ZIEBIKZEESCHE NIEUWSBODE. Zaterdag 7 December 1889. DJOUMANE. Directeur-Uitgever J. WAALE. KEN NISGE V I N G. AF KONDIGI AG. Algemeen Overzicht. NIEUWSTIJDINGEN. Feuilleton. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden is f 1.30, franco per post f 1.60. Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending eens per week, f 10,per jaar. 46ste JAARGANG. No. 5781. Adyertentiënvan 13 regels 30 Cts., meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags, Woensdags en Vrijdags voormiddags 10 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend. N ationale Militie. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zie- BIKZEE Gelet hebbende op de bestaande wettelijke bepalin gen betrekkelijk de Nationale Militie; Maken bekeend; dat het register tot inschrijving van alle mannelijke ingeaetenen, welke op den lsten January aanstaande hun 19de jaar zullen zyn ingetreden, dat zijn diegenen welke in 1871 zyn geboren, zal gereed leggen op de Gemeente-Secretarie van den lsten tot en met den SlBten Januarij 1890, van des voormiddags 10- tot des namiddags 1 uur; dat voor ingezeten wordt gehouden 1°. hij, wieD8 vader, of, is deze overleden, wiens moederof zijn beiden ovorleden wiens voogd ingezeten is volgen» de wet van den 28 Juljj 1850 (Staatsblad no. 44); 2°. by, die, geen oudere of voogd hebbende, gedu rende de laatste achttien maanden, voorafgaande aan den lsten January van het jaar waarin by zich moet laten inschryven, in Nederland ver blijf hield; 3». hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten was, al is zyn voogd geen ingezeten, mits hjj binnen het Ryk verblijf houdt; dat niet voor ingezeten wordt gehouden de vreem deling, behoorende tot eenen Staat waar de Nederlander niet aan den verplichten krijgsdienst is onderworpeu, of waar ten aanzien der dienstpligtigheid bet beginsel van wederkeerigheid is aangenomen (art. 15 der wet van 19 Augustus 1861, Staatsblad no. 72); dat hy, die eerst na het intreden van zyn 19de jaar, doch vóór het volbrengen van zyn 20ste ingezeten wordt, verplicht is zich zoodra dit plaats heeft, ter inschrijving aan te gsven by Burgemeester en Wet houders der gemeente, waar de inschrijving volgens art. 16 moet geschieden (art. 20 der wet) dat voor de militie niet wordt ingeschreven 1°. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van een ingezeteD, die geen Nederlander is; 2°. de in een vreemd Rijk verblyf houdende ouder- looze zoon van een vreemdeling al ajjn voogd inge zeten (art. 17 der wet); dat de inschrijving geschiedt: 1°. van een ongehuwde in de gemeente, waar de vader, of, is deze overleden, de moeder, of, zyn beiden overleden, de voogd wooDt 2*. van een gehuwde en van een weduwnaar, in de gemeente waar hy woont 30. van hem die geen vader, moeder of voogd heeft of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd buiten 's lands gevestigd ie, in de gemeente waar hy woont; 40. van den buiten 'a lands wonenden zoon van een Nederlander, die ter zake van 'g lands dierst, in een vreemd land woont, in de gemeente, waar zyn vader of voogd het laatst in Neder land gewoond beeft (art. 16 der wet); dat elk, die volgens art. 15 behoort te worden in geschreven, verpligt is zich daartoe by Burgemeester en Wethouders ter boven aangegeven plaatse en binnen den daar bepaalden tyd aan te geven, en dat by dieDS ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis zyn vader, of, is deze overleden, zjjne moeder, of zijn beiden over leden zyn voogd tot het doen van die aangifte ver plicht is (art. 18 der wet). Belanghebbenden worden mitsdien dringend aange maand aan de op hun rustende verpligting te voldoen en wordt hun ten overvloede onder de aandacht ge bracht dat by bovengemelde wet onder meer is bepaald: dat met boete van 25 tot 100 wordt gestraft de overtreding van art. 18 en dat by elke veroordee ling tot boete tevens door den regter wordt bepaald, dat, indien daaraan niet is voldaan binnen twee maan den na dat de veroordeelde tot betaling is aangemaand, de boete door gevangenisstraf van ten hoogste tien maanden zal worden vervangen. En opdat niemand ten deze onwetendheid zonde kunnen voorwenden, zal deze ter voldoening aan de bepaling van art. 19 der wet van den 19den Augustus 1861 (Staatsblad no. 72) voor de eerste nuuil worden aangeplakt, waar zulks binnen deze gemeente te doen gebruikelijk is. Zierikzke, den 5 December 1889. Burgemeester en Wethouders voornoemd, J. P. N. ERMERINS, Burgemeester. J. F. VAN DER LEK DE CLERCQSecretaris. Kostelooze Koepok-inenting en Herinenting op Woensdag 11 December e.k., des namiddags te één uur, in het gebouw voor lydera aan besmettelijke ziekteu, staande in de Sint Antonie- of Manhuisstraat, Wyk C No. 80. Het HOOFD van bet Gemeentebestuur te Zierikzee maakt bekend, dat door den heer Provincialen Inspec teur der directe belastingen te Middelburg zyn execu toir verklaard drie kohieren, dienstjaar 1889/90; te weten: dat van het IPatenti-ogft (2e kwartaal), en die voor de t>elastiii£; op hot Perso- «ooi (Voljaarscbregt no. 6) en (oegenuiaandenregt no. 7), die op heden aan den heer Ontvanger der directe belastingen alhier worden ter hand gesteld ter invordering, en dat ieder verpligt is zyn aanslag op den by de wet bepaalden voet te voldoen. Zierikzee, den 5 December 1889. J. P. N. ERMERINS. Brazilië. Het gaat in het leven der volkeren als in dat der enkele personen. Wanneer iemand daar henen gaat, zonder de aandacht der menigte op zich te vestigen, dan is dat het meest over tuigend bewijs, dat zoo iemand kalm zijn weg gaat, geen aanstoot geeft, kortom, leeft als een rustig burger. Om die rust te verstoren is de eene of andere omstandigheid, die zijn oorsprong in hem of zijne omgeving vindt, noodig, en van dat oogenblik af kan hij overtuigd zijn, dat veler oog op hem gevestigd is. Zoo ook met de volkeren. Wanneer in het leven der volkeren zich niets bijzonders openbaart en zij zich slechts bezighouden met datgene, wat dient tot verbetering der wel vaart, wat meer tot hun eigen huishouden behoort, zoolang is de belangstelling matig; maar zoodra gebeurt er niets wat indruischt tegen den gewonen gang van zaken, of de blikken der gansche wereld worden op dat land gericht en den loop der gebeurtenissen met aandacht gevolgd. Waar men dan in de laatste dagen zich aller aandacht ziet wijden aan den loop van zaken in Brnxilic, daar is het vermoeden gewettigd, dat de zaken da&r te lande eenen loop hebben genomen, die deze aandacht wettigen. Reeds in ons vorig over zicht meldden wij, dat er aldaar een opstand was uitgebroken, de Keizer was veijaagd en de Republiek was uitgeroepen. Meer was toen niet bekend; en ook nu zijn de berichten, die van daar worden ontvangen, tegenstrijdig en onbe trouwbaar. Zooveel is eohter zeker, de Republiek is uitgeroepen en de Regeering is verjaagd. Het sohjjnt, dat de geheele verandering van regeerings- vorm, die in ons beschaafd Europa altijd stroo men bloods kost, daar te lande zeer vreedzaam is geschied. Het schijnt een overeenkomst te zijn tusschen beide partijen of een vrijwillig prijsgeven van zijne reohten door den Keizer, die toegaf aan de volksmeening. In hoeverre die meeningen juist zijn, zullen de latere berichten leeren. De nieuwe Regeering treedt kalm, doch evengoed op. Zij heeft van de plaats gehad hebbende verande ring kennis gegeven aan de Europeesche hoven en medegedeeld, dat zij alle financiëele verplich tingen van het land aanvaardt. Verblijdende mede- deeling voor de houders van effecten. De Keizer is met zijn gevolg vertrokken naar Europa en zal waarschijnlijk te Lissabon aan wal stappen om, hetzij de gastvrijheid van Portugal te vragen of die van de Koningin van Engeland te aan vaarden, die hem uitnoodigde haar gast te zijn. Welke zyn nu de oorzaken en wat zullen de gevolgen zijn van hetgeen is geschied? Over beide loopen de meeningen uiteen. Aanvankelijk was Brazilië, dat door de Portugeezen ontdekt werd, eene kolonie waarheen Portugal zijne misdadigers en Israëlieten verhandde. De nieuwe kolonie breidde zich voorspoedig uit, doch toen Portugal zich in 1580 onderwerpen moest aan de Spaanscbe heer schappij, zoodat ook zijne koloniën Spaanscbe bezittingen wei-den, plunderden de Engelschen in 1586 Bahia, vernielden in 1591 St. Vincent en vestigden zich te Olinda, terwijl de Franschen van 1612 tot 1618 Majaro bezet hielden en de Nederlanders in 1624 Bahia veroverden. Deze breidden hunne heerschappij weldra uit over de helft van Brazilië. Bij het beklimmen van bet huis Braganza op den troon van Portugal, werd Brazilië bij tractaat ia het bezit der Nederlanders ge steld, doch reeds in 1654 moest de West-Indische Compagnie hare rechten daar aan Portugal afstaan voor eene som van 350,000 pond sterling. De ontdekking der goudmijnen en der diamantvelden gaven aan Brazilië eene groote belangrijkheid. Portugal beijverde zich zijne heerschappij in dat land te behouden, eischte hooge inkomende rechten, beperkte het handelsverkeer tot eenige weinige havens en trachtte zoodoende den invloed van vreemdelingen zooveel mogelijk te keeren. Nadat in 1808, toen bet Portugeesch bewind, vluchtende voor Napoleon, de zetel van bestuur van Lissabon naar Rio Janeiro overbrachtkwam er nieuw leven in Brazilië; er ontstonden fabrieken, de havens werden voor alle bevriende natiën open gezet, de invoer van alle waren tegen een inkomend recht toegestaan, terwijl de landbouw door hulp van landverhuizers zich sterk ontwikkelde. In 1815 werd Brazilië koningrijk, doch bleef afhan kelijk van Portugal tot in 1821 te Rio Janeiro een opstand uitbrak, waardoor de Koning zich genoodzaakt zag het volk eene gewenschte con stitutie te verleenen. Toen later de Regeering in Portugal de stand van zaken weder tot de oude wilde terugbrengenverklaarde het volk dat het deRepubliek dan zou uitroepen. Alle Portugeesche troepen werden naar het moederland teruggezondener werd een nieuwzelfstandig ministerie aangesteld, volksafgevaardigden werden opgeroepen en den 12 Mei 1822 werd de vol komen scheiding van Brazilië en Portugal plechtig afgekondigd en Don Pedro, den Kroonprins van Portugal, onder den naam van Pedro I tot con stitutioneel Keizer uitgeroepen. Verre was het echter, dat de toestand van het nieuwe Keizerrijk rustig was. Voortdurend had de Keizer te kampen met republikein8cbe woelingen. Hel eene ministerie voor, het andere na, trad af en op, tot dat eindelijk onder den invloed van de Fransche Juli- omwenteling in 1830, de stand van zaken zoo danig verergerde, dat hij ten behoeve van den 5jarigen kroonprins afstand deed van den troon en 8 April 1831 naar Europa vertrok. De nieuwe Keizer, Pedro II, kon, meerderjarig geworden, onmogelijk de botsing der verschillende partijen voorkomen. Onder zijn bestuur raakten de geld middelen in jammerlijken toestand, telkens tverd het land door nieuwe oproei-en verontrust en de pogingen door Frankrijk en Engeland gedurig herhaald, tot het aanknoopen van handelsverdra gen, leden schipbreuk. In 1866 schonk de Keizer vrijheid aan alle slaven, die in het leger als vrijwilligers wilden dienen en in 1871 werd het besluit genomen, dat de slavex-nij in Brazilië geleidelijk zou worden afgeschaft. Zagen wij dus, dat de neiging tot Republikeinscbe woelingen aan de bevolking van Brazilië gansch niet vreemd was, eene der onmiddellijke oorzaken van den tegenwoordigen toestand moet voorzeker gezocht worden in den persoon des Keizers. Zuinig in de hoogste mate, wilde hij den wijsgeer op den troon spelen en hield geen rekening met de wenschen des volks. Impopulair in hooge mate, werd die slechts overtroffen door den haat, dien het volk voor Graaf d' Eu koesterde, de generaal van de Kroonprinses. Deze afkeer was zoo hevig, dat toen onlangs de Graaf een reis door het land maakte, hy zich tegen de woede des volks moest trachtten te vrijwaren door middel van de vlucht. Dit zijn, zoover bekend, de oorzaken die geleid hebben tot de omverwerping van het Keizerrijk. Wat zullen nu de gevolgen zijn? Er zijn er, die meenen, dat Brazilië te groot is om éóne Republiek te vormen en dat de verschillende provinciën spoedig even zoovele Republiekjes zullen vormenanderen beweren, dat het volk niet tegen den Keizer was gekant en de waarheid hiervan zal spoedig blijken, indien het gerucht waarheid bevat, dat de voorloopige Regeering het algemeen stemrecht zal invoeren en het volk spoedig zal worden opgeroepen om de nieuwe volksvertegen woordigers te kiezen. En wat het gevolg voor Europa betreft: zeker is het, dat de komst van Keizer Pedro II groote moeielijkheden voor Por tugal kan na zich sleepen. Republikeinscb als een groot deel van het leger en de bevolking ook daar is, slaat het met belangstelling de beweging in Brazilië gade en niet onwaarschijnlijk zou het zijn, als Spanje en Portugal den terug slag van het daar gebeurde zouden gevoelen. Te hopen is het, dat alles daér blijft zooals het is, doch moet er verandering komen, dat het dan zij op eene even kalme wijze als thans in Brazilië. Amerika. Alweder wordt uit de Vereenigde Staten een nood lottige brand bericht. Te Minneapolis is een gebouw, waarin de drukkery en bureelen van het dagblad The Tribune gevestigd waren, afgebrand, en verscheidene menschen (tusschen 10 en 20) zyn daarby om het leven gekomen. De brand brak uit op de derde verdieping en ver spreidde zich spoedig door het gebouw. In de zettery, op de zevende verdieping, zagen de 75 100 mannen die er waren, zich door het branden van de trap en den daaraan grenzenden lift-doorgang den uitweg afge sneden. Zy werden met behulp van ladders en touwen voor het meerendeel gered. Ook de redacteurs, wier kamers op de zevende verdieping waren, ontkwamen het gevaar. Maar een zeer geacht geleerde, Prof. Olsen, die een der redacteurs bezocht had, een koopman, die op de zetterij een advertentie was komen nazien, en een beambte van een telegraafkantoor naast de redactie kamers, kwamen door het springen uit vensters om het leven. Voor een der vensters van de zettery zag men een man, die eerst naar jbeneden zag, naar de angstige menigte toeschouwers, daarna achter zich, in de vlam men, en daarop zich met een revolver doodschoot, om de folteringen te ontgaan, die hem voor en achter dreigden. Men acht het een wonder, dat er niet nog veel meer slachtoffers zijn; want het gebouw stond beneden al in lichte laaie, voor iemand op de zesde of zevende verdieping er iets van wist. Herhaaldelijk was indertyd gewezen op de gevaren van dit gebouw in geval van brand. vV ashington, 3 Dec. In de openingsrede van het Congres verklaart de President, dat het afgeloopen jaar weinig quaesties achterlaat, die geen oplossing vonden. Hjj kondigt aan een wetsontwerp tot uit breiding van het uitleveringstractaat tusschen Engeland en de Vereenigde Staten. De verhouding tot Duitsch- land was na de regeling van de geschillen over de naturalisatie zeer vriendschappelijk. Betreffende het Nicaraguay kanaal wordt gezegd, dat de Regeering be reid is mede te werken om alle bezwaren tegen vol tooiing van het kanaal uit den weg te ruimen. De President betuigde de belangstelling van de Regeering voor het anti-slavemycongres te Brussel. De vriendschappelijke verhouding tot Brazilië werd onderbroken, maar de gezant te Rio ontving last de Republiek te erkennen zoodra de meerderheid van het volk haar erkend bad. Het batig saldo van bet laatste jaar zal 57 millioen bedragen. Voor vermindering van lasten beveelt de President aan herziening der be lastingen en van het tarief van inkomende rechten zonder echter aan de protectie van nationale industrieën schade te doen. In de rede wordt verder afgekeurd de groote aanmunting van zilveren dollars en aanbevolen de naturalisatie van socialistische landverhuizers wat moeilijker te maken. Eene episode uit den oorlog in Algiers. Uit het F ranse h door üuuo. ÏÏL Na eenige minuten op eene dolle wijze gereden te hebben, zag ik eensklaps zijn paard steigeren en hem met alle macht aan de teugels trekken. Zonder mij af te vragen, waaraan deze vreemde beweging toe te schrijven, reed ik bliksemsnel op hem toe en plantte mijn sabel juist in het midden van zijnen rug, terzelfder tijd, dat de hoef van mijn paard hem het linkerdijbeen ver brijzelde. Man en paard verdwenen, maar ik en mijn rijdier volgden hen. Zonder dat wij het opgemerkt hadden, waren wij den rand van een afgrond genaderd en daarin gevallen. Terwijl ik nog viel de gedachte is snel! zeide ik tot mijzelf, dat het lichaam van den Arabier mijnen val moest verzwakken. Ik zag duidelijk onder mij een witten mantel met eene groote, roode vlak; daarop moest ik vallen, kruis of munt. De sprong was niet zoo vreeselijk, als ik gedacht had, dank zij deu hoogen waterstand; ïk dook kopje-onder, plaste een oogenblik, geheel en al verdoofd als ik was, en weet nog niet, hoe ik het lange riet bereikt heb aan den oever der rivier, waar ik grond voelde. Wat er van Sidi-Lala en de paarden geworden was, wist ik niet. Ik was doornat, en stond tusschen twee rotsmuren in te bibberen in het slijk. Ik deed eenige schreden vooruit in de hoop eene plaats te vinden, waar de glooiing minder steil was; hoe meer ik echter vooruitging, des te onsamenhangender en ontoegankelijker werden de rotsen. Eensklaps hoorde ik boven mijn hoofd paarden getrappel en gerinkel van sabelscheeden, die tegen stijgbeugels en sporen stietenhoogstwaarschijnlijk was het 011s eskadron. Ik wilde schreeuwen, maar kon geen klank voortbrengen; ongetwijfeld had ik in mijn val mijn borst verbrijzeld. Stelt u mijn toestand voorl Ik hoorde de stemmen van onze manschappen, ik herkende ze en ik kon ze niet te hulp roepen. De oude Wagner zeide: //Als hij mij had laten begaan, zou er nog een kolonel uit hem gegroeid zijn". Weldra verminderde het geluid, het werd zwakker, ik hoorde niets meer. Boven mijn hoofd hing een dikke wortel en ik hoopte mij met behulp van dezen op den steilen oever te hijschen. Met eene wanhopige krachtsinspanning gelukte het mij den wortel te grijpen, en sss!hij kronkelde zicli en ontsnapte mij onder een afschuwelijk gesis bet was eene buitengewoon groote slang! Ik viel weder in het water; de slang liet zich ook vallen, gleed tusschen mijn beenen door en verdween, eene vurige streep achterlatende in het water. Na verloop van eene minuut, herkreeg ik mijne tegenwoordigheid van geest,nog was de bevende lichtglans niet verdwenen. Zooals ik bemerkte, geleek zij veel op de weerkaatsing vati een fakkel. Op een twintigtal schreden van mij verwijderd, bemerkte ik eene vrouw, die met hare eene hand een kruik met water uit de rivier vulde, en met de andere een brandend, harsachtig stuk hout vasthield. Zij vermoedde mijne tegenwoordigheid niet, zette bedaard hare kruik op haar hoofd en verdween, met haren fakkel in de hand, tusschen het riet. Ik volgde haar en bevond mij weldra aan den ingang van eene spelonk. De vrouw ging heel bedaard voort en beklom eene vrij steile helling, eene soort trap, die langs den wand van eene onmetelijke zaal was uitgehouwen. In het schijnsel van de toorts zag ik den grond van deze zaal, die bijna niet boven het watervlak der rivier lag; maar ik kon niet ontdekken, hoe uitgestrekt zij was. Zonder eigenlijk goed te weten, wat ik deed, volgde ik de vrouw, die den fakkel droeg, op een afstand. Van tijd tot lijd verdween haar licht achter eene kromming van de rotsen, maar telkens vond ik haar spoedig weder. Ik meende nog de toegangen tot groote galerijen op te merken, die met de hoofdzaal in gemeenschap stonden. Men zou gezegd hebben, dat men in eene onderaardsche stad was met zijne straten en kruiswegen. Ik. hield stil, oor- deelende, dat het gevaarlijk was mij alleen in dit onmetelijke doolhof te wagen. Eensklaps werd eene der galerijen onder mij met een helder schijnsel verlicht. Ik zag een groot aantal fakkels, welke uit de rotswanden schenen te komen, als eene groote processie. Terzelfder tijd werd een eentonig gezang aangeheven, hetwelk mij aan de psalmen der Arabieren her innerde, als deze hunne gebeden opzeggen. Weldra onderscheidde ik eene groote menigte, die langzaam voortschreed. Aan de spits liep een zwarte, bijna naakte man, wiens hoofd met eene ontzachlijke massa borstelig haar bedekt was. Zijn witte baard, die op zijn borst hing, stak sterk af bij de bruine kleur van zijne met blauw achtige teekens beschilderde borst. Ik herkende dadelijk den toovenaar van den vorigen avond, en kort daarop zag ik in zijne nabijheid het kleine meisje, dat de rol van Eurydice had gespeeld, met hare mooie oogen, haar zijden broekje en haren bestikten zakdoek op het hoofd. Vrouwen, kinderen en mannen van eiken leeftijd volgden hen, allen met fakkels, allen in grillige, hard gekleurde kleederdrucht, met sleepmantels en hooge mutsen; eenigen geharnast, die aan alle zijden het licht der fakkels terugkaatsten. De oude toovenaar hield jui:t onder mij stil en de geheele optocht met hem. Er ontstond eene diepe stilte. Ik bevond mij op ongeveer twintig voet boven hem en werd beschermd door groote rotsblokken, waarachter ik hoopte alles te kunnen zien zonder zelf opgemerkt te worden. Aan de voeten van den grijsaard bemerkte ik eenen breeden, platten, bijna ronden steen, in het midden waarvan een ijzeren ring bevestigd zat. Hij sprak eenige woorden in eene mij onbe kende taal; welke, ik meen er zeker van te zijn noch het Arabisch noch het Kabylsch was. Een touw met katrollen, ik weet niet waar opgehangen, viel voor zijne voeten; eenigen der aanwezigen maakten het aan den ring vast, en op een teeken werd de steen, die zeer zwaar scheen te zijn, door twintig sterke armen, welke zich tegelijkertijd sterk inspanden, opgelicht en op zijde geschoven. Ik bemerkte toen de opening eener put, welke op een meter 11a vol water was. Water, zeg ik? Ik weet niet, welke afschuwelijke vloeistof het was, bedekt met een regenboogkleurig vlies, dat hier en daar gescheurd was en eene zwarte, af zichtelijke, modderachtige pap liet zien. Bij den. rand der put staande, hield de toovenaar de linkerhand op het hoofd van het kkiue meisje; met den rechter maakte hij zonderlinge gebaren, terwijl hij te midden van de algemeeue stille aandacht eene soort bezwering uitsprak. Van tijd tot tijd verhief hij zijne stem, als riep hij iemand. //Djoumane! Djoumane!" schreeuwde hij, maar niemand verscheen. Zijne oogen rolden hem in het hoofd, zijne tanden knarsten op elkander, hij liet schorre kreten hooren, die niet uit een menschelijke borst schenen voort te komen. De dwaasheden van dezen ouden schelm tergden mij en brachten mij buiten mijzelven van ver ontwaardiging; ik kwam 111 verzoeking hem een der steenen, die onder mijn bereik lagen, op het hoofd te werpen. Voor de dertigste maal misschien brulde hij dien naam //Djoumane", toen ik het regenboogkleurig vlies van den put zag bewegen. Op dit teeken sproug de geheel schaar achteruit, allen de grijsaard en het kleine meisje bleven ■aan dVii raud van den afgrond staan. Slot volgti

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1889 | | pagina 1