ZIEBIKZEESCHE NIEUWSBODE.
Zaterdag 7 December 1889.
DJOUMANE.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
KEN NISGE V I N G.
AF KONDIGI AG.
Algemeen Overzicht.
NIEUWSTIJDINGEN.
Feuilleton.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1.30, franco per post
f 1.60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
46ste JAARGANG. No. 5781.
Adyertentiënvan 13 regels 30 Cts.,
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, Woensdags en Vrijdags voormiddags
10 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar plaatsruimte berekend.
N ationale Militie.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zie-
BIKZEE
Gelet hebbende op de bestaande wettelijke bepalin
gen betrekkelijk de Nationale Militie;
Maken bekeend;
dat het register tot inschrijving van alle mannelijke
ingeaetenen, welke op den lsten January aanstaande
hun 19de jaar zullen zyn ingetreden, dat zijn diegenen
welke in 1871 zyn geboren, zal gereed leggen op de
Gemeente-Secretarie van den lsten tot en met den
SlBten Januarij 1890, van des voormiddags 10- tot des
namiddags 1 uur;
dat voor ingezeten wordt gehouden
1°. hij, wieD8 vader, of, is deze overleden, wiens
moederof zijn beiden ovorleden wiens voogd
ingezeten is volgen» de wet van den 28 Juljj
1850 (Staatsblad no. 44);
2°. by, die, geen oudere of voogd hebbende, gedu
rende de laatste achttien maanden, voorafgaande
aan den lsten January van het jaar waarin by
zich moet laten inschryven, in Nederland ver
blijf hield;
3». hij, van wiens ouders de langstlevende ingezeten
was, al is zyn voogd geen ingezeten, mits hjj
binnen het Ryk verblijf houdt;
dat niet voor ingezeten wordt gehouden de vreem
deling, behoorende tot eenen Staat waar de Nederlander
niet aan den verplichten krijgsdienst is onderworpeu,
of waar ten aanzien der dienstpligtigheid bet beginsel
van wederkeerigheid is aangenomen (art. 15 der wet
van 19 Augustus 1861, Staatsblad no. 72);
dat hy, die eerst na het intreden van zyn 19de jaar,
doch vóór het volbrengen van zyn 20ste ingezeten
wordt, verplicht is zich zoodra dit plaats heeft, ter
inschrijving aan te gsven by Burgemeester en Wet
houders der gemeente, waar de inschrijving volgens
art. 16 moet geschieden (art. 20 der wet)
dat voor de militie niet wordt ingeschreven
1°. de in een vreemd Rijk achtergebleven zoon van
een ingezeteD, die geen Nederlander is;
2°. de in een vreemd Rijk verblyf houdende ouder-
looze zoon van een vreemdeling al ajjn voogd inge
zeten (art. 17 der wet);
dat de inschrijving geschiedt:
1°. van een ongehuwde in de gemeente, waar de
vader, of, is deze overleden, de moeder, of, zyn
beiden overleden, de voogd wooDt
2*. van een gehuwde en van een weduwnaar, in de
gemeente waar hy woont
30. van hem die geen vader, moeder of voogd heeft
of door dezen is achtergelaten, of wiens voogd
buiten 's lands gevestigd ie, in de gemeente
waar hy woont;
40. van den buiten 'a lands wonenden zoon van een
Nederlander, die ter zake van 'g lands dierst,
in een vreemd land woont, in de gemeente,
waar zyn vader of voogd het laatst in Neder
land gewoond beeft (art. 16 der wet);
dat elk, die volgens art. 15 behoort te worden in
geschreven, verpligt is zich daartoe by Burgemeester
en Wethouders ter boven aangegeven plaatse en binnen
den daar bepaalden tyd aan te geven, en dat by dieDS
ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis zyn vader,
of, is deze overleden, zjjne moeder, of zijn beiden over
leden zyn voogd tot het doen van die aangifte ver
plicht is (art. 18 der wet).
Belanghebbenden worden mitsdien dringend aange
maand aan de op hun rustende verpligting te voldoen
en wordt hun ten overvloede onder de aandacht ge
bracht dat by bovengemelde wet onder meer is bepaald:
dat met boete van 25 tot 100 wordt gestraft
de overtreding van art. 18 en dat by elke veroordee
ling tot boete tevens door den regter wordt bepaald,
dat, indien daaraan niet is voldaan binnen twee maan
den na dat de veroordeelde tot betaling is aangemaand,
de boete door gevangenisstraf van ten hoogste tien
maanden zal worden vervangen.
En opdat niemand ten deze onwetendheid zonde
kunnen voorwenden, zal deze ter voldoening aan de
bepaling van art. 19 der wet van den 19den Augustus
1861 (Staatsblad no. 72) voor de eerste nuuil
worden aangeplakt, waar zulks binnen deze gemeente
te doen gebruikelijk is.
Zierikzke, den 5 December 1889.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. P. N. ERMERINS, Burgemeester.
J. F. VAN DER LEK DE CLERCQSecretaris.
Kostelooze Koepok-inenting
en Herinenting
op Woensdag 11 December e.k., des
namiddags te één uur, in het gebouw voor lydera
aan besmettelijke ziekteu, staande in de Sint Antonie-
of Manhuisstraat, Wyk C No. 80.
Het HOOFD van bet Gemeentebestuur te Zierikzee
maakt bekend, dat door den heer Provincialen Inspec
teur der directe belastingen te Middelburg zyn execu
toir verklaard drie kohieren, dienstjaar 1889/90; te
weten: dat van het IPatenti-ogft (2e kwartaal),
en die voor de t>elastiii£; op hot Perso-
«ooi (Voljaarscbregt no. 6) en (oegenuiaandenregt
no. 7), die op heden aan den heer Ontvanger der
directe belastingen alhier worden ter hand gesteld ter
invordering, en dat ieder verpligt is zyn aanslag op
den by de wet bepaalden voet te voldoen.
Zierikzee, den 5 December 1889.
J. P. N. ERMERINS.
Brazilië.
Het gaat in het leven der volkeren als in
dat der enkele personen. Wanneer iemand daar
henen gaat, zonder de aandacht der menigte op
zich te vestigen, dan is dat het meest over
tuigend bewijs, dat zoo iemand kalm zijn weg
gaat, geen aanstoot geeft, kortom, leeft als een
rustig burger. Om die rust te verstoren is de
eene of andere omstandigheid, die zijn oorsprong
in hem of zijne omgeving vindt, noodig, en van
dat oogenblik af kan hij overtuigd zijn, dat veler
oog op hem gevestigd is. Zoo ook met de volkeren.
Wanneer in het leven der volkeren zich niets
bijzonders openbaart en zij zich slechts bezighouden
met datgene, wat dient tot verbetering der wel
vaart, wat meer tot hun eigen huishouden behoort,
zoolang is de belangstelling matig; maar zoodra
gebeurt er niets wat indruischt tegen den gewonen
gang van zaken, of de blikken der gansche wereld
worden op dat land gericht en den loop der
gebeurtenissen met aandacht gevolgd. Waar men
dan in de laatste dagen zich aller aandacht ziet
wijden aan den loop van zaken in Brnxilic,
daar is het vermoeden gewettigd, dat de zaken
da&r te lande eenen loop hebben genomen, die
deze aandacht wettigen. Reeds in ons vorig over
zicht meldden wij, dat er aldaar een opstand
was uitgebroken, de Keizer was veijaagd en de
Republiek was uitgeroepen. Meer was toen niet
bekend; en ook nu zijn de berichten, die van
daar worden ontvangen, tegenstrijdig en onbe
trouwbaar. Zooveel is eohter zeker, de Republiek
is uitgeroepen en de Regeering is verjaagd. Het
sohjjnt, dat de geheele verandering van regeerings-
vorm, die in ons beschaafd Europa altijd stroo
men bloods kost, daar te lande zeer vreedzaam
is geschied. Het schijnt een overeenkomst te zijn
tusschen beide partijen of een vrijwillig prijsgeven
van zijne reohten door den Keizer, die toegaf
aan de volksmeening. In hoeverre die meeningen
juist zijn, zullen de latere berichten leeren. De
nieuwe Regeering treedt kalm, doch evengoed op.
Zij heeft van de plaats gehad hebbende verande
ring kennis gegeven aan de Europeesche hoven
en medegedeeld, dat zij alle financiëele verplich
tingen van het land aanvaardt. Verblijdende mede-
deeling voor de houders van effecten. De Keizer
is met zijn gevolg vertrokken naar Europa en
zal waarschijnlijk te Lissabon aan wal stappen
om, hetzij de gastvrijheid van Portugal te vragen
of die van de Koningin van Engeland te aan
vaarden, die hem uitnoodigde haar gast te zijn.
Welke zyn nu de oorzaken en wat zullen de
gevolgen zijn van hetgeen is geschied? Over beide
loopen de meeningen uiteen. Aanvankelijk was
Brazilië, dat door de Portugeezen ontdekt werd,
eene kolonie waarheen Portugal zijne misdadigers
en Israëlieten verhandde. De nieuwe kolonie breidde
zich voorspoedig uit, doch toen Portugal zich in
1580 onderwerpen moest aan de Spaanscbe heer
schappij, zoodat ook zijne koloniën Spaanscbe
bezittingen wei-den, plunderden de Engelschen in
1586 Bahia, vernielden in 1591 St. Vincent en
vestigden zich te Olinda, terwijl de Franschen
van 1612 tot 1618 Majaro bezet hielden en de
Nederlanders in 1624 Bahia veroverden. Deze
breidden hunne heerschappij weldra uit over de helft
van Brazilië. Bij het beklimmen van bet huis
Braganza op den troon van Portugal, werd Brazilië
bij tractaat ia het bezit der Nederlanders ge
steld, doch reeds in 1654 moest de West-Indische
Compagnie hare rechten daar aan Portugal afstaan
voor eene som van 350,000 pond sterling. De
ontdekking der goudmijnen en der diamantvelden
gaven aan Brazilië eene groote belangrijkheid.
Portugal beijverde zich zijne heerschappij in dat
land te behouden, eischte hooge inkomende rechten,
beperkte het handelsverkeer tot eenige weinige
havens en trachtte zoodoende den invloed van
vreemdelingen zooveel mogelijk te keeren. Nadat
in 1808, toen bet Portugeesch bewind, vluchtende
voor Napoleon, de zetel van bestuur van Lissabon
naar Rio Janeiro overbrachtkwam er nieuw
leven in Brazilië; er ontstonden fabrieken, de
havens werden voor alle bevriende natiën open
gezet, de invoer van alle waren tegen een inkomend
recht toegestaan, terwijl de landbouw door hulp
van landverhuizers zich sterk ontwikkelde. In
1815 werd Brazilië koningrijk, doch bleef afhan
kelijk van Portugal tot in 1821 te Rio Janeiro
een opstand uitbrak, waardoor de Koning zich
genoodzaakt zag het volk eene gewenschte con
stitutie te verleenen. Toen later de Regeering
in Portugal de stand van zaken weder tot de
oude wilde terugbrengenverklaarde het volk
dat het deRepubliek dan zou uitroepen. Alle
Portugeesche troepen werden naar het moederland
teruggezondener werd een nieuwzelfstandig
ministerie aangesteld, volksafgevaardigden werden
opgeroepen en den 12 Mei 1822 werd de vol
komen scheiding van Brazilië en Portugal plechtig
afgekondigd en Don Pedro, den Kroonprins van
Portugal, onder den naam van Pedro I tot con
stitutioneel Keizer uitgeroepen. Verre was het
echter, dat de toestand van het nieuwe Keizerrijk
rustig was. Voortdurend had de Keizer te kampen
met republikein8cbe woelingen. Hel eene ministerie
voor, het andere na, trad af en op, tot dat
eindelijk onder den invloed van de Fransche Juli-
omwenteling in 1830, de stand van zaken zoo
danig verergerde, dat hij ten behoeve van den
5jarigen kroonprins afstand deed van den troon
en 8 April 1831 naar Europa vertrok. De nieuwe
Keizer, Pedro II, kon, meerderjarig geworden,
onmogelijk de botsing der verschillende partijen
voorkomen. Onder zijn bestuur raakten de geld
middelen in jammerlijken toestand, telkens tverd
het land door nieuwe oproei-en verontrust en de
pogingen door Frankrijk en Engeland gedurig
herhaald, tot het aanknoopen van handelsverdra
gen, leden schipbreuk. In 1866 schonk de Keizer
vrijheid aan alle slaven, die in het leger als
vrijwilligers wilden dienen en in 1871 werd het
besluit genomen, dat de slavex-nij in Brazilië
geleidelijk zou worden afgeschaft. Zagen wij dus,
dat de neiging tot Republikeinscbe woelingen
aan de bevolking van Brazilië gansch niet vreemd
was, eene der onmiddellijke oorzaken van den
tegenwoordigen toestand moet voorzeker gezocht
worden in den persoon des Keizers. Zuinig in de
hoogste mate, wilde hij den wijsgeer op den troon
spelen en hield geen rekening met de wenschen
des volks. Impopulair in hooge mate, werd die
slechts overtroffen door den haat, dien het volk
voor Graaf d' Eu koesterde, de generaal van de
Kroonprinses. Deze afkeer was zoo hevig, dat
toen onlangs de Graaf een reis door het land
maakte, hy zich tegen de woede des volks moest
trachtten te vrijwaren door middel van de vlucht.
Dit zijn, zoover bekend, de oorzaken die geleid
hebben tot de omverwerping van het Keizerrijk.
Wat zullen nu de gevolgen zijn? Er zijn er,
die meenen, dat Brazilië te groot is om éóne
Republiek te vormen en dat de verschillende
provinciën spoedig even zoovele Republiekjes zullen
vormenanderen beweren, dat het volk niet tegen
den Keizer was gekant en de waarheid hiervan
zal spoedig blijken, indien het gerucht waarheid
bevat, dat de voorloopige Regeering het algemeen
stemrecht zal invoeren en het volk spoedig zal
worden opgeroepen om de nieuwe volksvertegen
woordigers te kiezen. En wat het gevolg voor
Europa betreft: zeker is het, dat de komst van
Keizer Pedro II groote moeielijkheden voor Por
tugal kan na zich sleepen. Republikeinscb als
een groot deel van het leger en de bevolking
ook daar is, slaat het met belangstelling de
beweging in Brazilië gade en niet onwaarschijnlijk
zou het zijn, als Spanje en Portugal den terug
slag van het daar gebeurde zouden gevoelen. Te
hopen is het, dat alles daér blijft zooals het is,
doch moet er verandering komen, dat het dan
zij op eene even kalme wijze als thans in Brazilië.
Amerika.
Alweder wordt uit de Vereenigde Staten een nood
lottige brand bericht. Te Minneapolis is een gebouw,
waarin de drukkery en bureelen van het dagblad The
Tribune gevestigd waren, afgebrand, en verscheidene
menschen (tusschen 10 en 20) zyn daarby om het leven
gekomen.
De brand brak uit op de derde verdieping en ver
spreidde zich spoedig door het gebouw. In de zettery,
op de zevende verdieping, zagen de 75 100 mannen
die er waren, zich door het branden van de trap en
den daaraan grenzenden lift-doorgang den uitweg afge
sneden.
Zy werden met behulp van ladders en touwen voor
het meerendeel gered. Ook de redacteurs, wier kamers
op de zevende verdieping waren, ontkwamen het gevaar.
Maar een zeer geacht geleerde, Prof. Olsen, die een
der redacteurs bezocht had, een koopman, die op de
zetterij een advertentie was komen nazien, en een
beambte van een telegraafkantoor naast de redactie
kamers, kwamen door het springen uit vensters om het
leven.
Voor een der vensters van de zettery zag men een
man, die eerst naar jbeneden zag, naar de angstige
menigte toeschouwers, daarna achter zich, in de vlam
men, en daarop zich met een revolver doodschoot, om
de folteringen te ontgaan, die hem voor en achter
dreigden.
Men acht het een wonder, dat er niet nog veel
meer slachtoffers zijn; want het gebouw stond beneden
al in lichte laaie, voor iemand op de zesde of zevende
verdieping er iets van wist.
Herhaaldelijk was indertyd gewezen op de gevaren
van dit gebouw in geval van brand.
vV ashington, 3 Dec. In de openingsrede van
het Congres verklaart de President, dat het afgeloopen
jaar weinig quaesties achterlaat, die geen oplossing
vonden. Hjj kondigt aan een wetsontwerp tot uit
breiding van het uitleveringstractaat tusschen Engeland
en de Vereenigde Staten. De verhouding tot Duitsch-
land was na de regeling van de geschillen over de
naturalisatie zeer vriendschappelijk. Betreffende het
Nicaraguay kanaal wordt gezegd, dat de Regeering be
reid is mede te werken om alle bezwaren tegen vol
tooiing van het kanaal uit den weg te ruimen. De
President betuigde de belangstelling van de Regeering
voor het anti-slavemycongres te Brussel.
De vriendschappelijke verhouding tot Brazilië werd
onderbroken, maar de gezant te Rio ontving last de
Republiek te erkennen zoodra de meerderheid van het
volk haar erkend bad. Het batig saldo van bet laatste
jaar zal 57 millioen bedragen. Voor vermindering van
lasten beveelt de President aan herziening der be
lastingen en van het tarief van inkomende rechten
zonder echter aan de protectie van nationale industrieën
schade te doen. In de rede wordt verder afgekeurd de
groote aanmunting van zilveren dollars en aanbevolen
de naturalisatie van socialistische landverhuizers wat
moeilijker te maken.
Eene episode uit den oorlog in Algiers.
Uit het F ranse h door üuuo.
ÏÏL
Na eenige minuten op eene dolle wijze gereden
te hebben, zag ik eensklaps zijn paard steigeren
en hem met alle macht aan de teugels trekken.
Zonder mij af te vragen, waaraan deze vreemde
beweging toe te schrijven, reed ik bliksemsnel
op hem toe en plantte mijn sabel juist in het
midden van zijnen rug, terzelfder tijd, dat de
hoef van mijn paard hem het linkerdijbeen ver
brijzelde. Man en paard verdwenen, maar ik en
mijn rijdier volgden hen.
Zonder dat wij het opgemerkt hadden, waren
wij den rand van een afgrond genaderd en daarin
gevallen. Terwijl ik nog viel de gedachte
is snel! zeide ik tot mijzelf, dat het lichaam
van den Arabier mijnen val moest verzwakken.
Ik zag duidelijk onder mij een witten mantel
met eene groote, roode vlak; daarop moest ik
vallen, kruis of munt.
De sprong was niet zoo vreeselijk, als ik
gedacht had, dank zij deu hoogen waterstand;
ïk dook kopje-onder, plaste een oogenblik, geheel
en al verdoofd als ik was, en weet nog niet,
hoe ik het lange riet bereikt heb aan den oever
der rivier, waar ik grond voelde.
Wat er van Sidi-Lala en de paarden geworden
was, wist ik niet. Ik was doornat, en stond
tusschen twee rotsmuren in te bibberen in het
slijk. Ik deed eenige schreden vooruit in de hoop
eene plaats te vinden, waar de glooiing minder
steil was; hoe meer ik echter vooruitging, des
te onsamenhangender en ontoegankelijker werden
de rotsen.
Eensklaps hoorde ik boven mijn hoofd paarden
getrappel en gerinkel van sabelscheeden, die tegen
stijgbeugels en sporen stietenhoogstwaarschijnlijk
was het 011s eskadron. Ik wilde schreeuwen, maar
kon geen klank voortbrengen; ongetwijfeld had
ik in mijn val mijn borst verbrijzeld.
Stelt u mijn toestand voorl Ik hoorde de
stemmen van onze manschappen, ik herkende ze
en ik kon ze niet te hulp roepen. De oude
Wagner zeide:
//Als hij mij had laten begaan, zou er nog
een kolonel uit hem gegroeid zijn".
Weldra verminderde het geluid, het werd zwakker,
ik hoorde niets meer.
Boven mijn hoofd hing een dikke wortel en
ik hoopte mij met behulp van dezen op den
steilen oever te hijschen. Met eene wanhopige
krachtsinspanning gelukte het mij den wortel te
grijpen, en sss!hij kronkelde zicli
en ontsnapte mij onder een afschuwelijk gesis
bet was eene buitengewoon groote slang!
Ik viel weder in het water; de slang liet zich
ook vallen, gleed tusschen mijn beenen door en
verdween, eene vurige streep achterlatende in
het water.
Na verloop van eene minuut, herkreeg ik mijne
tegenwoordigheid van geest,nog was de bevende
lichtglans niet verdwenen. Zooals ik bemerkte,
geleek zij veel op de weerkaatsing vati een fakkel.
Op een twintigtal schreden van mij verwijderd,
bemerkte ik eene vrouw, die met hare eene hand
een kruik met water uit de rivier vulde, en met
de andere een brandend, harsachtig stuk hout
vasthield. Zij vermoedde mijne tegenwoordigheid
niet, zette bedaard hare kruik op haar hoofd en
verdween, met haren fakkel in de hand, tusschen
het riet. Ik volgde haar en bevond mij weldra
aan den ingang van eene spelonk. De vrouw
ging heel bedaard voort en beklom eene vrij
steile helling, eene soort trap, die langs den
wand van eene onmetelijke zaal was uitgehouwen.
In het schijnsel van de toorts zag ik den grond
van deze zaal, die bijna niet boven het watervlak
der rivier lag; maar ik kon niet ontdekken, hoe
uitgestrekt zij was. Zonder eigenlijk goed te
weten, wat ik deed, volgde ik de vrouw, die
den fakkel droeg, op een afstand. Van tijd tot
lijd verdween haar licht achter eene kromming
van de rotsen, maar telkens vond ik haar spoedig
weder. Ik meende nog de toegangen tot groote
galerijen op te merken, die met de hoofdzaal in
gemeenschap stonden. Men zou gezegd hebben,
dat men in eene onderaardsche stad was met
zijne straten en kruiswegen. Ik. hield stil, oor-
deelende, dat het gevaarlijk was mij alleen in dit
onmetelijke doolhof te wagen.
Eensklaps werd eene der galerijen onder mij
met een helder schijnsel verlicht. Ik zag een groot
aantal fakkels, welke uit de rotswanden schenen
te komen, als eene groote processie. Terzelfder
tijd werd een eentonig gezang aangeheven,
hetwelk mij aan de psalmen der Arabieren her
innerde, als deze hunne gebeden opzeggen.
Weldra onderscheidde ik eene groote menigte,
die langzaam voortschreed. Aan de spits liep een
zwarte, bijna naakte man, wiens hoofd met eene
ontzachlijke massa borstelig haar bedekt was.
Zijn witte baard, die op zijn borst hing, stak
sterk af bij de bruine kleur van zijne met blauw
achtige teekens beschilderde borst. Ik herkende
dadelijk den toovenaar van den vorigen avond,
en kort daarop zag ik in zijne nabijheid het
kleine meisje, dat de rol van Eurydice had gespeeld,
met hare mooie oogen, haar zijden broekje en
haren bestikten zakdoek op het hoofd.
Vrouwen, kinderen en mannen van eiken leeftijd
volgden hen, allen met fakkels, allen in grillige,
hard gekleurde kleederdrucht, met sleepmantels
en hooge mutsen; eenigen geharnast, die aan alle
zijden het licht der fakkels terugkaatsten.
De oude toovenaar hield jui:t onder mij stil
en de geheele optocht met hem. Er ontstond
eene diepe stilte. Ik bevond mij op ongeveer
twintig voet boven hem en werd beschermd door
groote rotsblokken, waarachter ik hoopte alles te
kunnen zien zonder zelf opgemerkt te worden.
Aan de voeten van den grijsaard bemerkte ik
eenen breeden, platten, bijna ronden steen, in het
midden waarvan een ijzeren ring bevestigd zat.
Hij sprak eenige woorden in eene mij onbe
kende taal; welke, ik meen er zeker van te zijn
noch het Arabisch noch het Kabylsch was. Een
touw met katrollen, ik weet niet waar opgehangen,
viel voor zijne voeten; eenigen der aanwezigen
maakten het aan den ring vast, en op een teeken
werd de steen, die zeer zwaar scheen te zijn,
door twintig sterke armen, welke zich tegelijkertijd
sterk inspanden, opgelicht en op zijde geschoven.
Ik bemerkte toen de opening eener put, welke
op een meter 11a vol water was. Water, zeg ik?
Ik weet niet, welke afschuwelijke vloeistof het
was, bedekt met een regenboogkleurig vlies, dat
hier en daar gescheurd was en eene zwarte, af
zichtelijke, modderachtige pap liet zien.
Bij den. rand der put staande, hield de toovenaar
de linkerhand op het hoofd van het kkiue meisje;
met den rechter maakte hij zonderlinge gebaren,
terwijl hij te midden van de algemeeue stille
aandacht eene soort bezwering uitsprak.
Van tijd tot tijd verhief hij zijne stem, als riep
hij iemand. //Djoumane! Djoumane!" schreeuwde
hij, maar niemand verscheen. Zijne oogen rolden
hem in het hoofd, zijne tanden knarsten op
elkander, hij liet schorre kreten hooren, die niet
uit een menschelijke borst schenen voort te komen.
De dwaasheden van dezen ouden schelm tergden
mij en brachten mij buiten mijzelven van ver
ontwaardiging; ik kwam 111 verzoeking hem een
der steenen, die onder mijn bereik lagen, op het
hoofd te werpen. Voor de dertigste maal misschien
brulde hij dien naam //Djoumane", toen ik het
regenboogkleurig vlies van den put zag bewegen.
Op dit teeken sproug de geheel schaar achteruit,
allen de grijsaard en het kleine meisje bleven
■aan dVii raud van den afgrond staan.
Slot volgti