leans zien het doel te bereikenal is het op kleinere schaal
en trekt zijn voorstel om het artikel te verhoogen in.
Het resultaat der besprekingen is, dat aan Burgem. en
"Weth. wordt opgedragen een proef te nemen met het
verbeteren der wegen door het maken van greppen en zoo
mogelijk te beginnen aan den Miereweg.
Ten aanzien der opmerking van de Commissie over den
slechten toestand van «het Vrije" in den winter, merkt de
Voorzitter op, dat in den laatsten winter niet veel tot ver
betering van. den weg is kunnen worden gedaan, omdat
de ondergrond door de aanhoudende vorst geruimen tijd
bevroren en hard is gebleven, waardoor het water niet
kon wegzakken. Burgem. en Weth. nemen evenwel op
zicli hunne zorg aan den weg te besteden.
De Commissie stelt zich met deze verklaring tevreden.
H. Ill, Afd. II, Art. 6 (Onderhoud van straten, pleinen,
markten, enz.) f 5415.
De Commissie verklaart het eens te zijn met het dooi
de Commissie van Fabricage aangegeven denkbeeld om de
hoofdstraten met nieuwe en de zijstraten met de beste uit
de hoofdstraten komende keijen te bestraten, met deze
uitzondering, dat in straten waar geen klinkerpaden liggen,
nieuwe of oude, doch in ieder geval platte keijen zullen
worden gebruikt.
Voorts aclit de Commissie het in het belang van de
veiligheid van het publiek straatverkeer zeer noodzakelijk,
immers nog vóór den aanstaanden winter, enkele bepaald
onbegaanbare straten, zooals de Molenstraat enz., te her
stellen.
De Voorzitter geeft te kennen dat er geen oude platte
lceijen- zijn, maar dat ook hij hetzelfde denkbeeld heeft
omtrent do bestrating in smalle straten als de Commissie.
Hij zou wel wenschen zoo weinig mogelijk met oude keijen
te bestraten, omdat daaronder zeer veel slechte zijn, en
de daarmede gemaakte bestrating heel spoedig weder even
slecht wordt als vroeger. Men is echter wel gedwongen het
te doen, omdat het te kostbaar is alles met nieuwe keijen
te bestraten. Thans is weder gerekend op een vrij grooten
voorraad nieuwe keijen, doch die zijn spoedig verbruikt
en de financiën der gemeente laten niet veel toe.
De heer Zuurdeeg meent, dat eene herlegging van
sommige straten in elk geval weder voor eenige jaren lielpt.
In de Molenstraat zijn vele putten.
De Voorzitter zegt, dat .in die straat onlangs een gedeelte
der bestrating is herlegd. Het zal moeilijk: zijn om in dit
jaar nog iets aan de Molenstraat te doen.
De heer Zuurdeeg erkent, dat een klein gedeelte der
Molenstraat wel is herlegd, doch niet omdat het slecht was,
maar omdat het voor andere werken noodig was. Het ware
welligt beter geweest, als de geheele straat toen was
verbeterd.
De Voorzitter wijst er op, dat de bestrating in het Lange
Groenendal ook dringend voorziening eischt, en meent, dat
in deze straat meer passage is dan in de Molenstraat.
Verder zegt hij, dat in dit jaar reeds ruim 5000 M4 is
bestraat, waaronder evenwel begrepen is een gedeelte van
den Grachtweg en den "Westhavendijk en dat Burgera. en
"Weth. zullen nagaan in hoever aan het verlangen der
Commissie kan worden tegemoet gekomen.
De Commissie vraagt verder, of niet een punt van onder
zoek en overweging zou kunnen uitmaken de vraag, of
in het belang van het plaveisel der gemeente, de te nemen
rigting door de gemeente der wagens met beetwortelen
beladen, bij politie-voorschrift zou bekooren te worden
aangegeven.
De Voorzitter zegt, dat bij het inladen der suikerbieten
meest altijd een agent van politie aanwezig is, die de door
de wagens te volgen rigting aangeeft, doch dat bij groote
ophooping het dikwijls moeilijk is, een geregelde orde te
bewaren.
De heer Zuurdeeg geeft te kennendat het de bedoeling
is eene bepaalde rigting aan te geven, van het begin af,
dat de wagens in de stad komen.
De heer Fokker voegt daarbij, dat het naar zijn inzien
wenschelijk zou zijndat zoo weinig straten mogelijk werden
bereden; de wagens zouden zich op bepaalde plaatsen
moeten bijeenvoegen en dan eene bepaalde rigting volgen;
bij voorbeeld die, komende van de Westbrug en van de
Zuidwellebrug, zouden zich aan de Balie moeten verzamelen
en vandaar verder allen dezelfde straten berijden; aan de
wagens die van de Nobelpoort komen zou moeten worden
verboden langs den Grachtweg te rijden, dan zou daardoor
de eerste houten binnenbrug geheel verschoond zijn van
het berijden dier wagens, wat zeer gewenscht zou zijn.
De Voorzitter zegt, dat door hem ten aanzien der
wagens met suikerbieten overeenkomstig de bepalingen van
de politie-verordening, voorschriften zijn gegeven en dat
ten gevolge daarvan o. a. juist de Grachtweg langs de
Yersche gracht wordt gevolgd, omdat hem dit wenschelijk
voorkwam, zoowel om te voorkomen, dat de ledige wagens
door de kom der gemeente, zeer tot hinder der inwoners,
meestal in draf wegreden, alsook om het berijden van de
nieuwe houten brug wat te vermijden.
De heer Fokker merkt op, dat het hier geldt de geladen
en niet de ledige wagens, waarop de Voorzitter te kennen
geeft, dat Burgem. en Weth. zullen overwegen wat in
deze, naar huil inzien, noodig zal zijn te doen.
De Commissie acht, vooral in het belang der klinker
paden eene strengere toepassing dan tot heden van art. 33
der Algemeene Politie-verordening zeer wenschelijk. Bij
dat artikel is bepaald, dat over de klinker-, voet- en
wandelpaden enz., niet met eenig trekdier of voertuig,
aangespannen of niet, hand- en andere karren en krui
wagens mag worden gereden of gegaan. Onder voertuigen
zijn kinderwagens niet begrepen.
De Voorzitter zegt, dat de politie aan die bepaling steeds
-zooveel mogelijk de hand houdt; dat hij evenwel op
scherper toezigt zal aandringen. Hij moet echter opmerken
dat in sommige oogenblikken in enkele smalle straten het
berijden van de klinkerpaden dikwijls niet te vermijden is.
H. Ill, Afd. II, Art. 7 (Kosten van fonteinen, wandel
plaatsen, beplantingen, enz.) f 1204,97,
De Commissie stelt voor, dit artikel terug te brengen
tot de som door den Gemeentebouwmeester uitgetrokken
en alzoo den post voor plantsoen met f 200 te verminderen.
De Voorzitter wenscht alleen te zeggen, dat Burgem. en
Weth., overeenkomstig het advies der Commissie van
Fabricage, dezen post f 200 liooger hebben voorgedragen
dan het vorige jaar. Hij laat de beslissing aan den Raad over.
De heer Houwer deelt mede, dat de Commissie van
Fabricage gemeend heeft voor het plantsoen f 200 meer
te moeten uittrekken, dan door den Gemeentebouwmeester
is gedaan en alzoo f 1000 te brengen, omdat zij over
tuigd is, dat er voor een goed onderhoud minstens f 1000
noodig is, en omdat het hier een zaak geldt, waarin een
groot deel der ingezetenen belang stelt. De ondervinding
heeft ook geleerd, dat f 800 bij een goed onderhoud
onvoldoende is.
De heer Zuurdeeg meent, dat als er het geheele jaar
door met twee man aan het plantsoen wordt gewerkt, er
nog f 200 overblijft voor aankoop van plantsoen. Hij
houdt veel van ons plantsoen, maar acht het onnoodig er
een troetelkindje van te maken
De Voorzitter zegt, dat om het plantsoen maar eenigszins
in orde te houdeneen geregeld en voortdurend onderhoud
noodig is, en dat dit van zelf een belangrijke uitgaaf
vordert; dat niet voorbijgezien moet worden, dat elk jaar
het onderhoud uitgebreider wordt, tengevolge van de ver
meerdering en uitbreiding der beplantingen. Hij meent,
dat voor een zaak, waarvan als het ware alle ingezetenen
genot hebben, met gerustheid het voorgedragen bedrag
kan worden besteed, zonder dat er eenige reden kan zijn
om van weelde of vertroeteling te spreken. Hij zal zich
verder over de zaak niet uitlaten, doch de beslissing
geheel aan den Raad overlaten.
De heer Fokker zegt, dat als men nu f 1000 toestaat,
ook die som later wel weder lean blijken niet voldoende
te zijn, waarom hij de som van f 800 maar zou willen
behouden. Hij brengt wel hulde aan het onderhoud van
het plantsoen, maar acht, evenals de heer Zuurdeeg; ver
troeteling onnoodig.
Het voorstel der Commissie, om den post met f 200 te
verminderen, in stemming gebragt, wordt verworpen met
8 stemmen tegen 3, die van de H.H. van Manen, Zuurdeeg
en Fokker.
Het artikel blijft onveranderd.
H. Ill, Afd. III, Art. 5 (Voor het effenen van uit
gegraven zeiketerrein en het doen van andere werkzaam
heden daaraan) Memorie.
De Commissie hoopt, dat er eindelijk eene bestemming
zal gegeven worden aan het Zeiketerrein, waardoor de
tegenwoordige onaanzienlijke toestand beëindigd wordt.
In de Memorie van Toelichting is omtrent dit artikel
door Burgem. en Weth. gezegd: »dat het voor «Memorie"
was uitgetrokken, omdat het onzeker is, welk bedrag zal
moeten worden besteed voor het effenen van uitgegraven
zeiketerrein; en dat het wenschelijk voorkomt, dat binnen
kort een besluit worde genomen omtrent de bestemming,
die aan het nu nog ongeëffend zuid-zelketerrein zal worden
gegeven. Burgem. en Weth. stellen zich voor, daaromtrent
nader een voorstel aan den Raad te doen."
De Voorzitter deelt mede, dat op enkele plaatsen van
het nu nog ongeëffende zuid-zelketerrein nog zelkasch
aanwezig is, doch dat Burgem. en Weth. het evenwel
raadzaam zouden achten, dat de Raad nu eene beslissing
nam omtrent de bestemming van het terrein, n.l. of men
daarvan zal maken, zooals een en ander maal is gezegd,
een soort van aangelegd park, dan wel een eenvoudig
vlak terrein, beplant met opgaande boomen. Hij zegt, dat
Burgem. en Weth. de zaak hebben overwogen en thans
voorstellen, dat de Raad zal besluiten, dat het terrein
niet zal worden aangelegd tot park, doch eenvoudig ge-
effend en dan beplant met opgaande boomen. Naar hun
oordeel zal het onderhoud van een park een niet onaan
zienlijke uitgaaf vorderen en achten zij het raadzaam,
daartoe niet te besluiten, omdat het nu reeds moeilijk is
de kosten van onderhoud der beplantingen van de wande
lingen en den Blokweg te bestrijden. Hjj geeft in overweging
deze zaak niet dadelijk, doch eerst in eene volgende ver
gadering te behandelen.
De heer Six acht het moeilijk een beslissing te nemen,
als men omtrent de kosten in het duister verkeert en zou
het wenschelijk vinden, indien Burgem. en Weth. eene
opgaaf van kosten konden verstrekken1°. van eene effening
en eene beplanting van het terrein en 2°, van een aanleg
tot park.
De Voorzitter moet opmerken, dat het maken van een
plan voor een park op zichzelf reeds geld kost, en dat
het niet gemakkelijk is eene raming te maken van de
kosten van aanleg. De kosten van effenen en van het
beplanten met opgaande boomen zouden evenwel bij raming
kunnen worden opgemaakt.
De heer Boeije meent, dat Burgem. en Weth. zonder
voorlichting van een deskundige geen plan kunnen over
leggen en als men een deskundige daarvoor neemt, moet
men de kosten betalen; daarvoor ziet hij er bezwaar in,
aan den Raad een plan over te leggen. Hij moet er ook
op wijzen, dat het aanleggen van plantsoen veel geld kost,
waarvoor hij als voorbeeld aanhaalt het terrein naast de
Nobelpoort, dat met inbegrip van de kosten van afheining
ruim f 200 heeft gekost.
De heer Six zou toch gaarne iets meer omtrent de
kosten van aanleg wenschen te weten, al ware het slechts
dat een globale opgaaf werd verstrekt.
De Voorzitter antwoordt, dat hij zal zien, in hoever hij
in eene volgende vergadering aan het verlangen van den
heer Six zal kunnen voldoen en stelt voor, de zaak thans
aan te houden.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
H. Y, Afd. I, Art. 8 (Kleeding en wapening van dienaars
van politie, veldwachters en nachtwachts) f 220.
De Commissie stelt voor, dezen post met f 40 te ver
minderen, zijnde de kosten van het aanschaffen van vier
helmen voor de agenten, hetwelk der Commissie geheel
onnoodig voorkomt.
De Voorzitter deelt mede, dat de sehacots der agenten
versleten zijn en er dus een nieuw hoofddeksel moet worden
aangeschaft. Daar schacots door politie-beambten thans niet
meer gedragen worden, hebben Burgem. en Weth. gemeend
te moeten voorstellen helmen aan te schaffen. Deze zijn
wel duurder, maar zij duren ook veel langer. Als de schacots
niet versleten waren, zou aan de aanschaffing van helmen
niet zijn gedacht. Burgem. en Weth. laten echter de
beslissing aan den Raad over.
De heer Zuurdeeg zegt, dat de Commissie haar voorstel
niet zou hebben gedaan, indien zij had geweten wat do
Yoorzitter nu heeft medegedeeld.
Op eene vraag van den heer de Crane- antwoordt de
Voorzitter, dat de helmen ongeveer gelijk zouden zijn aan
het modeldat door de Rijks-veldwachters wordt gedragen
doch voorzien van het wapen der gemeente.
De heer Fokker heeft gehoord, dat schacots goedlcooper
zijn en daarom zou hij schacots willen aanschaffen. Als hij
goed ingelicht is, komt de zaak eigenlijk hierop neder,
dat de Commissaris van politie gaarne voor de agenten
helmen zou willen hebben, evenals de Rijks-veldwachters
die hebben, doch Spr. meent, dat men deze nieuwigheden
best missen kan.
De Voorzitter antwoordt, dat de heer Fokker dan al
zeer weinig goed ingelicht is, want dat de nu gedane
voordragt tot het aanschaffen van helmen niet is uitgegaan
van den Commissaris van politie. Deze heeft voor deze
begrooting eene raming ingediend van hetgeen z. i. voor
kleeding en bewapening van het politie-personeel in 1888
zou noodig zijn, waarin geene helmen waren begrepen.
Hij had dit wel gedaan in het vorige jaar, doch omdat
Burgem. en Weth. toen geene helmen hadden voorgedragen,
heeft hij daarvan nu geheel gezwegen. Burgem. en Weth.
hebben uit zichzelve deze uitgaaf voorgesteld.
Het voorstel der Commissie, om den post met f 40 te
verminderen, wordt daarop in stemming gebragt en ver
worpen met 8 stemmen tegen 3, die van de heeren S. J.
Ochtman, Zuurdeeg en Fokker.
Het artikel blijft onveranderd.
H. V, Afd. II, Art. 1 (Kosten der Schutterij) f 883,055.
De Commissie wenscht inlichtingen te ontvangen omtrent
de uitgaven voor de versierselen der onderofficieren, die
toch niet tot de onvermogenden behooren en acht het cijfer
voor onderhoud van kleedingstukken bovenmate hoog.
De Voorzitter zegt ten aanzien van het tweede punt,
dat er veel onvermogende schutters zijndie gekleed moeten
worden en dat de pakken der schutters voortdurend moeten
worden vermaakt.
De heer Zuurdeeg geeft te kennendat de Commissie meer
op het oog heeft het lapwerk, of zooals in de Memorie van
Toelichting der begrooting van de Schutterij wordt gezegd,
x>het onderhoud der kleedingstukken, die door het veelvuldig
dienstdoen der Schutterijvooral bij de schietoefeningenaan
veel slijtage onderhevig zijn" en waarvoor een abonnement
van f 90 is uitgetrokken. De Commissie meende in dit
abonnement een bedekt traktementje te moeten zien en
gelooft dat de kosten bij aanbesteding aanzienlijk minder
zouden zijn.
De Voorzitter meent, dat men met de aanbesteding van
kleedingstukken voorzigtig moet zijn; niet altijd geeft die
goede uitkomsten, maar dikwijls teleurstelling; dit is met
de kleeding der politie dikwerf gebleken. Het abonnement
geschiedt hier in overleg met den officier van kleeding.
De heer Zuurdeeg meent, dat een aanbesteding onder
de kleermakers, die onderofficieren der Schutterij zijn, meer
gewenscht ware.
Ten aanzien van de eerste vraag der Commissie, geeft
de Voorzitter vervolgens te kennen, dat bijna al de onder
officieren vrijwilligers zijn en dat hun daarom de versierselen
gratis worden uitgereikt.
De heer Fokker vestigt er de aandacht op, dat ieder
niet onvermogend schutter zijne uitrusting zelf moet betalen
en dus ook de versierselen. Hij acht het wel wenschelijk een
uitstekend kader bij de Schutterij te behouden, doch hetgeen
nu geschiedt gaat te ver. Hij kan dan ook niet aannemen,
dat de Commissie voor de begrooting, indien zij alles
vooraf had geweten, tot de goedkeuring van de begrooting
der Schutterij zou hebben geadviseerd.
De Voorzitter zegt, dat het kader van de Schutterij veel
tijd en geld ten behoeve van de oefeningen opoffert en dat,
als men hen nu nog de versierselen liet betalen, de meeste
vrijwilligers zouden bedanken.
Hij moet onder de aandacht brengen, dat bij de Zierik-
zeesehe Schutterij over het algemeen eene uitmuntende
geest heerscht en dat veel liefhebberij voor de oefeningen
bestaat. Hij acht het van groot belang, dat de tegen
woordige toestand bestendigd blijve.
De heer Moolenburgh meent, dat men niet al te doctri
nair moet zijn. Als het belang der Schutterij medebrengt
de kosten der versierselen van het kader te betalen, acht
hij dit beter.
De heer Houwer merkt aan, dat het schijfschieten hier
veel geschiedt en er dus veel slijtage komt door het dienst
doen. Het kader heeft geen tractement en nu zou hij het
onbillijk vinden, hen nog iets te laten betalen voor onder
houd van kleeding.
De heer Fokker heeft niets onaangenaams van de Schut
terij willen zeggen; integendeel, hij acht haar goed in
orde, doch hij meent, dat met de kleeding soms zonderling
omgesprongen wordt, en sommige onderofficieren hebben
er dan ook over geklaagd. Als men de groote sommen
ziet, die er voor worden uitgetrokken, rijst bij hem de
vraag, of hier geen gunstbetoon in 't spel is, en het doel
der Commissie is geweest, om dit zoo mogelijk voor het
vervolg te voorkomen.
De Voorzitter sluit hierop de beraadslagingen, waarna
de begrooting der dienstdoende Schutterij voor 1888 on
veranderd goedgekeurd wordt.
H. Y, Afd. IV, Art. 1 (Kosten van de straatverlichting)
f 4350.