BIJVOEGSEL BIJ DEN ZIERIKZEESGHEN NIEUWSBODE van Donderdag 5 November 1887. RRGAOERING VAN DEN GEMEENTERAAD TE ZIERIKZEE, gehouden den 25 October 1SS7, des namiddags to £2 uur. Voorzitter Mr. .T. P. N. Ermerins, Burgemeester. Afwezig zijn bij de opening der vergadering, de hoeren Sclineiders van Greijffenswerth (buiten de gemeente), W. A. Ochtman en de Crane. De laatstgenoemde twee zijn ge durende de voorlezing der notulen ter vergadering gekomen. De notulen van het verhandelde in de voorgaande twee vergaderingen worden voorgelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen: 1°. een brief van de Gedep. Staten, houdende terug zending der door hen vastgestelde rekening van de dienst doende Schutterij over '1886; 2°. een brief van den heer S. J. Ochtman, houdende berigt dat hij zijne benoeming tot regent van het Burgerlijk Armbestuur aanneemt. Voor kennisgeving aangenomen; 3°. vier kennisgevingen van vertrek uit de gemeente, ter bekoming van afschrijying van hoofdelijken omslag over 1887. Op voorstel van Burgem. en Weth. wordt afschrijving verleend aan J. van Beveren voor 14, H. Boeree voor 8,75, H. de Goede voor 1,865 en de "VVed. M. Plat- schorre voor 1,86s. Namens Burgem. en Weth. stelt de Voorzitter voor, hen te magtigen om de bestrating van den Oosthavendijk van de steenbakkerij af naar de stad, over eene lengte van 200 Meter met oude keijen te verlengen. De kosten daarvan worden geraamd op 75. Dienovereenkomstig wordt besloten. De Voorzitter brengt daarna ter kennis van den Raad 1°. dat op den 26 September 1.1. zijn opgenomen de boeken en kas van den Gemeente-Ontvanger, waarbij gebleken is, dat over de dienstjaren 1886 en -1887 is ontvangen163281,905 en uitgegeven164624,73 zoodat minder ontvangen is1342,825 waarbij komt het goed slot der rekening over 1885, voor zoover het niet op de loopende begrooting in ontvang is gebragt ad 3685,65s er moest dus in kas zijnf 2342,83 juist overeenkomende met de vertoonde gelden en gelds waarden 2°. dat op den 10 October 1.1. is aanbesteed het leggen van 277 M. buisleiding van ijzeraardbuizen in de Korte St. Jansstraat, in de Poststraat en het Maarstraatje, en dat de minste inschrijver is geweest de heer C. van den Ende voor 416, aan wien het werk is gegund; 3°. dat op denzelfden dag is aanbesteed de levering van steenkolen, ten behoeve van enkele gemeente-inrigtingen dat de minste inschrijver is geweest de heer A. P. Paulussen voor 52 cent per Hectoliter en dat hem de levering is gegund. Deze mededeelingen worden voor kennisgeving aangenomen. Ter behandeling der reclames tegen het primitief kohier van den hoofdelijken omslag voor 1887, gaat de openbare vergadering in eene beslotene over. De openbare vergadering heropend zijnde, wordt met algemeene stemmen vastgesteldhet eerste suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag voor 1887 op een bedrag van 238,35. De heer Goemans was niet meer in de vergadering aanwezig. De vergadering wordt geschorst tot des avonds te 7 uur. VOORTGEZETTE VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD TE ZIERIKZEE, gehouden den 2 5 October 1887, «les avonds te T' unr. Voorzitter Mr. J. P. N. Ermerins, Burgemeester. Afwezig zijn bij de heropening der vergadering, de heeren Schneiders van Greijffenswerth (buiten de gemeente), Goemans, Schuurbeque Boeije en W. A. Ochtman. De laatstgenoemde twee ziju later ter vergadering gekomen. De Voorzitter brengt ter tafel, een voorstel van Burgem. en Weth., tot uitgifte van gemeentegrond in erfpacht aan W. Onderdijk en L. Romer, wed. G. J. van Velthoven. Ter inzage gelegd van de leden, om in eene volgende vergadering te worden behandeld. Daarna wordt overgegaan tot de behandeling der gemeente- begrooting voor 1888, met het daarover uitgebragt verslag der Commissie van onderzoek. De heer Zuurdeeg verkrijgt het woord en verklaart namens de Commissie, dat deze begróoting naar baar oordeel geen aanleiding geeft tot beschouwingen van algemeenen aard. De algemeene beraadslagingen over de begrooting worden door den Voorzitter geopend, doch daar niemand liet woord verlangt, dadelijk daarop gesloten. De afzonderlijke artikelen der begrooting komen in behandeling. De opmerkingen en vragen der Commissie worden be handeld bij de artikelen, waarop zij betrekking hebben. De volgende posten hebben aanleiding gegeven tot eene meer of minder uitvoerige bespreking. UITGAYEN. H. I, Afd. II. Art. 12 (Kosten van het aanleggen en bijhouden der kiezerslijsten en van het uitoefenen der kiesverrigtingen) 60. De Commissie vraagt, of het Dagelijksch Bestuur bij het uittrekken van dezen post er aan gedacht heeft, dat hij eventueele aanneming der ontworpen nieuwe Grondwet, nieuwe kiezerslijsten zullen moeten worden aangelegd. De Voorzitter antwoordt, dat Burgem. en Weth. hierop bedacht zijn geweest, doch dat op dezen post, indien de raming onvoldoende blijkt te zijn, af- en overschrijving kan plaats hebben. H. Ill, Afd. I. De Commissie meent, dat hierbij voor Memorie" dient te worden uitgetrokken, de jaarwedde van den te benoemen marktmeester. De Voorzitter antwoordtdat die jaarwedde behoort onder II. IX, Art. 6 (Kosten van markten) en dat Burgem. en Weth. bij dat artikel een voorstel zullen doen om die jaarwedde op 100 vast te stellen. II. Ill, Afd. II, Art. 2 (Onderhoud van haven en kanaal- werken) f 4680,65s. De heer van Manen herinnert, dat in het vorige jaar 200 op de begrooting is gebragt voor het doen van peilingen in bepaalde raaijen op verschillende punten der haven, onmiddellijk vóór - en onmiddellijk ml liet spuijen van het Sas, ten einde te kunnen oordeelen, welken invloed het Sas op de diepte der haven heeft. Hij vraagt of die proefnemingen gedaan zijn en welke de resultaten daarvan zijn. De Voorzitter antwoordt, dat een aantal proefnemingen zijn gedaan, overeenkomstig het denkbeeld van den heer Six; dat er evenwel nog mepr moeiten geschieden en de resultaten nog niet kunnen worden medegedeeld. De heer Six zegt daarop, dat de uitkomsten der peilingen naauwkeurig worden aangeteekenddat zij nog gedurende de volgende twee maanden zullen worden voortgezet en dat de toegestane som nog niet is uitgeput. Hij is voor nemens aan Burgem. en Weth. later de resultaten van het onderzoek mede te deelen, maar zou het wel wat voorbarig vinden reeds nu zijne meening te ontwikkelen. De heer van Manen zegt dank voor de verkregen inlich tingen en vraagt of het niet noodig zou zijnook op deze begrooting iets voor het bedoelde onderzoek uit te trekken. De heer Six meent, dat dit niet noodig zal zijn, en zegt dat men later zien kan of daaraan behoefte bestaat. De heer de Crane vraagt daarop naar den toestand van de haven bij een van de peilers der buitenbrug, alwaar in het vorige jaar eene niet onbelangrijke verdieping der geul is waargenomen, Nvaartegen toen voorzieningen zouden worden genomen. De Voorzitter geeft te kennen, dat bij eene nadere op^ neming de toestand gebleken is niet van dien aard te zijn, dat het noodig is voorzieningen te nemen. De H.H. Boeije en W. A. Ochtman zijn ter vergadering gekomen. H. Ill, Afd. II, Art. 4 (Onderhoud van riolen, slooten, putten, waterleidingenenz.) 780,675. De Commissie vestigt de aandacht op den voortdurenden stank aan het begin der Zoute gracht en vraagt of hier tegen geene maatregelen te nemen zijn. De Voorzitter zegt, dat de Brakke gracht gedurende een groot gedeelte van het jaar, evenals vroeger, is afgedamd, dat er zooveel mogelijk gespuid is door het inlaten van water uit de Oude Haven en dat ook het in de grachten aanwezige vuil geregeld is opgeruimd. Om het laatste nog veelvuldiger te kunnen doen, is door de Commissie van Fabricage op de begrooting f 50 meer uitgetrokken dan vroeger. Naar aanleiding van de ten vorigen jare gedane vraag door den heer de Looze, of de polder Schouwen regt heeft aan de gemeente het geregeld inlaten van zout water in de Zoute- en de Brakke gracht te beletten, zegt de Voorzitter, dat die zaak door Burgem. en Weth. is overwogen en dat hij als den uitslag hunner overwegingen kan mededeelen, dat naar hun oordeel, de gemeente verpligt is de uitloozing van het polderwater uit Schouwen in de Brakke gracht toe te laten, en niet bevoegd is door het inlaten van zout water, den waterstand in de gracht aldus te verhoogen, dat het water uit de gracht in de watergangen van Schouwen afstroomt dat wel is waar daarvan geen geschreven contracten zijn te vinden, docli dat de zaak voldoende blijkt uit den feitelijken toestand; dat toch in den Westhavendyk, die door de gemeente is gemaakt en ook door haar wordt onderhouden, aanwezig is de door cn voor den polder gelegde Westhavensluis, dio tot afvoer dient van het polderwater van Schouwen; dat het grootste deel van het door die sluis uitstroomende water komt van de aan de gemeente behoorende Brakke gracht, waarin uitloozen eenige waterleidingen van den polder, die het water uit Schouwen daarin afvoeren door opzettelijk daarvoor gemaakte uitmondingen dat ook in aanmerking moet worden genomen, dat in de Brakke gracht het grootste gedeelte der riolen van de gemeente uitloozen, zoodat het daaruit komende vuil ook door de Westhavensluis in de haven uitstroomt en zoo weggevoerd wordt; en dat de tegenwoordige toestand niet anders 'dan na gemeenschappelijk overleg van de gemeente met den polder is tot stand kunnen komen, waardoor voor partijen regten en verpligtingen zijn ontstaan, die niet door een hunner eigendunkelijk kunnen worden veranderd. Hij wijst er verder op, dat ook vroeger liet gemeente bestuur uitdrukkelijk heeft erkend, dat de gemeente niet bevoegd Nvas door het inlaten van zout water den .waterstand van de Brakke gracht Nvillekeurig te verhoogen", namelijk toen meer dan dertig jaren geleden, tot wegneming van den stank, veroorzaakt door het in de Brakke gracht uit- loozende garancine-waterbuitengewone maatregelen zijn genomen om in die gracht het water uit de Zoute gracht te doen afloopen door middel van een schoft in den toen nog aanwezigen steenen beer. De gemeente heeft toen vopr hare rekening afsluitingen gemaakt voor de uitmondingen der waterleidingendie opengezet werden zoo dikwijls de polder dit verlangde. Het artikel wordt daarop onveranderd vastgesteld. II. HI, Afd. II, Art. 5 (Onderhoud van wegen en voet paden) 682,50. De Commissie meent, dat de toestand van den Miereweg dringend verbetering eischt. Ook vestigt zij ,de aandacht op den slechten toestand in den winter van »het Vrije" als wandelweg. De Voorzitter erkent, dat de toestand van den Miereweg veel te wenschen overlaat, maar meent dat dit niet de eenige weg is, welke verbetering zou behoeven; de Kaweg o. a. is al even slecht. Het grootste gebrek van veel onzer wegen is evenwel dat zij te breed zijn; om de wegen behoorlijk tonrond te kunnen houden, zouden zij moeten worden versmald en er bermen moeten worden aangehragt. De heer Zuurdeeg meent, dat er met kleine kosten aan den Miereweg eene groote verbetering zou zijn aan te brengen, door het digtmaken der gaten met steen en .door den weg eenige malen 's jaars te effenen. De Voorzitter meent, dat het digtmaken der gaten met steen weinig doel zal treffen; liet gewoon ouderhoud van den weg geschiedt door de aangelanden, maar er zijn buitengewone voorzieningen noodig. Hoewel de gemeente nu en dan aan enkele wegen iets doet, zooals ten vorigen jare aan Jockemsweegje en aan den Kawcg bij de Ronde Weel, kan men daarmede niet verder gaanhet eenige zou zijn, den post voor wegen aanmerkelijk te verhoogen. De heer Six zegt, dat de Voorzitter gelijk heeft dat vele wegen te breed zijn, om die in hun tegenwoordig-en toestand goed te houden; hij zou ze wenscheu te ver smallen en de bermen te bezaaijc-nten einde die nog eenige bate voor de gemeente te doen op te leveren. Hij stelt daarom voor, liet artikel met 100 te verhoogen, om oen begin aan de verbetering te maken en er geleidelijk mede voort te gaan. De heer Fokker herinnert, dat de Voorzitter de Kaweg' heeft vergeleken bij den Miereweg, doch luj moet opmerken dat eerstgemelde Nvcg niet naar woningen leidt; zooals de laatstgenoemde. De Miereweg wordt geregeld door kinderen die naar de school komen, begaan en is gevaarlijk. Spr. heeft van een deskundige vernomendat eene groote^ ver betering zou zijn te verkrijgen door hot aanbrengen van eene grep, waardoor de weg versmalt en men een voetpad verkrijgt; dit kon dan later evenals op den weg naar »de Val" beschelpt worden. De heer Six zegt, dat hij eigenlijk hetzelfde wensclit, wat de heer Fokker bedoelt, alleen wil hij de bermen bezaaijeu, hetgeen hij meent dat voldoende zijn zal. De Voorzitter merkt den heer Fokker op, datal moge ook de Kaweg niet tot woningen leiden, die weg veel door veldarbeiders wordt begaan, en dat ook daar nogal veel passage is. De heer Boeije wenscht het artikel niet lioöger uit te trekken en vooreerst te doen wat de heer Fokker aangeeft. Hij merkt op, dat er 'in den laatsten tijd nog al veel aan de wegen is gedaan en dat de vroegere graskanten aan de verbetering der wegen zijn opgeofferd; het denkbeeld van den lieer Six acht hij minder gewenscht. De Voorzitter meent, dat het denkbeeld van den lieer Six, om de bermen te bezaaijen, wel aanbeveling verdient en haalt daartoe een paar voorbeelden aan. Hij zegt verder, dat de graskantendie de lieer Boeije bedoelt, liooge gras kanten waren met eene holte in het midden. Eindeljjk zegt hij, dat aan Burgem. en Wetli. zou kunnen worden opgedragen een gedeelte van den Miereweg te verbeterenzonder dat het daarom noodig is verandering in liet artikel der begrooting te brengen. De heer Six acht het voldoende als Burgem. en Weth.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1887 | | pagina 3