ZIEMKZEESCHE NIEUWSBODE. Zaterdag 30 November 1880. DJ0UMANE. Feuilleton. Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en ZATERDAG. De prijs per 3 maanden is f 1.30, franco per post f 1.60. Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending eens per week, f 10,per jaar. 46ste JAARGANG. No. 5778. Directeur-Uitgever J. WAALE. Ad verten tiënvan 13 regels 30 Cts. meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des Maandags, "Woensdags en Vrijdags voormiddags 10 ure bezorgd worden. Groote letter wordt naar 'plaatsruimte berekend. De Eerste Kamer en de Novemberbeweging. li. Tot de beweging onder de liberalen tegen de schoolwet—Mackay heeft zeker niet weinig bij gedragen het bewustzijn dat deze wet onze Grondwet tot eene doode letter maakt. Art. 192 der Grondwet, overgenomen uit. de Grondwet van 1848, had zeker duidelijker, afdoender gesteld kunnen zijn. Dit even wel kan door niemand eerlijker wijs ontkend worden dat een stelsel als in de wetMackay ligt opge sloten lijnrecht met onze constitutie strijdt. De leidende gedachte van den Grondwetgever, niet alleen in 1848 maar ook in 1887, is ge weest dat het schoolwezen door den brachtigen arm van den Staat moest gewaarborgd zijn tegen verval. Dit is een rechtstreeksch gevolg van de inzichten, die in het laatst der vorige eeuw hebben gezegevierd en dat der maatschappij ten goede is gekomen. Dat thans de vrijheid van onderwijs in de Grondwet is erkend zal ieder toejuichen, maar vrijheid is iets anders als gelijkstellingHet onderwijs, niet van overheidswege uitgaande, kan geen aanspraak maken op gelijke rechten. Het ontwerp—Mackay doet dit zeer zeker. Wel heeft het Ministerie, voor de leuze, den eisch van rechtsgelijkheid laten varen, maar in den grond der zaak laat het haar niet los. Zij keert daartoe een voudig de zaak om en redeneert aldus: »De opvoeding en het onderwijs der kinderen zijn in de eerste plaats eene taak der ouders. De Grondwet is, door de vrijheid van onderwijs te erkennen, van dat denkbeeld uitgegaan, maar tegelijk heeft zij die taak trachten te vergemakkelijken door de invoering van eene openbare school, die voor allen toegankelijk zou zijn en dus ook voor allen bruikbaar zou wezen." Deze redeneering, te vinden in het antwoord der regeering op het verslag van het verhandelde in de afdeelingen der Tweede Kamer, strijdt volkomen met de geschiedenis van de Grondwet en met de denkbeelden van onzen tijd. Alleen zeer vermogende ouders kunnen hunne taak van opvoeding en onderwijs der kinderen als onder hunne oogen aan opzettelijk daartoe aan gestelde huisonderwijzers overdragen. Voor bijna alle kinderen geldt het dat dit in de school moet geschie den. Voor den Staat is het dus een levensbelang dat de school goed zij, dat het onderwijs er niet ontwendt in dressuur, dat zij geen kweekplaats van haat maar van verdraagzaamheid zij. En juist daarom heeft het Staatsgezag de school onder zijne zorgen opgenomen. De Staat wil die zorg hand haven, omdat de ervaring leert dat zjj anders in verkeerde handen komt. De vrijheid van onderwijs is verleend en elke vrijheid heeft hare schaduwzijden. De vrijheid van vereeniging, van drukpers, van vergadering, 't zijn kostelijke rechten, maar er wordt misbruik genoeg van gemaakt. Dit kan evenwel nooit eene reden zijn om de vrijheid op te heffen, maar nog minder om de misbruiken te steunen. De school vrijheid beeft ons uitmuntende vrije scholen gegeven, maar ook zeer af te keuren scholen, waar juist datgene wordt gedaan wat de Staat wilde voorkomen. En nu zegt het ontwerp—Mackay eenvoudig: »Gij hebt 25 kinderen bij elkaar, gjj wilt die op uwe manier opleiden, gij wilt naar uw inzicht de heilige »taak der ouders" overnemen best, ik zal u uit de Staatskas wel helpen 1'' Maar heeft men dan nooit gehoord van den strijd tusschen Kerk en Staat, tusschen Staat en Socialisme? Is het onbekend dat men op vele vrije" scholen de kinderen reeds betrekt in dien strijd. Dat als doel wordt gesteld, niet het tot degelijke, brave, ont wikkelde burgers vormen der kinderen, maar hunne dressuur tot partijmannetjes en secte-ijveraartjes Nu reeds staat men verbaasd als men nagaat wat in de secte-scholen en in de secte-leerboeken en boekjes op die scholen wordt geleerd. Hoe zou het dan zijn als schooltjes van 25 kinderen voor elke secte op godsdienstig en staatkundig gebied zouden worden opgericht? Eenvoudig dat de verdraag zaamheid, de vaderlandsche zin, de eenheid des volks zoowel als de zoo hoog noodige ontwikkeling meer en meer zouden verdwijnen. Waarborgen, dat het onderwijs op door den Staat gesubsidieerde scholen goed is, kunnen wel gesteld worden, en in de wet—Mackay worden de voorwaarden, waaraan bet gesubsidieerde onder wijs moet voldoen, ook wel aangegeven, maar het i9 onmogelijk die anders te beschouwen dan als een wassen neus. Wil men een voorbeeld reeds uit onze tegenwoordige schoolwetgeving? Volgens art. 3 der bestaande schoolwet kunnen sommige scholen gesubsidieerd worden door de gemeente als zij aan zekere voorwaarden voldoen, waardoor zij meer uitgebreid lager onderwijs geven. Op de vergadering van de Liberale Unie," 18 Mei 11. te Amsterdam gehouden, deelde de heer Michiels van Kessenich, schoolopziener te Roermond, mede, hoe het gaat met de naleving der voorwaarden voor subsidie. In Roermond waren die voorwaarden: Fransch, Engelsch of Duitsch en Wiskunde. >Het onderwijs in Fransch", zeide de heer Michiels, >komt daar neer op het leeren van je, me, tu; dat in wiskunde op het uit het hoofd leeren, dat a b beteekent: a opgeteld bij b, enz., maar geen der leerlingen kan werken met breuken, en zij verstaan van het Fransch niets." De heer Michiels heeft zich daartegen verzet, maai er werd geantwoord dat aan den vorm der wet was voldaan. Zoo zal het gaan met alle voorwaarden, waarbij dan nog komt dat er geen middel is om den geest van fanatisme, van uitsluiting, van on verdraagzaamheid te weren, die aan sectarische scholen in den regel verknocht zal zijn. Nooit is het in den geest van onze constitutie dat zulke sectescholen door den Slaat worden aan gekweekt. De letter zoowel als de geest van de Grondwet zijn een beletsel er tegen. Een vrij volk mag niet dulden, dat aan zijne constitutie worde geraakt en zou nu de Eerste Kamer toch, tegen de Grondwet inen tegen den duideljjk geopen- baarden wil van de overgroote meerderheid der liberalen, het ontwerp-Mackay bekrachtigen? Wij durven daarop geen antwoord geven, omdat de lezing van het verslag der afdeelingsdebatten van de Eerste Kamer ons den indruk geeft als zocht men naar een voorwendsel om de schending der constitutie te dekken. Dat voorwendsel isdat met dit ontwerp de schoolstrijd uit is. Men vroeg in de afdeelingen aan de regeering nog eens de bevesti ging van dit goede geloof. Natuurlijk zal de heer Mackay dit nog eens plech tig bevestigen. En om dit door daden te bevestigen heeft hij reeds in zijne memorie van antwoord op hoofdstuk V zich uitermate vriendelijk getoond tegen over het middelbaar en hooger onderwijs. Op die wijze moet de Senaat worden verschalkt. Zal hij zich laten misleiden? Wij hebben de overtuiging dat de schoolstrijd door de wet-Mackay veel heviger zal worden. Niet alleen dat hij in elke gemeente zal overgebracht worden, ook daar waar men hem thans nog niet kent, maar de overgroote meerderheid der liberale partij zal zich met alle kracht blijven verzetten tegen de schending onzer constitutieen niet rusten voordat de openbare school weder is gesteld op de plaats, welke haar toekomt. Maar er is nog een ander gevolg van de aan neming der wet-Mackay te duchten: de verdeeld heid der liberale partij. Het is niet twijfelachtig dat, komt deze wet in het Staatsblad, de strijd dooi de liberalen tegen de 16 liberale leden der Tweede Kamer (de minderheid van de minderheidwelke feitelijk den doorslag zou geven!) die tegen alle goede trouw in hunne stem aan het ontwerp-Mackay verleenden onverbiddelijk zal aangebonden worden. De geestdie zich nu reeds in de kiesvereenigingen openbaart, bewijst dit afdoende. Men moet dit niet licht tellen, want tegenover de vereenigde clericalen zou on9 dit zeer verzwakken. Men behoeft ons niet te verzekeren, dat de 16 liberalen in de Tweede Kamer en andere liberalen in de Eerste Kamer, die met het ontwerp-Mackay medegaan, de beste bedoelingen hebben. Daaraan twijfelen wij geen oogenblik, daaraan twijfelt nie mand. Blijkbaar meenen zij het goed met bet land, wanneer zij datgenewaarvoor de liberale partij tientallen jaren heeft gestreden, loslaten. Maar goede bedoelingen onderstellen wij ook bij onze verklaarde staatkundige tegenstanders. En niettemin achten wij bet onze plicht hen te bestrijden, zoo mogelijk te beletten dat hunne inzichten in onze wetgeving triompheeren. En zóó zal ook de liberale partij hen bestrijden, die met het ontwerp-Mackay medegaan, omdat dit eene ongelukswet dreigt te worden voor ons volk. De Novemberbeweging kan de Eerste Kamer doen zien dat de groote meerderheid der liberale partij niet medegaat met hen, die de openbare school loslaten. Zij kan nu vrij zeker de gevolgen bere kenen, te wachten van eene aanneming van deze wetverergering van den schoolstrijd, heftige ver deeldheid in den boezem der liberale partij. Wij voor ons kunnen met kalmte de beslissing afwachten, omdat wij weten dat de liberale partij als geheel onwrikbaar hare beginselen zal weten te handhaven. Onzes inziens is het in de eerste plaats de plicht van de Eerste Kamer te waken dat niet moedwillig de Grondwet geweld worde aangedaanin de tweede plaats dat niet eene der schoonste en onwrikbaarste instellingen van onzen Staatde volksschool, willens en wetens worde onder den voet gehaald. De politieke gevolgen van eene verwerping kunnen nooit zoo ernstig zijndat daarom het ontwerp- Mackay door de Eerste Kamer zou moeten aan genomen worden. Hetzij het Ministerie aftreedt hetzij de beide Kamers of ééne Kamer wordt ont bonden, voor het behoud der volksschool kunnen wij den strijd met volle gerustheid opnemen. Maar al werden wij tijdelijk overwonnen dan nóg zou aan het openbaar onderwijs niet zooveel nadeel wor den toegebracht als door de geniepige wet-Mackay, omdat wij door die wet af te wijzen, vrij blijven. De krachtige beweging tegen het ontwerp-Mackay, uit eigen aandrift des volks ontstaan, zelfs door de politieke voorgangers tegengewerkt, en daarom zoo merkwaardig, zal toch zeker de Eerste Kamer doen begrijpen wat er op het spel staat bij de aanneming van de wet. Ons dunkt de Novemberbeweging moet de oogen geopend hebben van hen, die in de „Liberale Unie" hebben gemeend de liberale partij te kunnen erken nen. De fout van die Unie is geweest dat zij, als eene soort Liberale Synode, aan die partij eene verloochening van beginselen heeft willen opleggen. Men zal zien, dat de „Liberale Unie" zal gedwongen worden óf hare houding te wijzigen óf dat zij uit elkander spat. De verontwaardiging onder de libe ralen over de ontx-ouw aan beginsel door de 16 leden der Tweede Kamer en door de „Liberale Unie" aan den dag gelegd is zóó groot, dat de Eerste Kamer ongetwijfeld datgene zal vermijden waartoe men haar ,op zoo listige wijze tracht te brengentegen eigen overtuiging in de hand te leenen tot de aftakeling der openbare school. Zij herinnere zich het fiere antwoord, eenmaal van de ministertafel in de Tweede Kamer gegeven door den Minister van Binnenlandsche Zaken Fock, die in antwoord op eene vraag of te verwachten was dat de liberalen aan de eischen der clericale leiders, wat de school betreftzouden toegeven alleen zeide: „Nooit!" NIEUWSTIJDINGEN. Oost-Indië. Batavia, 23 Oct. Volgens de Loc. wordt tegen woordig op Atjeh een proel genomen met een nieuw middel tegen beri-beri, dat bestaat in een warme been-bek leediDg voor soldateo, die 's nachts op post moeten staan in vochtig gras of op sterk uitwasemenden bodem. Men gebruikt daarvoor oude wollen dekens. Amerika. Miss Bly, een Amerikaanache, 19 jaar, van beroep correspondent van de World, een New-Yorksch blad, is de reis rondom de wereld in 79 dagen begonnen. Zjj vertrok 17 Nov. van New-York. Op haar reis door Frankrjjk heeft zjj Jules Verne bezocht, die haar vriendelijk ontving, maar betwijfelde of zij slagen zou. Als men rekent dat b:v. de reis van Amerika naar Engeland de laatste jaren met i/3 bekort is, zou men baar kansen gunstiger achten. Engeland. Londen, 27 Nov. Bjj besluit van den Privy Council van heden moet alle vee, dat uit Nederland komt, drie dagen aan de landingplaats bljjven alvorens verder te mogen worden vervoerd, wjjl het mond- en klauwzeer de Nederlandsche grenzen is genaderd. Londen, 27 Nov. Aan den Herald wordt uit Zan zibar gemeld, dat de expeditie van den Herald Baga- moys verliet om Stanley te gemoet te gaan, wiens haar spierwit is geworden en die slechts weinige dagreizen van daar verwjjderd is. Te Londen is het prospectus openbaar gemaakt van een Engelsche maatschappij, die drie Nederlandsche stoom-varkensslachterijen zal overnemen, namelijk die van de heeren Wolff, Hamburger en Co. te Ede, Zwanenburg en Co. te Oss in Noord-Brabant, en Thompson en Co. te Assen. De maatschappij, die den naam United" Bacon" Curing" Co. draagt, wordt opgericht met een kapitaal van 110,000 pd. st. in aandeelen en 30,000 pd. st. obligatiën. Voor den inbreng der bestaande fabrieken met toebehooren wordt 114,000 pd. st. betaald, waarvan een derde in aandeelen der nieuwe maatschappij. Van ieder der,drie bovenge- genoemde firma's zal een deelhebber in de directie der maatschappij zitting hebben. Op verscheidene plaatsen in Groot-BrittaDje is sneeuw gevallen. In Noord-Wales woedde een sneeuw storm; ook te Birmingham viel veel sneeuw. De Morning Post van 25 Nov. maakt melding van het verwisselen van de oude Braziliaansche vlag voor de nieuwe (in deze is de kroon weggelaten), ingevolge telegrafische order van de republikeinse he regeering, aan boord van het te Plymouth gelegen Braziliaansche oorlogsschip »Guanabara". Ter eere van die verwisseling loste dat schip saluutschoten. De Engelsche marine autoriteit onthield zich niet alleen van beantwoording van dit saluut, maar verzocht zelfs de vlag neer te halen, als die eener niet erkende regeering. Rusland. De winter in het Noorden is tot nu toe buitengewoon gunstig. Uit St. Petersburg meldt men, dat de tem peratuur niet lager dan 3 graden boven nul daalde. Gewoonlijk is deze stad reeds in Nov. (verleden jaar 3 Nov.) door het jjs ingesloten. Portugal. De overleden koning van Portugal, vertellen de Portugeesche couranten, was in den winter van 1861 in Eogeland; daar werd hp door de koningin aan een gala-diner genoodigd. Eenige samenzweerders wilden deze gelegenheid te baat nemen om den koning te vermoorden. Zjj kochten een lakei om en deze legde op de plaats van Dom Luiz een vergiftigd mes. Door een toeval werd op het laatste oogenblik, toen men zich gereed maakte om te gaan zitten, de volgorde der gasten gewijzigd. Yoor het couvert, waarvan de koning van Portugal zou eten, kwam de Prins-Gemaal Eene episode uit den oorlog in Algiers. Uit het Fransch door Duro. II. Na verloop van eene minuut werd zij weder in hare mand gelegd, het deksel goed vastgemaakt en toen eerst scheen de geestenbezweerder om het kleine meisje te denken, dat nog altijd schreeuwde en spartelde. Hij legde op hare wonde een vin gergreep wit poeder, dat hij uit zijn gordel haalde, en murmelde vervolgens aan het oor van het kind eene tooverspreuk, welks uitwerking niet op zich liet wachten. De stuiptrekkingen hielden op; het kleine meisje wischte zich den mond af, raapte haren zijden zakdoek op, schudde het stof er af, legde hem weder op haar hoofd, stond op en ging kort daarop heen. Niet lang daarna klom zij op onze galerij om hare collecte te houden en wij maakten aan hare haarvlechtjes heel wat vijftig centime-stukjes vast. Dit was het einde der vertooning. Wij gingen dineeren. Ik had grooten trek en maakte mij gereed groote eer te bewijzen aan een heerlijken paling, met pikante saus overgoten, toen onze dokter, naast wien ik zat, mij opmerkte, dat deze paling zeer veel overeenkomst vertoonde met de slang van zooeven. Het was mij niet mogelijk er nog een mondvol van te eten. De dokter, die mijne vooroordeelen bespotte, maakte zich toen van mijn aandeel meester en verzekerde mij, dat de slang heerlijk smaakte. ,/Die schelmen, die gij zooeven gezien hebt", zeide hij tot mij, //zijn echte kenners. Zij leven met hunne slangen in holen, evenals de Troglo- dijten. Zij hebben schoone meisjes, getuige de Een oude volksstam in Afrika, die in holen langs de Roode Zee woonde. kleine met haar blauwe broekje. Men weet niet welken godsdienst zij belijden, maar het zijn slim merds en ik zou gaarne eens met hunnen cheik kennis maken". Onder het diner vernamen wij, tot welk doel wij weder het veld ingingen. Sidi-Lala, hevig door kolonel R. achtervolgd, trachtte de bergen van Marokko te bereiken. Twee wegen lagen er voor hem open: deneenen, welke ten zuiden van Flemcen lag, volgende, moest hij de Moulaja doorwaden op het eenigste punt, waar zij niet door steile rotsen ontoeganke lijk gemaakt werdde andere liep door de vlakte, ten noorden van onze legerplaats. Daar zou hij onzen kolonel en het gros van het leger vinden. Ons eskadron werd gelast Sidi-Lala bij den over tocht van de rivier tegen te houden, als hij be proeven mocht die over te trekken, maar dit was niet waarschijnlijk. Gij weet misschien, dat de Moulaja tusschen twee rotsmuren doorstroomt. Er is slechts eene enkele plaats, niet ongelijk aan eene vrij smalle bres, waar ook paarden door heen kunnen. Die plaats was mij goed bekend en ik begrijp nog niet, waarom men daar geen blokhuis gebouwd heeft. Zooveel is zeker, dat de kolonel alle kans had den vijand te ontmoeten en dat wij een nutte- loozen inarsch gemaakt hadden. Voordat het diner geëindigd was, hadden ver scheidene ruiters van Maghzen berichten vau kolonel lt. gebracht. De vijand had zijne stelling inge nomen en toonde zeer veel lust den strijd te be ginnen. Hij kwam te laat. De iufanterie van kolonel R. was reeds aangekomen en zou hem zeker doen buitelen. Maar waarheen zou hij vluchten? Wij wisten er niets van en moesten hem op beide wegen den pas afsnijden, ik wil niet spreken van eene laatste poging, die hij kon wagen, namelijk om de woestijn m te vluchten: zijne troepen zouden er weldra van honger en dorst omkomen. Men kwam overeen elkander door middel van eenige leekens op de hoogte te houden van de bewegingen des vijands. Drie kanonschoten te Flemcen waarschuwden ons, dat Sidi-Lala in de vlakte verscheen. Wij namen vuurpijlen mede om ze af te steken, wanneer wij hulp noodig hadden. Naar alle waarschijnlijkheid zou de vijand zich niet voor het aanbreken van den dag kunnen vertoonen en onze twee colonnen hadden dus verscheidene uren op hem vooruit. De nacht was gevallen, toen wij te paard stegen. Ik kommandeerde het peloton, hetwelk de voor hoede vormde. Ik gevoelde mij vermoeid, ik had koude; ik trok mijn mantel aan, zette de kraag op, stak mijn voeten in de stijgbeugels en reed rustig voort, terwijl mijn paard flink doorstapte. Ik luisterde verstrooid naar den wachtmeester Wagner, die mij zijne liefdesgeschiedenis verhaalde," welke op eene ongelukkige wijze geëindigd was met de vlucht van eene trouwelooze, die met zijn hart een zilveren horloge en een paar nieuwe laarzen medegenomen had. Ik kende dit ver haal reeds en vond het nu nog vervelender dan anders. De maan kwam op, toen wij ons op weg be gaven. De hemel was helder, maar over de aarde dwarrelde een dunne, witte nevel. Op dezen blan ken achtergrond wierp de maan lange schaduwen en alle voorwerpen kregen een fautastisch aanzien. Nu eens meende ik eene Arabische ruiterwacht te zien en vond dan, naderbij komende, bloeiende tamarisken; dan weer hield ik mijn paard in, omdat ik kanonschoten meende te liooren, waarop Wagner mij zeide, dat dit geluid van een dravend paard afkomstig was. Eindelijk kwamen wij bij de doorwaadbare plaats aan; de commandant nam zijne schikkingen. De plaats was uitstekend voor verdediging ge schikt en ons eskadron was voldoende geweest om daar eene aanzienlijke macht tegen te houden. Aan den anderen oever van de rivier werd de stilte door niets verbroken. Na vrij lang wachten hoorden wij den galop van een paard en spoedig daarop verscheen een Arabier, die op een prachtig paard naar ons toe kwam. Aan zijnen met struisvogelveeren getooiden hoed, zijnen bestikteu zadel, waarvan eene met koralen en goudsbloemen versierde gebira neer hing, kon men een opperhoofd erkennen; onze gids deelde ons mede, dat het Sidi-Lala in eigen persoon was. Het was een schoon, welgemaakt jonkman, die zijn paard uitstekend bestuurde. Hij liet het galoppeeren, wierp dan zijn lang geweer omhoog en ving het weder op, terwijl bij ons met ik weet niet welke woorden uitdaagde. De ridderlijke tijden zijn voorbij; Wagner vroeg een geweer om den muzelman //uit zijn zadel los te maken", zooals hij zeide, maar daartegen ver zette ik mij. Opdat men echter niet zou kunnen zeggen, dat een Franschman ooit geweigerd heeft met een Arabier een tweegevecht aan te gaan, vroeg ik den kommandant verlof om de rivier over te mogen steken en den degen met Sidi- Lala te kruisen. Dit werd mij toegestaan, en dadelijk ging ik op mijn vijand af, terwijl deze zich in korten draf verwijderde om zijn aanloop te nemen. Zoodra ik den anderen oever had bereikt, reed hij op mij toe, zijn geweer tegen den schouder. Pas op!" riep Wagner mij toe. Ik koester weinig vrees voor de geweerschoten van een ruiter, bovendien kon liet geweer van Sidi-Lala, na het fantasia, hetwelk hij zooeven uitgevoerd had, niet geladen zijn. Inderdaad! hij haalde, slechts drie pas van mij verwijderd, den haan over, maar het geweer ging niet af, zooals ik verwachtte. Dadelijk wendde mijn tegenstan der zijn paard om, en wel zoo snel, dat ik, in plaats van hem mijn sabel in zijn borst te planten, slechts zijnen zwevenden mantel raakte. Maar ik zat hem dicht op de hielen en hield hem steeds rechts van mij, zoodat ik hem tegen wil en dank opjoeg naar de steile glooiingen langs den kant der rivier. Tevergeefs beproefde hij bochten te maken; ik bracht hem hoe langer hoe meer in het nauw. Arabisch spiegelgevecht. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1889 | | pagina 1