanten,
was het in het wezen der zaak een strijd tusschen
gezag en vrijheid in zake godsdienst en geweten. Niet
het karakter van het protestantisme, maar het karakter
der vrijheid trad in onzen grooten worstelstrijd met
het oppermachtige Spanje op den voorgrond en al was
de toepassing in die dagen nog niet in alle opzichten
volkomen, wat men wilde verwerven en wat men
met lijf en leven veroverd heeft, dat was de gulden
vrijheid, waarin wij nu nog leven: vrijheid van gewe
ten, vrijheid van denken, vrijheid van spreken staat
kundige, maatschappelijke, persoonlijke vrijheid, de
vtijheid die Rome veroordeelt, en die Dordt slechts ten
deole durft erkennen.
Zeker ook in vroeger jaren waren er op Nederland-
schen bodem, evenals nu, enghartige lieden, die het
grootsch begrip der vrijheid van geweten in zijn vollen
omvang niet konden bevatten en die uit liefde voor
hun eigen overtuiging aan die van andoren geweld
wilden aandoen. Wij weten zeer goed, dat ook toen het
Spaansche juk werd afgeschud, er op Nederlandschen
bodem velen waren, die, te zwak om op eigen beenen
te staan, zoodra zij het gezag van Rome loslieten, naar
een ander gezag tastten, en voor den paus te Rome,
hunne belijdenisschriften en formulieren van eenigheid
in de plaats stelden. Maar voor die verwisseling van
het eene gezag door het andere is niet de groote strijd
gestreden; niet daarvoor is honger en nood geleden;
niet daarvoor hebben duizenden en duizenden hun leven
ten offer gebracht, maar alleen voor de vrijheid van
den mensch om mensch, om zich zeiven te zijn.
De vrijheid is verwonnen en het karakter der natie,
overti|
heeft
ginsel
uitmal
derlam
zooals iet in de zestiende eeuw, in onzen roemrijken
worst; trijd met Spanje geworden is, is niet dat van
het k T.elijk protestantisme, maar dat van de vrijheid.
Daaro' stelden onze vaderen den Nederlandschen bodem
met d* meest onbeperkte gastvrijheid open voor ieder,
die clW's om staatkundige meeningen, of om geloofs-
ngen vervolgd werd. Dat beginsel der vrijheid
Ms volk groot en krachtig gemaakt, dat be-
I Bd de hechtste grondslag van zijn bestaan blijven
1 i, dat beginsel is het, dat Oranje in Ne-
steeds heeft gehandhaafd, wat Oranje en Ne
derland. zoo hecht en onwrikbaar aaneen verbond,
dat bcj insel zal hier blijven leven.
Het arak ter van onze natie is dat der vrijheid. De
vrijheid te verdedigen tegen allen, die haar willen aanranden
of niet ten volle erkennen, is de roeping der vrij
zinnig" yavtij, die déarom het meest en het best het
karakter tier natie uitdrukt, omdat zij den ioomsche
roomsch, en den calvinist calvinist wil laten, maar
roomschen en calvinisten beiden beletten wil en zal,
om andersdenkenden te dwingen hun geweten in ban
den te laten leggen, hun vrijheid van denken en van
spreken prijs te geven, hen te onderwerpen aan welk
gezag ook. Niet tegen Rome, niet tegen Dordt geldt
de strijd, maar vóór de vrijheid.
Amerika.
Alweder wordt uit de Vereenigde Staten een nood
lottig ongeluk door electriciteit dien >dóor den
mensch verwekten bliksem" bericht. Te Newburgh,
in New-York, liep een paard tegen een ijzeren paal
en viel voor dood op den grond. Een man, die het
dier wilde helpen en het hoofdstel aanraakte, viel
dood neer en een ander man, die den verongelukte te
hulp kwam, viel ook met een nevigen schok op den
grond.
Het bleek dat er een electrische draad losgeraakt
was en op een aan den ijzeren paal bevestigde stang
hing, zoodat de volle kracht van den stroom door
den paal in den grond werd geleid.
Alleen de eerstgevallen man was dood; de tweede
heeft slechts eenige kneuzingen bekomen, en ook het
paard was niet gedood.
Vier kinderen levend verbrand. Een telegram
uit New-York deelt een verschrikkelijk ongeluk mede,
dat te Erie gebeurd is en veroorzaakt werd door een
dronkaard. De vier kinderen van vrouw Rodalinski
waren door hun moeder alleen thuis gelaten, terwijl
zjj een boodschap deed. In haar afwezigheid kwam
hun oom binnen, die zeer beschonken was. Hij naderde
het bed der slapende kinderen, klopte zjjn pijp er op
uit en stak ze weer aan boven het bed. Toen de moeder
terug kwam vond zij haar huis in vlam en de kinderen
in bed verbrand.
De strijd over de nalatenschap van de rjjke
New-Yovk8cbe mevrouw Stewart is tusschen de erf-
gonanrm vriendschappelijk beslist. Deze kunnen thans
met hun achten 8 millioen pond sterl. deelen.
Groot-Brittannië.
Londen, 22 Jan. Kapt. 'Munro, gezagvoerder
van het Engelsche stoomschip >Stag", van Shields naar
New-York, rapporteert betreffende de redding der
equipage van het schip >Shakespeare" het volgende.
Des nachts van den 28sten December bemerkte men
aan boord van de »Stag" tjjdens eenen orkaanachtigen
storm, vergezeld van regen en Bneeuw, de lichten van
een schip, spoedig gevolgd door een vuurpeil als nood
sein en begreep men dat het een vaartuig was dat in
nood verkeerde, en besloot ik derhalve het in nood
verkeerende schip in het oog te houden en den dag
af te wachten.
Toen het lichter werd bemerkte men een geheel
mast'eloos schip, waarvan de manschappen op alle
mogelijke wijze om hulp seinden. De »Stag" naderde
ten 7 u. 15 m. des ochtends het wrak en gaf den ge
zagvoerder te kennen, dat hjj hen niet zoude verlaten,
doch dat de zee op dit oogenblik te hoog was om een
boot uit te zetten; ook woei de storm met de kracht
van een orkaan. Het zinkende schip werd dikwijls
door dikke sneeuwbuien uit het oog verloren, doch
den gehcelen dag en ook den volgenden nacht hield
men het wrak zooveel mogeljjk in het gezicht, in de
hoop dat de storm zoude bedaren, ten einde eene
boot tot redding der schipbreukelingen uit te kunnen
zetten. Bij het aanbreken van den dag van 29 Dec.
kon men van het wrak niets meer ontdekken, doch
eindeljjk kreeg men na eene sneeuwbui het wrak
weder in het gezicht. Het was diep in het water en
lag het dek met de zee geljjk. Het was blijkbaar, dat
er met spoed diende gehandeld te worden om de schip
breukelingen te redden, dewijl het anders zoude te
laat zjjn.
Ik gaf bevel om de achterste boot aan bakboord
gereed te maken en verzocht vrijwilligers om de red
ding te beproeven. De geheele equipage bood zich
aan en weldra vertrok de boot, bemand met den
tweeden stuurman Noel en vier der beste matrozen
naar het wrak. Door de hooge zee kon de boot niet
dichter dan op een afstand van 50 voet bjj het zinkende
wrak komen en aan eene toegeworpen ljjn vastgemaakt,
sprongen de schipbreukelingen, voorzien van eene
reddingboei om het ljjf, in zee en werden in de Bloep
getrokken. Slechts vjjf man konden op deze wijze op
eens gered worden en voer de boot nog vier malen
met telkens vijf man van het wrak naar de >Stag."
De beide laatste tochten was de boot bemand door
den opperstuurman William Hansen en een versche
afdeeling vrijwilligers. De opperstuurman van de
Shakespeare", Fred. Mattle, was de laatste die het
wrak verliet. Zij hadden reeds vjjf en zeventig dagen
reis van Hamburg en waren al de geredden geheel
uitgeput en met wonden overdekt. De gezagvoerder
Muller was den 16den Dec. overleden en toen zjjn
lijk den 17den Dec. tjjdens zwaar stormweder'over
boord werd gezet, rolde eene ontzettende zee over het
schip en vielen de masten over boord.
Hioucleii, 22 Jan. Door hevige sneeuwstormen,
woedende over West-Amerika, is het telegraaf- en
spoorwegverkeer tot stilstand gebracht. De sneeuw
ligt in sommige streken bergenhoog, zoodat de sneeuw
ploegen machteloos zjjn. Te San Francisco zjjn sedert
Dinsdag der vorige week geen brievenmalen meer
aangekomen. Er zjjn enorme hoeveelheden vee verlo
ren gegaan. In de Zuidelijker gelegen landstreken
worden de spoorwegen geteisterd door overstroomingen,
vooral de Southern Pacific spoorweg.
Dinsdag der vorige week werd op de binnenplaats
van de gevangenis te Warwich (in Schotland) een dood
vonnis voltrokken. Zelden zal wel een zonderlinger,
onbeteekenender aanleiding voor een misdrjjf hebben be
staan, dan in de zaak van den ter dood gebrachte, die
Karei Hagginbottom heete. Hjj had drie jaren ten
huize van de weduwe Philips te Birmingham gewoond
en tusschen beiden was ongenoegen ontstaan naar
aanleiding van een paar kousen, die de oude juffrouw
beweerde dat haar commensaal zou hebben gestolen.
De man zou over deze verdenking vreeBeljjk wraak
nemen. Op zekeren dag, toen hjj wist, dat de weduwe
alleen thuis was, viel hjj plotseling op baar aan en
bracht haar met een hamer zulke zware verwondingen
aan het hoofd toe, dat de oude vrouw dadelijk dood
ter aarde stortte. De moordenaar trachtte daarop met
een scheermes een einde aan zjjn eigen leven te ma
ken, maar dit mislukte. Toen hjj van de wonde, die
hjj zichzelven had toegebracht, was genezen, werd hjj
voor den rechter gebracht en, wegens moord, ter dood.
veroordeeld.
Toen Dinsdags-morgens, te acht uur, de klok van
de gevangenis het sein voor de voltrekking van het
vonnis gaf, werd de veroordeelde aan den beul »Borry"
©ii zjjne omgeving, in vroeger
en later tjjcl.
Wie op een schoonen zomerdag zjjne schreden
langs het Bolwerk richt en den Westhavendjjk be
treedt, welke tusschen de haven aan de eene zjjde
en de grazige weiden of welige akkers aan den
anderen kant, in een half uur naar het Westhaven
hoofd geleidt, zal zich dien wandeltocht niet beklagen.
Als stedeling geniet men daar een ongewoon ruim
uitzicht over de rusteloos wentelende golven der
Schelde, welker aanblik niet nalaat eene eenigszins
ernstige tint aan de stemming te geven. De frissche
lucht, de zwalpende vloed en het in 't Westen weg-
blauwende verschiet des waters, helaas te weinig
met zeilen en schepen bedekt, missen op den ont-
vankeljjken mensch hunne uitwerking niet. Er
spreekt eene stem in u van het verledepe, uw oog
laat het tegenwoordige u aanschouwen en het een
met het ander vergeleken zjjnde, is uwe gedachte
noodzakeljjkerwjjze op de toekomst gericht.
Neergezeten bjj den oeverrand, waarop de lustige
golfjes nu zoo speelsch aanrollen, geeft ge der stem
van het verledene gehoor, die aldus tot u spreekt
Niet altijd is de Zuidkust van Schouwen zoo in
gebogen geweest als nuintegendeel, eene lijn van
hier tot Westenschouwen getrokken, sloot eene goed-
bebouwde, hoewel drassige streek in, waar vele
dorpstorens hunne gekruiste spitsen verhieven, waar
op welige akkers het graan golfde, waar runderen
weidden en de hand van den nijveren landman hare
bezigheid vond. Dit is alles veranderd. Reeds in
1538 hoort men de klacht: dat Schouwen voortijds
zig Oost en West was streckende ende nu door
vallen, afnemingen en inlagen gekomen was totter
figuere van een wassende Mane"; dorpen werden
buitengedijktheerlijkheden gingen te niet en lieten
niets anders na dan haar naam of wapen; en de
grond, die getuige was van het dageljjksch leven
der voorgeslachten, is verzonken in de diepte der
wateren of steekt als eene grauwe zandbank even
uit boven den plas.
Zoo zag de plaats, waar het huis van bet Haven
hoofd nu staat, veel voor en naast zich verzinken.
Verdween eerst in het midden der 17de eeuw het
tusschen Schouwen en Noord-Beveland gelegen
eilandje Orisant, met woningen bezet en nog in de
laatste helft der 16de eeuw niet onbelangrijk, onder
den spiegel der Schelde, reeds vroeger richtte het
water zjjne aanvallen op het nabjjliggende Borren-
damme, reeds in 1297 vermeld en langzamerhand
door grondbrexemen" afgeknaagd.
De Cosmus- en Damianus-vloed van 27 Sept. 1477
gaf aanleiding, dat hier veel lands werd buiten-
gedijkt en door den St. Felix-vloed van 1530 had bjj
Borrendamme eene doorbraak plaats, waardoor de
bodem achttien dagen door den zilten vloed bedekt
werd. In 1554 werd het noodzakelijk geacht eene
inlaag te leggen, welke aan den hoek van Borren
damme aansloot en zoo trachtte dit punt te verster
ken. Geen wondei', dat door deze rampspoeden het
dorp allengs verliep en verminderde, zelfs zoodanig
dat in 1613 de kerk reeds in puin lag en de ge
teisterde dijken door de onvolkomen waterbouwkunde
dier dagen niet meer te houden waren. Het grootste
deel van kerk en toren werd gebruikt om als puin
de putten in den dijk te vullen, terwjjl de gespaarde
fondamenten nu etteljjke meters onder den water
spiegel liggen en met wier begroeid zjjn. Omtrent
1644 waren hier maar drie huizen meer over-
Toen men ten jare 1822 den dijk aldaar over
haalde, zjjn de overblijfselen van kerk en toren
benevens vele doodkisten te voorschjjn gekomen en
ook wordt als merkwaardigheid genoemd de vondst
van goedbewaarde tarwekorrels, welke twee eeuwen
onder den grond waren verborgen geweest.
Tot op het einde der 16de eeuw bestond de tegen
woordige haven nog niet en maakte dus de Zuidhoek
één deel uit met den bodem van Schouwen. De
oude haven, welke zich ten Zuiden der stad bevond
en ongeveer ter plaatse uitliep, waar nu de inham
»het Stelletje" is, was, niettegenstaande de daaraan
bestede kosten, in 1565 en 1584 zoo opgeslikt, dat
kleine vaartuigen er niet meer door konden. Deze
ongunstige omstandigheid, waardoor het zeevarende
en visschende Zierikzee tot verval gedoemd zon
worden, gaf den visschers en scheepstimmerlieden
aanleiding op 17 Febr. 1589 aan den Raad te ver
zoeken eene nieuwe haven te graven. Na langdurige
deliberatie werd tot dit werk, voor dien tijd van.
grooten omvang, op 20 Jan. 1593 besloten.
Het bjj de Staten van Zeeland aangevraagd
octrooi, waarvan ten stadhuize nog een goed gecon
serveerd afschrift berust, werd in 1595 verleend,,
zoodat de werkzaamheden, in 1596 begonnen, in.
1600 voltooid waren.
Het graven der Nieuwe Haven, van af de Zuid
havenpoort tot dicht bij Borrendamme, bracht ook
ten opzichte onzer stad eenige veranderingen mede-
De wal aan de Zuidzijde met de Bagijnenpoort ver
viel, om ruimte te maken voor eene aanleg- en ónt-
schepingsplaats, de tegenwoordige kaai; aan het
Djjkwater werd eerst het zoogenoemde Verste Sas
en in 1671 het Dichtste Sas gelegd, welk laatste toen
echter maar van hout was en in 1725 voor ruim
99,000 uit steen opgetrokken werd. Tot verdedi
ging verrezen ter rechter- en linkerzijde der haven
het Oranje- en Blauwe bolwerk. Laatstgenoemde
versterking bestaat nog en dagteekent van 1620,
toen zjj grootendeels uit den afbraak der Bagjjnen-
poort, die tegenover de straat van dien naam (nu de
Breestraat) stond, werd opgehaald. Omtrent dezen
tjjd werd ook de uitwateringssluis voor het Bolwerk
door den havendjjk gelegd,
Ten dienste der drukke scheepvaart onzer stad in
de jaren, dat de verschillende handelsmaatschappjjen
voor Oost-Indië gingen ineensmelten tot eene groote,
die in 1602 werd opgericht, en in den tijd, toen
Zierikzee nog eene vloot van vischschepén kon uit
zenden, was het hoogst noodig bjj den ingang der
nieuwe haven een baken en licht te plaatsen, om bjj
avond en nacht te kunnen binnenloopen. Daarom
werd van stadswege besloten op de Westpunt een
huis met lantaarn te doen bouwen. Op 16 Mei 1602
werd de eerste steen gelegd, wat door een gedenk
steen herinnerd werd, en weldra kon van het
dak der stevige woning een vriendeljjk licht
scbjjnen, om den schepeling den weg te wjjzen op
zijn golvend pad. En slechts hjj, die in een donkeren
nacht op de vaak woeste wateren der Zeeuwsche
stroomen heeft gezwalkt, kan levendig beseffen, hoe
bemoedigend het is, dan een vast lichtend punt voor
oogeu te hebben.
Zoo het huis op het Westhavenhoofd spreken kon,
het zou verhalen van menigen schrikkelijken dag,
van menigen bangen nacht, als de felle orkaan
gierde door de zwarte lucht, als de opgezweepte zee
met donderend krijgsgeschreeuw hare golven tegen
de schuddende dijken joeg en het op zijne fonda
menten dreunende gebouw overspatte met een regen
van schuim. En toch waren die stormen de grootste
vijanden niet; een geduchter vjjand, die verraderljjk
te werk ging, knaagde in stilte aan de onder-
zeesche oevers en deed menig stuk gronds, oogen-
schjjnljjk zoo onwrikbaar weerstand biedend aan het
geweld der wateren, plotseling machteloos verzinken
in eene ongekende diepte.
Werd door den stormvloed van 26 Januari 1682
het Oosterhoofd, aan de andere zjjde der haven
liggend, zwaar geteisterd, groote kosten eischten
ook de dijken rechts en links van het Hoofd en van
den Zuidhoek, waaraan van 1720 tot 1754 ongeveer
820,000 besteed werd, zonder nochtans al het be
dreigde te kunnen behouden. Dit bleek ook op 24
Augustus 1801, toen het geheel Oosterhoofd met 30
roeden djjks des morgens wegzonk.
Een en ander gaf aanleiding, dat de Hooge Re
geering er zich mede ging bemoeien, daar het behoud
van het Westhavenhoofd van groot belang voor
geheel Schouwen was. Uitgaande van die stelling,
werd door Koning Lodewjjk Napoleon, bjj besluit
van 26 Sept. 1806, bepaald, dat het bij te dragen
aandeel in de kosten van onderhoud voor Schouwen
2/s en voor Zierikzee 1/8 zou beloopen.
Zoo zjjn we genaderd tot den tegenwoordigen tijd,
waarin tot versterking en beveiliging van dit zoo
aangevochten punt veel is gedaan. Twee achter
elkaar gelegen inlaagdjjken, voor jaren reeds opge
worpen, beschermen het achterliggende land voor
mogeljjke ongevallen. Dat het wegzinken van stuk
ken gronds aldaar kan voorkomen, werd het water
schap Schouwen o. a. op 29 Sept. 1886 gewaar, toen
dicht bjj het Hoofd een betrekkelijk kleine val zich
voordeed in de steenglooiing van den djjk, eene
voorbode van hetgeen 26 November 1889 gevolgd
is. De diepten rondom dit vooruitstekend punt
kunnen ware afgronden genoemd worden, waarin
vroeg of laat, zoo de waterbouwkunde er niet in
slaagt voldoende middelen van oeververdediging te
vinden, het geheele havenhoofd moetafgljjden. Want
het water is een vijand, die geen rust gunt, die on-
ophoudeljjk met kalme regelmaat aanvalt, verzwakt,
uitholt en ondermjjnt den bodem, die aan de rich
ting van zjjn stroom durft weerstand bieden.
Met het oog op de langzame maar niet te ont
kennen vorderingen, die het water in zjjn strijd met
onzen bodem behaalt, vragen wjj ons ernstig af
waar is het einde en wat moet er gedaan worden
tot behoud?" Het antwoord op die vraag is voor
het platteland van Schouwen, even goed als voor de
gemeente Zierikzee van het grootste belang, van het
hoogste gewicht.
Het bestuur van het Waterschap Schouwen, voor
gelicht door zijn Ingenieur, zal hierop in de eerste
plaats dienen te antwoorden. Moge het ondervinden,
dat zijne pogingen tot behoud van dit bedreigde
punt gesteund worden door Zierikzee, dat tegenover
tjjdgenoot en nakomeling zedelijk onverantwoord
is, wanneer het uit zjjne kas niet datgene bjjdraagt,
waarop Schouwen in billijkheid recht heeft te
rekenen.
§£3?" De volgende Feuilleton zal getiteld zjjn:
Naar het Fransch van Francis Coppée.