ZIERIKZEESCHE NIEUWSBODE. Zaterdag 25 Januari 1890. Directeur-Uitgever J. WAALE. Het karakter der natie. NIEUWSTIJDINGEN. Feuilleton. „HENRIETTE". Verschijnt DINSDAG-, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden is 1.30, franco per post f 1.60. Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending eens per week, f 10,per jaar. 46ste JAARGANG. No. 5801. Advertentiënvan 13 regels 30 Cts. meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags, "Woensdags en Vrijdags voormiddags 10 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. Nationale Militie. Do BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Ge meente zlerikzee, Gelet op art. 26 der wet van den 19 Augustus 1861 (Staatsblad do. 72); Brengen bjj deze ter kennis van belanghebbenden: dat het register van de in het vorige jaar voor de nationale militie ingeschrevenen, benevens de daaruit opgemaakte alphabetische ljjst, voor elk op de secretarie ter lezing zullen nederleggen van den 24 January tot en met den 1 Februari) 1890; dat tegen register en lijst, binnen den tjjd der neder- legging, bezwaren kunnen worden ingebracht bij den Commissaris des Konings in de provincie, door middel van een door de noodige bewijsstukken gestaafd ver zoekschrift op ongezegeld papier, onderteekend door hem, die ze inbrengt; welk verzoekschrift zal moeten worden overgebracht bij den Burgemeester tegen be- wjjs van ontvaBg. Zierikzee, den 24 Januarjj 1890. De Burgemeester en Wethouders voornoemd, W. A. OCHTMAN Weth. 1°. B. De Secretaris, J. F. van der LEK de CLERCQ. Wij slaan nogmaals het anti-revolutionair program en den Syllabus op, om daaruit te leeren, hoe de beide thans verbonden partijen tegenover elkander staan. Dat is leerzaam, vooral omdat wij heden zien zullen, dat de bondgenooten het onderling oneens zijn, doch bovendien het karakter der natie miskennen. Wij hebben reeds vroeger aangetoond, dat de anti revolutionairen aan ons volk een protestantsch karakter toekennen, en dat de r.-katholieken hun godsdienst als de godsdienst van staat willen erkend zien. Men zal wellicht meenen, dat dit laatste niet zoo erg gemeend is, en dat men alleen met een verklaar bare voorliefde voor het eigen kerkgenootschap te doen heeft, waarmee volledige vrijheid van beweging voor andersdenkenden gepaard kan gaan. Dat is volstrekt niet het geval. Veroordeeld wordt in de Syllabus de stelling: „Het protestantismus is niet anders dan een andere vorm van denzelfden Christelïjken godsdienst, waarin men even goed als in de r.-katholieke kerk aan God kan behagen." Doch daarbij blijft het niet. De r.-kath. godsdienst moet niet alleen, met uitsluiting van alle anderen, de staatsgodsdienst zijnniet alleen het protestantisme is veroordeeld, neen, de Syllabus gaat verder en veroor deelt de stelling: „het is onwaar, dat de burgerlijke vrijheid van eiken eeredienst, alsook dat de volle vrijheid aan allen toegezegd om hunne opiniën en ge dachten openlijk te uiten, zou leiden tot een gemakkelijker bederf van 's volks zeden, en tot het verspreiden van de pest der onverschilligheid op het stuk van godsdienst." Dat wil zeggen, want de vorm, waarin de veroor deeling wordt uitgesproken, vereischt wel eenige ver duidelijking dat de vrijheid van eeredienst, de vrijheid van gedachte, veroordeeld is ja, wat meer is, het wordt een deliramentum, een waanzinnigheid genoemd, dat de vrijheid van geweten een recht is dat elk mensch toekomt. Hierin is weder de Syllabus in strijd met het anti revolutionair program, 't welk verklaart: „De overheid is gehouden in de consciëntie, voor zoover die het vermoeden van achtbaarheid niet mist, een grens te erkennen voor haar macht." Tot zekere hoogte erkennen dus de anti-revolutio nairen het recht op gewetensvrijheid, dat de r.-kath. veroordeelen. Hoe die twee partijen op den duur in eerlijk en oprecht bondgenootschap kunnen leven, is derhalve een onoplosbaar raadsel. Toch is, hoewel de anti-revolutionaire partij het recht op gewetensvrijheid erkent, die erkenning niet volledig. Daar wordt bij het beroep op de gewetens vrijheid een voorbehoud gemaakt, dat met het karakter in strijd is. De overheid heeft, volgens het program, in de con sciëntie een grens te erkennen voor hare macht voor zoover die consciëntie het vermoeden van achtbaarheid niet mist. Op zich zelf schijnt dat tamelijk onschuldig. Wie zou een niet achtbare overtuiging willen geëerbiedigd zien zou men geneigd zijn te vragenmaar welke consciëntie is wel achtbaar, welke is het niet? Waar is de grens? Wie zal die grens bepalen? En mag men iemands niet achtbare consciëntie geweld aandoen? Waartoe? Om voor een onachtbareceneachtbare overtuiging te doen aannemen? Maar, aangezien elke achtbare overtuiging op eerbiediging aanspraak heeft, welke moet dan aangenomen worden? Inderdaad, zoo dra men met de anti-revolutionairen een voorbehoud maakt, stuit men op allerlei vragen, die de gewetens vrijheid in gevaar brengen, al erkent men haar recht van bestaan, dat de r.-katholieken ontkennen. Onze vaderen hebben in de zestiende eeuw niet ge wild. dat aan de vrijheid van godsdienst eenigerlei grens zou worden gesteld, dat aan eenig gezag de heerschappij over de gewetens zou worden toegekend. Zij hebben den strijd tegen den machtigsten vertegenwoordiger van het gezag in zake geloof en geweten opgenomen voor de vrijheid van den mensch. Hoewel de strijd toen den vorm had van in hoofdzaak te worden ge voerd tusschen de r.-katholieken en de protestanten, was het in het wezen der zaak een strijd tusschen gezag en vrijheid in zake godsdienst en geweten. Niet het karakter van het protestantisme, maar het karakter der vrijheid trad in onzen grooten worstelstrijd met het oppermachtige Spanje op den voorgrond en al was de toepassing in die dagen nog niet in alle opzichten volkomen, wat men wilde verwerven en wat men met lijf en leven veroverd heeft, dat was de gulden vrijheid, waarin wij nu nog leven: vrijheid van gewe ten, vrijheid van denken, vrijheid van spreken staat kundige, maatschappelijke, persoonlijke vrijheid, de vtijheid die Rome veroordeelt, en die Dordt slechts ten deole durft erkennen. Zeker ook in vroeger jaren waren er op Nederland- schen bodem, evenals nu, enghartige lieden, die het grootsch begrip der vrijheid van geweten in zijn vollen omvang niet konden bevatten en die uit liefde voor hun eigen overtuiging aan die van andoren geweld wilden aandoen. Wij weten zeer goed, dat ook toen het Spaansche juk werd afgeschud, er op Nederlandschen bodem velen waren, die, te zwak om op eigen beenen te staan, zoodra zij het gezag van Rome loslieten, naar een ander gezag tastten, en voor den paus te Rome, hunne belijdenisschriften en formulieren van eenigheid in de plaats stelden. Maar voor die verwisseling van het eene gezag door het andere is niet de groote strijd gestreden; niet daarvoor is honger en nood geleden; niet daarvoor hebben duizenden en duizenden hun leven ten offer gebracht, maar alleen voor de vrijheid van den mensch om mensch, om zich zeiven te zijn. De vrijheid is verwonnen en het karakter der natie, overti| heeft ginsel uitmal derlam zooals iet in de zestiende eeuw, in onzen roemrijken worst; trijd met Spanje geworden is, is niet dat van het k T.elijk protestantisme, maar dat van de vrijheid. Daaro' stelden onze vaderen den Nederlandschen bodem met d* meest onbeperkte gastvrijheid open voor ieder, die clW's om staatkundige meeningen, of om geloofs- ngen vervolgd werd. Dat beginsel der vrijheid Ms volk groot en krachtig gemaakt, dat be- I Bd de hechtste grondslag van zijn bestaan blijven 1 i, dat beginsel is het, dat Oranje in Ne- steeds heeft gehandhaafd, wat Oranje en Ne derland. zoo hecht en onwrikbaar aaneen verbond, dat bcj insel zal hier blijven leven. Het arak ter van onze natie is dat der vrijheid. De vrijheid te verdedigen tegen allen, die haar willen aanranden of niet ten volle erkennen, is de roeping der vrij zinnig" yavtij, die déarom het meest en het best het karakter tier natie uitdrukt, omdat zij den ioomsche roomsch, en den calvinist calvinist wil laten, maar roomschen en calvinisten beiden beletten wil en zal, om andersdenkenden te dwingen hun geweten in ban den te laten leggen, hun vrijheid van denken en van spreken prijs te geven, hen te onderwerpen aan welk gezag ook. Niet tegen Rome, niet tegen Dordt geldt de strijd, maar vóór de vrijheid. Amerika. Alweder wordt uit de Vereenigde Staten een nood lottig ongeluk door electriciteit dien >dóor den mensch verwekten bliksem" bericht. Te Newburgh, in New-York, liep een paard tegen een ijzeren paal en viel voor dood op den grond. Een man, die het dier wilde helpen en het hoofdstel aanraakte, viel dood neer en een ander man, die den verongelukte te hulp kwam, viel ook met een nevigen schok op den grond. Het bleek dat er een electrische draad losgeraakt was en op een aan den ijzeren paal bevestigde stang hing, zoodat de volle kracht van den stroom door den paal in den grond werd geleid. Alleen de eerstgevallen man was dood; de tweede heeft slechts eenige kneuzingen bekomen, en ook het paard was niet gedood. Vier kinderen levend verbrand. Een telegram uit New-York deelt een verschrikkelijk ongeluk mede, dat te Erie gebeurd is en veroorzaakt werd door een dronkaard. De vier kinderen van vrouw Rodalinski waren door hun moeder alleen thuis gelaten, terwijl zjj een boodschap deed. In haar afwezigheid kwam hun oom binnen, die zeer beschonken was. Hij naderde het bed der slapende kinderen, klopte zjjn pijp er op uit en stak ze weer aan boven het bed. Toen de moeder terug kwam vond zij haar huis in vlam en de kinderen in bed verbrand. De strijd over de nalatenschap van de rjjke New-Yovk8cbe mevrouw Stewart is tusschen de erf- gonanrm vriendschappelijk beslist. Deze kunnen thans met hun achten 8 millioen pond sterl. deelen. Groot-Brittannië. Londen, 22 Jan. Kapt. 'Munro, gezagvoerder van het Engelsche stoomschip >Stag", van Shields naar New-York, rapporteert betreffende de redding der equipage van het schip >Shakespeare" het volgende. Des nachts van den 28sten December bemerkte men aan boord van de »Stag" tjjdens eenen orkaanachtigen storm, vergezeld van regen en Bneeuw, de lichten van een schip, spoedig gevolgd door een vuurpeil als nood sein en begreep men dat het een vaartuig was dat in nood verkeerde, en besloot ik derhalve het in nood verkeerende schip in het oog te houden en den dag af te wachten. Toen het lichter werd bemerkte men een geheel mast'eloos schip, waarvan de manschappen op alle mogelijke wijze om hulp seinden. De »Stag" naderde ten 7 u. 15 m. des ochtends het wrak en gaf den ge zagvoerder te kennen, dat hjj hen niet zoude verlaten, doch dat de zee op dit oogenblik te hoog was om een boot uit te zetten; ook woei de storm met de kracht van een orkaan. Het zinkende schip werd dikwijls door dikke sneeuwbuien uit het oog verloren, doch den gehcelen dag en ook den volgenden nacht hield men het wrak zooveel mogeljjk in het gezicht, in de hoop dat de storm zoude bedaren, ten einde eene boot tot redding der schipbreukelingen uit te kunnen zetten. Bij het aanbreken van den dag van 29 Dec. kon men van het wrak niets meer ontdekken, doch eindeljjk kreeg men na eene sneeuwbui het wrak weder in het gezicht. Het was diep in het water en lag het dek met de zee geljjk. Het was blijkbaar, dat er met spoed diende gehandeld te worden om de schip breukelingen te redden, dewijl het anders zoude te laat zjjn. Ik gaf bevel om de achterste boot aan bakboord gereed te maken en verzocht vrijwilligers om de red ding te beproeven. De geheele equipage bood zich aan en weldra vertrok de boot, bemand met den tweeden stuurman Noel en vier der beste matrozen naar het wrak. Door de hooge zee kon de boot niet dichter dan op een afstand van 50 voet bjj het zinkende wrak komen en aan eene toegeworpen ljjn vastgemaakt, sprongen de schipbreukelingen, voorzien van eene reddingboei om het ljjf, in zee en werden in de Bloep getrokken. Slechts vjjf man konden op deze wijze op eens gered worden en voer de boot nog vier malen met telkens vijf man van het wrak naar de >Stag." De beide laatste tochten was de boot bemand door den opperstuurman William Hansen en een versche afdeeling vrijwilligers. De opperstuurman van de Shakespeare", Fred. Mattle, was de laatste die het wrak verliet. Zij hadden reeds vjjf en zeventig dagen reis van Hamburg en waren al de geredden geheel uitgeput en met wonden overdekt. De gezagvoerder Muller was den 16den Dec. overleden en toen zjjn lijk den 17den Dec. tjjdens zwaar stormweder'over boord werd gezet, rolde eene ontzettende zee over het schip en vielen de masten over boord. Hioucleii, 22 Jan. Door hevige sneeuwstormen, woedende over West-Amerika, is het telegraaf- en spoorwegverkeer tot stilstand gebracht. De sneeuw ligt in sommige streken bergenhoog, zoodat de sneeuw ploegen machteloos zjjn. Te San Francisco zjjn sedert Dinsdag der vorige week geen brievenmalen meer aangekomen. Er zjjn enorme hoeveelheden vee verlo ren gegaan. In de Zuidelijker gelegen landstreken worden de spoorwegen geteisterd door overstroomingen, vooral de Southern Pacific spoorweg. Dinsdag der vorige week werd op de binnenplaats van de gevangenis te Warwich (in Schotland) een dood vonnis voltrokken. Zelden zal wel een zonderlinger, onbeteekenender aanleiding voor een misdrjjf hebben be staan, dan in de zaak van den ter dood gebrachte, die Karei Hagginbottom heete. Hjj had drie jaren ten huize van de weduwe Philips te Birmingham gewoond en tusschen beiden was ongenoegen ontstaan naar aanleiding van een paar kousen, die de oude juffrouw beweerde dat haar commensaal zou hebben gestolen. De man zou over deze verdenking vreeBeljjk wraak nemen. Op zekeren dag, toen hjj wist, dat de weduwe alleen thuis was, viel hjj plotseling op baar aan en bracht haar met een hamer zulke zware verwondingen aan het hoofd toe, dat de oude vrouw dadelijk dood ter aarde stortte. De moordenaar trachtte daarop met een scheermes een einde aan zjjn eigen leven te ma ken, maar dit mislukte. Toen hjj van de wonde, die hjj zichzelven had toegebracht, was genezen, werd hjj voor den rechter gebracht en, wegens moord, ter dood. veroordeeld. Toen Dinsdags-morgens, te acht uur, de klok van de gevangenis het sein voor de voltrekking van het vonnis gaf, werd de veroordeelde aan den beul »Borry" ©ii zjjne omgeving, in vroeger en later tjjcl. Wie op een schoonen zomerdag zjjne schreden langs het Bolwerk richt en den Westhavendjjk be treedt, welke tusschen de haven aan de eene zjjde en de grazige weiden of welige akkers aan den anderen kant, in een half uur naar het Westhaven hoofd geleidt, zal zich dien wandeltocht niet beklagen. Als stedeling geniet men daar een ongewoon ruim uitzicht over de rusteloos wentelende golven der Schelde, welker aanblik niet nalaat eene eenigszins ernstige tint aan de stemming te geven. De frissche lucht, de zwalpende vloed en het in 't Westen weg- blauwende verschiet des waters, helaas te weinig met zeilen en schepen bedekt, missen op den ont- vankeljjken mensch hunne uitwerking niet. Er spreekt eene stem in u van het verledepe, uw oog laat het tegenwoordige u aanschouwen en het een met het ander vergeleken zjjnde, is uwe gedachte noodzakeljjkerwjjze op de toekomst gericht. Neergezeten bjj den oeverrand, waarop de lustige golfjes nu zoo speelsch aanrollen, geeft ge der stem van het verledene gehoor, die aldus tot u spreekt Niet altijd is de Zuidkust van Schouwen zoo in gebogen geweest als nuintegendeel, eene lijn van hier tot Westenschouwen getrokken, sloot eene goed- bebouwde, hoewel drassige streek in, waar vele dorpstorens hunne gekruiste spitsen verhieven, waar op welige akkers het graan golfde, waar runderen weidden en de hand van den nijveren landman hare bezigheid vond. Dit is alles veranderd. Reeds in 1538 hoort men de klacht: dat Schouwen voortijds zig Oost en West was streckende ende nu door vallen, afnemingen en inlagen gekomen was totter figuere van een wassende Mane"; dorpen werden buitengedijktheerlijkheden gingen te niet en lieten niets anders na dan haar naam of wapen; en de grond, die getuige was van het dageljjksch leven der voorgeslachten, is verzonken in de diepte der wateren of steekt als eene grauwe zandbank even uit boven den plas. Zoo zag de plaats, waar het huis van bet Haven hoofd nu staat, veel voor en naast zich verzinken. Verdween eerst in het midden der 17de eeuw het tusschen Schouwen en Noord-Beveland gelegen eilandje Orisant, met woningen bezet en nog in de laatste helft der 16de eeuw niet onbelangrijk, onder den spiegel der Schelde, reeds vroeger richtte het water zjjne aanvallen op het nabjjliggende Borren- damme, reeds in 1297 vermeld en langzamerhand door grondbrexemen" afgeknaagd. De Cosmus- en Damianus-vloed van 27 Sept. 1477 gaf aanleiding, dat hier veel lands werd buiten- gedijkt en door den St. Felix-vloed van 1530 had bjj Borrendamme eene doorbraak plaats, waardoor de bodem achttien dagen door den zilten vloed bedekt werd. In 1554 werd het noodzakelijk geacht eene inlaag te leggen, welke aan den hoek van Borren damme aansloot en zoo trachtte dit punt te verster ken. Geen wondei', dat door deze rampspoeden het dorp allengs verliep en verminderde, zelfs zoodanig dat in 1613 de kerk reeds in puin lag en de ge teisterde dijken door de onvolkomen waterbouwkunde dier dagen niet meer te houden waren. Het grootste deel van kerk en toren werd gebruikt om als puin de putten in den dijk te vullen, terwjjl de gespaarde fondamenten nu etteljjke meters onder den water spiegel liggen en met wier begroeid zjjn. Omtrent 1644 waren hier maar drie huizen meer over- Toen men ten jare 1822 den dijk aldaar over haalde, zjjn de overblijfselen van kerk en toren benevens vele doodkisten te voorschjjn gekomen en ook wordt als merkwaardigheid genoemd de vondst van goedbewaarde tarwekorrels, welke twee eeuwen onder den grond waren verborgen geweest. Tot op het einde der 16de eeuw bestond de tegen woordige haven nog niet en maakte dus de Zuidhoek één deel uit met den bodem van Schouwen. De oude haven, welke zich ten Zuiden der stad bevond en ongeveer ter plaatse uitliep, waar nu de inham »het Stelletje" is, was, niettegenstaande de daaraan bestede kosten, in 1565 en 1584 zoo opgeslikt, dat kleine vaartuigen er niet meer door konden. Deze ongunstige omstandigheid, waardoor het zeevarende en visschende Zierikzee tot verval gedoemd zon worden, gaf den visschers en scheepstimmerlieden aanleiding op 17 Febr. 1589 aan den Raad te ver zoeken eene nieuwe haven te graven. Na langdurige deliberatie werd tot dit werk, voor dien tijd van. grooten omvang, op 20 Jan. 1593 besloten. Het bjj de Staten van Zeeland aangevraagd octrooi, waarvan ten stadhuize nog een goed gecon serveerd afschrift berust, werd in 1595 verleend,, zoodat de werkzaamheden, in 1596 begonnen, in. 1600 voltooid waren. Het graven der Nieuwe Haven, van af de Zuid havenpoort tot dicht bij Borrendamme, bracht ook ten opzichte onzer stad eenige veranderingen mede- De wal aan de Zuidzijde met de Bagijnenpoort ver viel, om ruimte te maken voor eene aanleg- en ónt- schepingsplaats, de tegenwoordige kaai; aan het Djjkwater werd eerst het zoogenoemde Verste Sas en in 1671 het Dichtste Sas gelegd, welk laatste toen echter maar van hout was en in 1725 voor ruim 99,000 uit steen opgetrokken werd. Tot verdedi ging verrezen ter rechter- en linkerzijde der haven het Oranje- en Blauwe bolwerk. Laatstgenoemde versterking bestaat nog en dagteekent van 1620, toen zjj grootendeels uit den afbraak der Bagjjnen- poort, die tegenover de straat van dien naam (nu de Breestraat) stond, werd opgehaald. Omtrent dezen tjjd werd ook de uitwateringssluis voor het Bolwerk door den havendjjk gelegd, Ten dienste der drukke scheepvaart onzer stad in de jaren, dat de verschillende handelsmaatschappjjen voor Oost-Indië gingen ineensmelten tot eene groote, die in 1602 werd opgericht, en in den tijd, toen Zierikzee nog eene vloot van vischschepén kon uit zenden, was het hoogst noodig bjj den ingang der nieuwe haven een baken en licht te plaatsen, om bjj avond en nacht te kunnen binnenloopen. Daarom werd van stadswege besloten op de Westpunt een huis met lantaarn te doen bouwen. Op 16 Mei 1602 werd de eerste steen gelegd, wat door een gedenk steen herinnerd werd, en weldra kon van het dak der stevige woning een vriendeljjk licht scbjjnen, om den schepeling den weg te wjjzen op zijn golvend pad. En slechts hjj, die in een donkeren nacht op de vaak woeste wateren der Zeeuwsche stroomen heeft gezwalkt, kan levendig beseffen, hoe bemoedigend het is, dan een vast lichtend punt voor oogeu te hebben. Zoo het huis op het Westhavenhoofd spreken kon, het zou verhalen van menigen schrikkelijken dag, van menigen bangen nacht, als de felle orkaan gierde door de zwarte lucht, als de opgezweepte zee met donderend krijgsgeschreeuw hare golven tegen de schuddende dijken joeg en het op zijne fonda menten dreunende gebouw overspatte met een regen van schuim. En toch waren die stormen de grootste vijanden niet; een geduchter vjjand, die verraderljjk te werk ging, knaagde in stilte aan de onder- zeesche oevers en deed menig stuk gronds, oogen- schjjnljjk zoo onwrikbaar weerstand biedend aan het geweld der wateren, plotseling machteloos verzinken in eene ongekende diepte. Werd door den stormvloed van 26 Januari 1682 het Oosterhoofd, aan de andere zjjde der haven liggend, zwaar geteisterd, groote kosten eischten ook de dijken rechts en links van het Hoofd en van den Zuidhoek, waaraan van 1720 tot 1754 ongeveer 820,000 besteed werd, zonder nochtans al het be dreigde te kunnen behouden. Dit bleek ook op 24 Augustus 1801, toen het geheel Oosterhoofd met 30 roeden djjks des morgens wegzonk. Een en ander gaf aanleiding, dat de Hooge Re geering er zich mede ging bemoeien, daar het behoud van het Westhavenhoofd van groot belang voor geheel Schouwen was. Uitgaande van die stelling, werd door Koning Lodewjjk Napoleon, bjj besluit van 26 Sept. 1806, bepaald, dat het bij te dragen aandeel in de kosten van onderhoud voor Schouwen 2/s en voor Zierikzee 1/8 zou beloopen. Zoo zjjn we genaderd tot den tegenwoordigen tijd, waarin tot versterking en beveiliging van dit zoo aangevochten punt veel is gedaan. Twee achter elkaar gelegen inlaagdjjken, voor jaren reeds opge worpen, beschermen het achterliggende land voor mogeljjke ongevallen. Dat het wegzinken van stuk ken gronds aldaar kan voorkomen, werd het water schap Schouwen o. a. op 29 Sept. 1886 gewaar, toen dicht bjj het Hoofd een betrekkelijk kleine val zich voordeed in de steenglooiing van den djjk, eene voorbode van hetgeen 26 November 1889 gevolgd is. De diepten rondom dit vooruitstekend punt kunnen ware afgronden genoemd worden, waarin vroeg of laat, zoo de waterbouwkunde er niet in slaagt voldoende middelen van oeververdediging te vinden, het geheele havenhoofd moetafgljjden. Want het water is een vijand, die geen rust gunt, die on- ophoudeljjk met kalme regelmaat aanvalt, verzwakt, uitholt en ondermjjnt den bodem, die aan de rich ting van zjjn stroom durft weerstand bieden. Met het oog op de langzame maar niet te ont kennen vorderingen, die het water in zjjn strijd met onzen bodem behaalt, vragen wjj ons ernstig af waar is het einde en wat moet er gedaan worden tot behoud?" Het antwoord op die vraag is voor het platteland van Schouwen, even goed als voor de gemeente Zierikzee van het grootste belang, van het hoogste gewicht. Het bestuur van het Waterschap Schouwen, voor gelicht door zijn Ingenieur, zal hierop in de eerste plaats dienen te antwoorden. Moge het ondervinden, dat zijne pogingen tot behoud van dit bedreigde punt gesteund worden door Zierikzee, dat tegenover tjjdgenoot en nakomeling zedelijk onverantwoord is, wanneer het uit zjjne kas niet datgene bjjdraagt, waarop Schouwen in billijkheid recht heeft te rekenen. §£3?" De volgende Feuilleton zal getiteld zjjn: Naar het Fransch van Francis Coppée.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1890 | | pagina 1