ZIEMKZEESCHE NIEUWSBODE.
Zaterdag 30 November 1880.
DJ0UMANE.
Feuilleton.
Verschijnt DINSDAG, DONDERDAG en
ZATERDAG.
De prijs per 3 maanden is f 1.30, franco per post
f 1.60.
Noord-AmerikaTransvaal, Indië enz. verzending
eens per week, f 10,per jaar.
46ste JAARGANG. No. 5778.
Directeur-Uitgever J. WAALE.
Ad verten tiënvan 13 regels 30 Cts.
meerdere regels 10 Cts., kunnen uiterlijk tot des
Maandags, "Woensdags en Vrijdags voormiddags
10 ure bezorgd worden.
Groote letter wordt naar 'plaatsruimte berekend.
De Eerste Kamer
en de Novemberbeweging.
li.
Tot de beweging onder de liberalen tegen de
schoolwet—Mackay heeft zeker niet weinig bij
gedragen het bewustzijn dat deze wet onze Grondwet
tot eene doode letter maakt. Art. 192 der Grondwet,
overgenomen uit. de Grondwet van 1848, had zeker
duidelijker, afdoender gesteld kunnen zijn. Dit even
wel kan door niemand eerlijker wijs ontkend worden
dat een stelsel als in de wetMackay ligt opge
sloten lijnrecht met onze constitutie strijdt.
De leidende gedachte van den Grondwetgever,
niet alleen in 1848 maar ook in 1887, is ge
weest dat het schoolwezen door den brachtigen
arm van den Staat moest gewaarborgd zijn tegen
verval. Dit is een rechtstreeksch gevolg van de
inzichten, die in het laatst der vorige eeuw hebben
gezegevierd en dat der maatschappij ten goede
is gekomen. Dat thans de vrijheid van onderwijs
in de Grondwet is erkend zal ieder toejuichen,
maar vrijheid is iets anders als gelijkstellingHet
onderwijs, niet van overheidswege uitgaande, kan
geen aanspraak maken op gelijke rechten.
Het ontwerp—Mackay doet dit zeer zeker. Wel
heeft het Ministerie, voor de leuze, den eisch van
rechtsgelijkheid laten varen, maar in den grond der
zaak laat het haar niet los. Zij keert daartoe een
voudig de zaak om en redeneert aldus: »De
opvoeding en het onderwijs der kinderen zijn in
de eerste plaats eene taak der ouders. De Grondwet
is, door de vrijheid van onderwijs te erkennen, van
dat denkbeeld uitgegaan, maar tegelijk heeft zij die
taak trachten te vergemakkelijken door de invoering
van eene openbare school, die voor allen toegankelijk
zou zijn en dus ook voor allen bruikbaar zou
wezen."
Deze redeneering, te vinden in het antwoord der
regeering op het verslag van het verhandelde in
de afdeelingen der Tweede Kamer, strijdt volkomen
met de geschiedenis van de Grondwet en met de
denkbeelden van onzen tijd.
Alleen zeer vermogende ouders kunnen hunne
taak van opvoeding en onderwijs der kinderen als
onder hunne oogen aan opzettelijk daartoe aan
gestelde huisonderwijzers overdragen. Voor bijna alle
kinderen geldt het dat dit in de school moet geschie
den. Voor den Staat is het dus een levensbelang
dat de school goed zij, dat het onderwijs er niet
ontwendt in dressuur, dat zij geen kweekplaats
van haat maar van verdraagzaamheid zij. En juist
daarom heeft het Staatsgezag de school onder zijne
zorgen opgenomen. De Staat wil die zorg hand
haven, omdat de ervaring leert dat zjj anders in
verkeerde handen komt.
De vrijheid van onderwijs is verleend en elke
vrijheid heeft hare schaduwzijden. De vrijheid van
vereeniging, van drukpers, van vergadering,
't zijn kostelijke rechten, maar er wordt misbruik
genoeg van gemaakt. Dit kan evenwel nooit eene
reden zijn om de vrijheid op te heffen, maar
nog minder om de misbruiken te steunen.
De school vrijheid beeft ons uitmuntende vrije
scholen gegeven, maar ook zeer af te keuren scholen,
waar juist datgene wordt gedaan wat de Staat
wilde voorkomen. En nu zegt het ontwerp—Mackay
eenvoudig: »Gij hebt 25 kinderen bij elkaar, gjj
wilt die op uwe manier opleiden, gij wilt naar uw
inzicht de heilige »taak der ouders" overnemen
best, ik zal u uit de Staatskas wel helpen 1''
Maar heeft men dan nooit gehoord van den strijd
tusschen Kerk en Staat, tusschen Staat en Socialisme?
Is het onbekend dat men op vele vrije" scholen de
kinderen reeds betrekt in dien strijd. Dat als doel
wordt gesteld, niet het tot degelijke, brave, ont
wikkelde burgers vormen der kinderen, maar hunne
dressuur tot partijmannetjes en secte-ijveraartjes
Nu reeds staat men verbaasd als men nagaat
wat in de secte-scholen en in de secte-leerboeken
en boekjes op die scholen wordt geleerd. Hoe zou het
dan zijn als schooltjes van 25 kinderen voor elke
secte op godsdienstig en staatkundig gebied zouden
worden opgericht? Eenvoudig dat de verdraag
zaamheid, de vaderlandsche zin, de eenheid des
volks zoowel als de zoo hoog noodige ontwikkeling
meer en meer zouden verdwijnen.
Waarborgen, dat het onderwijs op door den
Staat gesubsidieerde scholen goed is, kunnen wel
gesteld worden, en in de wet—Mackay worden
de voorwaarden, waaraan bet gesubsidieerde onder
wijs moet voldoen, ook wel aangegeven, maar het
i9 onmogelijk die anders te beschouwen dan als
een wassen neus. Wil men een voorbeeld reeds
uit onze tegenwoordige schoolwetgeving?
Volgens art. 3 der bestaande schoolwet kunnen
sommige scholen gesubsidieerd worden door de
gemeente als zij aan zekere voorwaarden voldoen,
waardoor zij meer uitgebreid lager onderwijs geven.
Op de vergadering van de Liberale Unie,"
18 Mei 11. te Amsterdam gehouden, deelde de
heer Michiels van Kessenich, schoolopziener te
Roermond, mede, hoe het gaat met de naleving
der voorwaarden voor subsidie. In Roermond waren
die voorwaarden: Fransch, Engelsch of Duitsch en
Wiskunde. >Het onderwijs in Fransch", zeide de
heer Michiels, >komt daar neer op het leeren van
je, me, tu; dat in wiskunde op het uit het hoofd
leeren, dat a b beteekent: a opgeteld bij b,
enz., maar geen der leerlingen kan werken met
breuken, en zij verstaan van het Fransch niets."
De heer Michiels heeft zich daartegen verzet, maai
er werd geantwoord dat aan den vorm der wet
was voldaan. Zoo zal het gaan met alle voorwaarden,
waarbij dan nog komt dat er geen middel is om
den geest van fanatisme, van uitsluiting, van on
verdraagzaamheid te weren, die aan sectarische
scholen in den regel verknocht zal zijn.
Nooit is het in den geest van onze constitutie
dat zulke sectescholen door den Slaat worden aan
gekweekt. De letter zoowel als de geest van de
Grondwet zijn een beletsel er tegen. Een vrij volk
mag niet dulden, dat aan zijne constitutie worde
geraakt en zou nu de Eerste Kamer toch, tegen
de Grondwet inen tegen den duideljjk geopen-
baarden wil van de overgroote meerderheid der
liberalen, het ontwerp-Mackay bekrachtigen?
Wij durven daarop geen antwoord geven, omdat
de lezing van het verslag der afdeelingsdebatten van
de Eerste Kamer ons den indruk geeft als zocht
men naar een voorwendsel om de schending der
constitutie te dekken. Dat voorwendsel isdat met
dit ontwerp de schoolstrijd uit is. Men vroeg in de
afdeelingen aan de regeering nog eens de bevesti
ging van dit goede geloof.
Natuurlijk zal de heer Mackay dit nog eens plech
tig bevestigen. En om dit door daden te bevestigen
heeft hij reeds in zijne memorie van antwoord op
hoofdstuk V zich uitermate vriendelijk getoond tegen
over het middelbaar en hooger onderwijs. Op die
wijze moet de Senaat worden verschalkt. Zal hij
zich laten misleiden?
Wij hebben de overtuiging dat de schoolstrijd
door de wet-Mackay veel heviger zal worden. Niet
alleen dat hij in elke gemeente zal overgebracht
worden, ook daar waar men hem thans nog niet
kent, maar de overgroote meerderheid der liberale
partij zal zich met alle kracht blijven verzetten
tegen de schending onzer constitutieen niet rusten
voordat de openbare school weder is gesteld op de
plaats, welke haar toekomt.
Maar er is nog een ander gevolg van de aan
neming der wet-Mackay te duchten: de verdeeld
heid der liberale partij. Het is niet twijfelachtig
dat, komt deze wet in het Staatsblad, de strijd dooi
de liberalen tegen de 16 liberale leden der Tweede
Kamer (de minderheid van de minderheidwelke
feitelijk den doorslag zou geven!) die tegen alle
goede trouw in hunne stem aan het ontwerp-Mackay
verleenden onverbiddelijk zal aangebonden worden.
De geestdie zich nu reeds in de kiesvereenigingen
openbaart, bewijst dit afdoende. Men moet dit niet
licht tellen, want tegenover de vereenigde clericalen
zou on9 dit zeer verzwakken.
Men behoeft ons niet te verzekeren, dat de 16
liberalen in de Tweede Kamer en andere liberalen
in de Eerste Kamer, die met het ontwerp-Mackay
medegaan, de beste bedoelingen hebben. Daaraan
twijfelen wij geen oogenblik, daaraan twijfelt nie
mand. Blijkbaar meenen zij het goed met bet land,
wanneer zij datgenewaarvoor de liberale partij
tientallen jaren heeft gestreden, loslaten. Maar goede
bedoelingen onderstellen wij ook bij onze verklaarde
staatkundige tegenstanders. En niettemin achten
wij bet onze plicht hen te bestrijden, zoo mogelijk
te beletten dat hunne inzichten in onze wetgeving
triompheeren. En zóó zal ook de liberale partij hen
bestrijden, die met het ontwerp-Mackay medegaan,
omdat dit eene ongelukswet dreigt te worden voor
ons volk.
De Novemberbeweging kan de Eerste Kamer
doen zien dat de groote meerderheid der liberale
partij niet medegaat met hen, die de openbare school
loslaten. Zij kan nu vrij zeker de gevolgen bere
kenen, te wachten van eene aanneming van deze
wetverergering van den schoolstrijd, heftige ver
deeldheid in den boezem der liberale partij. Wij
voor ons kunnen met kalmte de beslissing afwachten,
omdat wij weten dat de liberale partij als geheel
onwrikbaar hare beginselen zal weten te handhaven.
Onzes inziens is het in de eerste plaats de plicht
van de Eerste Kamer te waken dat niet moedwillig
de Grondwet geweld worde aangedaanin de tweede
plaats dat niet eene der schoonste en onwrikbaarste
instellingen van onzen Staatde volksschool, willens
en wetens worde onder den voet gehaald.
De politieke gevolgen van eene verwerping kunnen
nooit zoo ernstig zijndat daarom het ontwerp-
Mackay door de Eerste Kamer zou moeten aan
genomen worden. Hetzij het Ministerie aftreedt
hetzij de beide Kamers of ééne Kamer wordt ont
bonden, voor het behoud der volksschool kunnen
wij den strijd met volle gerustheid opnemen. Maar
al werden wij tijdelijk overwonnen dan nóg zou
aan het openbaar onderwijs niet zooveel nadeel wor
den toegebracht als door de geniepige wet-Mackay,
omdat wij door die wet af te wijzen, vrij blijven.
De krachtige beweging tegen het ontwerp-Mackay,
uit eigen aandrift des volks ontstaan, zelfs door de
politieke voorgangers tegengewerkt, en daarom zoo
merkwaardig, zal toch zeker de Eerste Kamer doen
begrijpen wat er op het spel staat bij de aanneming
van de wet.
Ons dunkt de Novemberbeweging moet de oogen
geopend hebben van hen, die in de „Liberale Unie"
hebben gemeend de liberale partij te kunnen erken
nen. De fout van die Unie is geweest dat zij, als
eene soort Liberale Synode, aan die partij eene
verloochening van beginselen heeft willen opleggen.
Men zal zien, dat de „Liberale Unie" zal gedwongen
worden óf hare houding te wijzigen óf dat zij uit
elkander spat. De verontwaardiging onder de libe
ralen over de ontx-ouw aan beginsel door de 16 leden
der Tweede Kamer en door de „Liberale Unie" aan
den dag gelegd is zóó groot, dat de Eerste Kamer
ongetwijfeld datgene zal vermijden waartoe men
haar ,op zoo listige wijze tracht te brengentegen
eigen overtuiging in de hand te leenen tot de
aftakeling der openbare school.
Zij herinnere zich het fiere antwoord, eenmaal
van de ministertafel in de Tweede Kamer gegeven
door den Minister van Binnenlandsche Zaken Fock,
die in antwoord op eene vraag of te verwachten
was dat de liberalen aan de eischen der clericale
leiders, wat de school betreftzouden toegeven
alleen zeide: „Nooit!"
NIEUWSTIJDINGEN.
Oost-Indië.
Batavia, 23 Oct. Volgens de Loc. wordt tegen
woordig op Atjeh een proel genomen met een nieuw
middel tegen beri-beri, dat bestaat in een warme
been-bek leediDg voor soldateo, die 's nachts op post
moeten staan in vochtig gras of op sterk uitwasemenden
bodem. Men gebruikt daarvoor oude wollen dekens.
Amerika.
Miss Bly, een Amerikaanache, 19 jaar, van beroep
correspondent van de World, een New-Yorksch blad,
is de reis rondom de wereld in 79 dagen begonnen. Zjj
vertrok 17 Nov. van New-York. Op haar reis door
Frankrjjk heeft zjj Jules Verne bezocht, die haar
vriendelijk ontving, maar betwijfelde of zij slagen zou.
Als men rekent dat b:v. de reis van Amerika naar
Engeland de laatste jaren met i/3 bekort is, zou men
baar kansen gunstiger achten.
Engeland.
Londen, 27 Nov. Bjj besluit van den Privy
Council van heden moet alle vee, dat uit Nederland
komt, drie dagen aan de landingplaats bljjven alvorens
verder te mogen worden vervoerd, wjjl het mond- en
klauwzeer de Nederlandsche grenzen is genaderd.
Londen, 27 Nov. Aan den Herald wordt uit Zan
zibar gemeld, dat de expeditie van den Herald Baga-
moys verliet om Stanley te gemoet te gaan, wiens haar
spierwit is geworden en die slechts weinige dagreizen
van daar verwjjderd is.
Te Londen is het prospectus openbaar gemaakt
van een Engelsche maatschappij, die drie Nederlandsche
stoom-varkensslachterijen zal overnemen, namelijk die
van de heeren Wolff, Hamburger en Co. te Ede,
Zwanenburg en Co. te Oss in Noord-Brabant, en
Thompson en Co. te Assen. De maatschappij, die den
naam United" Bacon" Curing" Co. draagt, wordt
opgericht met een kapitaal van 110,000 pd. st. in
aandeelen en 30,000 pd. st. obligatiën. Voor den inbreng
der bestaande fabrieken met toebehooren wordt 114,000
pd. st. betaald, waarvan een derde in aandeelen der
nieuwe maatschappij. Van ieder der,drie bovenge-
genoemde firma's zal een deelhebber in de directie der
maatschappij zitting hebben.
Op verscheidene plaatsen in Groot-BrittaDje is
sneeuw gevallen. In Noord-Wales woedde een sneeuw
storm; ook te Birmingham viel veel sneeuw.
De Morning Post van 25 Nov. maakt melding van
het verwisselen van de oude Braziliaansche vlag voor
de nieuwe (in deze is de kroon weggelaten), ingevolge
telegrafische order van de republikeinse he regeering,
aan boord van het te Plymouth gelegen Braziliaansche
oorlogsschip »Guanabara". Ter eere van die verwisseling
loste dat schip saluutschoten. De Engelsche marine
autoriteit onthield zich niet alleen van beantwoording
van dit saluut, maar verzocht zelfs de vlag neer te
halen, als die eener niet erkende regeering.
Rusland.
De winter in het Noorden is tot nu toe buitengewoon
gunstig. Uit St. Petersburg meldt men, dat de tem
peratuur niet lager dan 3 graden boven nul daalde.
Gewoonlijk is deze stad reeds in Nov. (verleden jaar 3
Nov.) door het jjs ingesloten.
Portugal.
De overleden koning van Portugal, vertellen de
Portugeesche couranten, was in den winter van 1861
in Eogeland; daar werd hp door de koningin aan
een gala-diner genoodigd. Eenige samenzweerders
wilden deze gelegenheid te baat nemen om den koning
te vermoorden. Zjj kochten een lakei om en deze legde
op de plaats van Dom Luiz een vergiftigd mes. Door
een toeval werd op het laatste oogenblik, toen men
zich gereed maakte om te gaan zitten, de volgorde
der gasten gewijzigd. Yoor het couvert, waarvan de
koning van Portugal zou eten, kwam de Prins-Gemaal
Eene episode uit den oorlog in Algiers.
Uit het Fransch door Duro.
II.
Na verloop van eene minuut werd zij weder in
hare mand gelegd, het deksel goed vastgemaakt
en toen eerst scheen de geestenbezweerder om het
kleine meisje te denken, dat nog altijd schreeuwde
en spartelde. Hij legde op hare wonde een vin
gergreep wit poeder, dat hij uit zijn gordel haalde,
en murmelde vervolgens aan het oor van het
kind eene tooverspreuk, welks uitwerking niet op
zich liet wachten. De stuiptrekkingen hielden
op; het kleine meisje wischte zich den mond af,
raapte haren zijden zakdoek op, schudde het stof
er af, legde hem weder op haar hoofd, stond op
en ging kort daarop heen.
Niet lang daarna klom zij op onze galerij om
hare collecte te houden en wij maakten aan hare
haarvlechtjes heel wat vijftig centime-stukjes vast.
Dit was het einde der vertooning. Wij gingen
dineeren. Ik had grooten trek en maakte mij
gereed groote eer te bewijzen aan een heerlijken
paling, met pikante saus overgoten, toen onze
dokter, naast wien ik zat, mij opmerkte, dat deze
paling zeer veel overeenkomst vertoonde met de
slang van zooeven. Het was mij niet mogelijk er
nog een mondvol van te eten.
De dokter, die mijne vooroordeelen bespotte,
maakte zich toen van mijn aandeel meester en
verzekerde mij, dat de slang heerlijk smaakte.
,/Die schelmen, die gij zooeven gezien hebt",
zeide hij tot mij, //zijn echte kenners. Zij leven
met hunne slangen in holen, evenals de Troglo-
dijten. Zij hebben schoone meisjes, getuige de
Een oude volksstam in Afrika, die in holen langs
de Roode Zee woonde.
kleine met haar blauwe broekje. Men weet niet
welken godsdienst zij belijden, maar het zijn slim
merds en ik zou gaarne eens met hunnen cheik
kennis maken".
Onder het diner vernamen wij, tot welk doel
wij weder het veld ingingen. Sidi-Lala, hevig door
kolonel R. achtervolgd, trachtte de bergen van
Marokko te bereiken.
Twee wegen lagen er voor hem open: deneenen,
welke ten zuiden van Flemcen lag, volgende,
moest hij de Moulaja doorwaden op het eenigste
punt, waar zij niet door steile rotsen ontoeganke
lijk gemaakt werdde andere liep door de vlakte,
ten noorden van onze legerplaats. Daar zou hij
onzen kolonel en het gros van het leger vinden.
Ons eskadron werd gelast Sidi-Lala bij den over
tocht van de rivier tegen te houden, als hij be
proeven mocht die over te trekken, maar dit was
niet waarschijnlijk.
Gij weet misschien, dat de Moulaja tusschen
twee rotsmuren doorstroomt. Er is slechts eene
enkele plaats, niet ongelijk aan eene vrij smalle
bres, waar ook paarden door heen kunnen. Die
plaats was mij goed bekend en ik begrijp nog
niet, waarom men daar geen blokhuis gebouwd heeft.
Zooveel is zeker, dat de kolonel alle kans had
den vijand te ontmoeten en dat wij een nutte-
loozen inarsch gemaakt hadden.
Voordat het diner geëindigd was, hadden ver
scheidene ruiters van Maghzen berichten vau kolonel
lt. gebracht. De vijand had zijne stelling inge
nomen en toonde zeer veel lust den strijd te be
ginnen. Hij kwam te laat. De iufanterie van
kolonel R. was reeds aangekomen en zou hem
zeker doen buitelen.
Maar waarheen zou hij vluchten? Wij wisten
er niets van en moesten hem op beide wegen den
pas afsnijden, ik wil niet spreken van eene laatste
poging, die hij kon wagen, namelijk om de woestijn
m te vluchten: zijne troepen zouden er weldra
van honger en dorst omkomen.
Men kwam overeen elkander door middel van
eenige leekens op de hoogte te houden van de
bewegingen des vijands.
Drie kanonschoten te Flemcen waarschuwden ons,
dat Sidi-Lala in de vlakte verscheen. Wij namen
vuurpijlen mede om ze af te steken, wanneer wij
hulp noodig hadden. Naar alle waarschijnlijkheid
zou de vijand zich niet voor het aanbreken van
den dag kunnen vertoonen en onze twee colonnen
hadden dus verscheidene uren op hem vooruit.
De nacht was gevallen, toen wij te paard stegen.
Ik kommandeerde het peloton, hetwelk de voor
hoede vormde. Ik gevoelde mij vermoeid, ik had
koude; ik trok mijn mantel aan, zette de kraag
op, stak mijn voeten in de stijgbeugels en reed
rustig voort, terwijl mijn paard flink doorstapte.
Ik luisterde verstrooid naar den wachtmeester
Wagner, die mij zijne liefdesgeschiedenis verhaalde,"
welke op eene ongelukkige wijze geëindigd was
met de vlucht van eene trouwelooze, die met zijn
hart een zilveren horloge en een paar nieuwe
laarzen medegenomen had. Ik kende dit ver
haal reeds en vond het nu nog vervelender dan
anders.
De maan kwam op, toen wij ons op weg be
gaven. De hemel was helder, maar over de aarde
dwarrelde een dunne, witte nevel. Op dezen blan
ken achtergrond wierp de maan lange schaduwen
en alle voorwerpen kregen een fautastisch aanzien.
Nu eens meende ik eene Arabische ruiterwacht
te zien en vond dan, naderbij komende, bloeiende
tamarisken; dan weer hield ik mijn paard in,
omdat ik kanonschoten meende te liooren, waarop
Wagner mij zeide, dat dit geluid van een dravend
paard afkomstig was.
Eindelijk kwamen wij bij de doorwaadbare plaats
aan; de commandant nam zijne schikkingen.
De plaats was uitstekend voor verdediging ge
schikt en ons eskadron was voldoende geweest om
daar eene aanzienlijke macht tegen te houden.
Aan den anderen oever van de rivier werd de
stilte door niets verbroken.
Na vrij lang wachten hoorden wij den galop
van een paard en spoedig daarop verscheen een
Arabier, die op een prachtig paard naar ons toe
kwam. Aan zijnen met struisvogelveeren getooiden
hoed, zijnen bestikteu zadel, waarvan eene met
koralen en goudsbloemen versierde gebira neer
hing, kon men een opperhoofd erkennen; onze
gids deelde ons mede, dat het Sidi-Lala in eigen
persoon was.
Het was een schoon, welgemaakt jonkman, die
zijn paard uitstekend bestuurde. Hij liet het
galoppeeren, wierp dan zijn lang geweer omhoog
en ving het weder op, terwijl bij ons met ik weet
niet welke woorden uitdaagde.
De ridderlijke tijden zijn voorbij; Wagner vroeg
een geweer om den muzelman //uit zijn zadel los
te maken", zooals hij zeide, maar daartegen ver
zette ik mij. Opdat men echter niet zou kunnen
zeggen, dat een Franschman ooit geweigerd heeft
met een Arabier een tweegevecht aan te gaan,
vroeg ik den kommandant verlof om de rivier
over te mogen steken en den degen met Sidi-
Lala te kruisen. Dit werd mij toegestaan, en
dadelijk ging ik op mijn vijand af, terwijl deze
zich in korten draf verwijderde om zijn aanloop
te nemen.
Zoodra ik den anderen oever had bereikt, reed
hij op mij toe, zijn geweer tegen den schouder.
Pas op!" riep Wagner mij toe.
Ik koester weinig vrees voor de geweerschoten
van een ruiter, bovendien kon liet geweer van
Sidi-Lala, na het fantasia, hetwelk hij zooeven
uitgevoerd had, niet geladen zijn. Inderdaad! hij
haalde, slechts drie pas van mij verwijderd, den
haan over, maar het geweer ging niet af, zooals
ik verwachtte. Dadelijk wendde mijn tegenstan
der zijn paard om, en wel zoo snel, dat ik, in
plaats van hem mijn sabel in zijn borst te planten,
slechts zijnen zwevenden mantel raakte. Maar ik
zat hem dicht op de hielen en hield hem steeds
rechts van mij, zoodat ik hem tegen wil en dank
opjoeg naar de steile glooiingen langs den kant
der rivier. Tevergeefs beproefde hij bochten te
maken; ik bracht hem hoe langer hoe meer
in het nauw.
Arabisch spiegelgevecht.
Wordt vervolgd.