BIJVOEGSEL Zierikzeeschen Nieuwsbode van Donderdag 20 October 1881. AFKONDIGING. BEKENDMAKING. behoorende bij den SUPPLETOIRE BESCHRIJVING VAN DE PERSONELE BELASTING. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zierikzee Gezien de Circulaire van den heer Commissaris des Konings in deze provincie van den 16 September 11. (Prov. blad no. 94), houdende aanschrijving tot openbare afkondiging der bepa lingen van de artt. 27 en 42 der wet op de personele belasting van den 29 Maart 1833 (Staatsblad no. 4), zooals die zijn gewijzigd bij de artt. 7 en 14 der wet van den 9 April 1869 (Staatsblad no. 59), omtrent de belasting naar tijdsgelaug en de Supplotoire aangifte HEBBEN GOEDGEVONDEN de ingezetenen te herinneren aan de bedoelde wetsbepalingen, luidende als volgt Art. 27. 1. Die na den 15 Mei een perceel in gebruik neemt, is voor dit perceel de belasting naar de vier eerste grondslagen voor den tijd des dienstjaars, die dan nog over is, verschuldigd. 2. Aan den belastingpligtigedie in den loop des dienst jaars een perceel verlaat, zonder daarin eenige roerende goe deren of iemand in zijne dienst achter te laten, wordt ont heffing verleend van zijn aanslag naar de vier eerste grondslagen voor den tijd des dienstjaars, die dan nog over is, indien daarvan door hem, binnen den tijd van eene maand, volgende op die waarin hij het perceel verliet, tegen bewijs, schriftelijk aangifte is gedaan ten kantore des ontvangers, op een aldaar kosteloos verkrijgbaar biljet. De ontheffing wordt ook verleend over het driemaandelijksch tiidvak waarin net perceel werd verlaten, indien de belasting pligtige daarna, doch in den loop van datzelfde tijdvak, een ander perceel, waarvoor hij belnstingpligtig is, in gebruik neemt. Bij overlijden van den belastingpligtige treden zijne erfge namen in dezelfde regten en verpligtingen. De aangiften, volgens bet eerste en derde lid ingediend, worden als gewone bezwaarschriften aangemerkt en behandeld. 3. De uitbreiding, vermeerdering, verwisseling of aan schaffing van belastingvoorwerpen der vier eerste grondslagen, na 15 Mei, zal, behalve in de gevallen bij 1 hierboven vermeld, geen grond geven tot ccncn nieuwen of verhoogden aanslag in den loop des dienstjaars. 4. Ter zake van zoodanige voorwerpen der vijfde en zesde grondslagen, als na 15 Mei in dienst of gebruik geno men of aangeschaft worden, zal de belasting, naar gelang van den nog overigen tijd des dienstjaars, zijn verschuldigd, met dien verstande, dat gccne verwisseling van dienstboden of paarden met andere, waarvoor geene hoogere regten ver schuldigd zijn, op zich zelve, tot het nogmaals aanslaan van denzelfden belastingschuldige zal kunnen aanleiding geven. 5. Het aanwenden tot belastbaar gebruik van zoodanige voorwerpen van de vijfde en zesde grondslagen als aanvan kelijk tot onbelastbare einden aangelegd of gebezigd waren, zal met aanschaffing worden gelijk gesteld, zoo mede, wat aangaat de paardenderzelver geheel verlies van het tweede viertal hunner melktanden in den loop des jaars. 6. Naar gelang de omstandigheden eene belastingschul dige, in den loop des dienstjaarsmet betrekking tot deszelfs voorwerpen van de vijfde en zesde grondslagen veranderen, zulks, dat, volgens de tarieven van art. 17 en 21, de opklimming der belasting te zijnen aanzien toepasselijk zoude worden, zal, ook wegens de dienstboden en paarden, aan vankelijk gehouden, die verhooging voor den nog overigen tijd des dienstjaars zijn verschuldigd. Deze bepaling is mede van toepassing in betrekking tot de paarden, bij het opkomen van de omstandigheden, aan het einde van 7 van artikel 22 der wet vermeld. 7. Paarden, bij verschillende personen of gezinnen in gebruik, zullen, ingeval die gelijktijdig voor een zelfde rijtuig worden gespannen, hem, die zulks doet, of wel den eigenaar of gebruiker des rijtuigs, ter zake van het groofer aantal paarden, hetwelk door hem alzoo mogt zijn gebezigd, dan waren aangegeven, mede aan de opklimming der be lasting naar 6 doen onderwerpen. 8. Hooger belastbaar gebruik van dienst- en werkboden of paarden, aanvankelijk minder belastbaar, zal de verpligting tot eene evenredige verhooging der belasting voor den nog overigen tijd des dienstjaars tengevolge hebben. 9. De tijd, waarover de belasting loopt, zal, in be trekking tot al de grondslagen, worden berekend bij vieren- deelen jaars, op het dienstjaar overschietende, zonder dat een vierendeel jaars zal kunnen worden gesplitst, en zullen als vierendeelen jaars worden beschouwd de tijdvakkenaanvan gende met primo Mei, primo Augustus, primo November en primo Februarij. Art. 42. De zoodanige, welke, door eenige der omstandig heden, voorzien bij art. 27 in den loop des jaars, komen te vallen onder de toepassing van het aldaar bepaalde, zullen, alvorens, en naar gelang van het ontstaan dier omstandig heden en op de boete, bij art. 35 en 39 der wet vastgesteld, verpligt zijn tot het indienen van behoorlijke aangiften, deswege, in voege als bij art. 30 der wet voorgeschreven; zullende zij daarvoor een biljet ter invulling bij den ontvanger kunnen bekomen. Die aangiften kunnen, in gemeenten waar geen ontvanger gevestigd is, ook gedaan worden bij het gemeentebestuur ter plaatse alwaar de belasting verschuldigd is, op biljetten, aldaar tot dat doel verkrijgbaar gesteld. Afgekondigd van het Raadhuis te Zierikzee, den 19 October 1881. De Burgemeester en Wethouders, J. MAURITSZ GANDERHEIJDEN. De Secretaris, J. P. N. ERMERINS. GEMEENTELIJKE INDEELING OOSTEK-SCHELDE. De,BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zierihee maken bekend, dat bij Z. M. Besluit van 21 September 11. (Staatsblad no. 159) is bepaalddat op 1 February 1882 in werking zal treden de wet van 28 Juuij 1881 (Staatsblad no. 105), tot indeeling van de Ooster-Schelde en andere Zeeuwsche stroomen bij de aangrenzende gemeenten, en ver betering van de bestaande grensscheiding. De grens der gemeente Zierikzee is, volgens art. 1 dier wetbuitendijks geregeld als volgt //Uit het punt in de grensscheiding met de gemeente //Ouwerkerkgelegen op 23 Meter uit het midden der //binnenbermsloot van den zeedijk, volgt de grens van Zie- z/rikzee eene lijn getrokken op den toren van Kattendijkc //tot waar deze lijn snijdt de lijn getrokken uit den toren z/van Ouwerkerk naar het punt in de grensscheiding tus- z/schen de gemeenten Cats en Colijnsplaat, gelegen op z/83,7 Meter uit het midden der binnenbermsloot van den //zeedijkzij volgt die rigting tot in de lijn der diepte van z/50 d.M. beneden gewoon laag water; van daar gaat zij //volgens die dieptelijn langs de noordkust van Noord- Beveland tot in de lijn, getrokken uit den kerktoren van z/Veere naar den toren van Koudckerke op Schouwen. Langs //deze lijn gaat de grens noordoostwaarts door de Roompot z/over de Neeltje-Jansplaat en door de Hammen, tot dat zij z/aan de zuidkust van Schouwen de diepte van 50 d.M. //beneden gewoon laag water aantreft; zij volgt die diepte z/tot in de lijn getrokken uit den zoo oven genoemden toren //vpn Veere naar het punt in de grensscheiding tusschen de //gemeenten Kcrkwerve en Zierikzee op 45 Meter uit het //midden der binnenbermslootvan den zeedijk onder de //gemeente Kerkwerve aan den hoek van Pekgat, en volgt //die rigting tot in dat punt." De artt. 4, 6, 6, 7, 8 en 9 der voorschreven wet luiden als volgt: Art. 4. Te rekenen van het in werking treden dezer wet, wordt een termijn van drie maanden geopend voor hendie tot dusver, bij gebreke eener gemeentelijke indeeling der in art. 1 omschreven gronden en waterende vereischte aan giften voor den Burgerlijken Stand niet hebben kunnen doen onverminderd hunne strafbaarheid naar de wet na het ver strijken van dien termijn. De acten van den Burgerlijken Stand worden ingeschreven in de loopende registers, met aanteekening op den kant, dat de inschrijving krachtens deze wet geschiedt. Art. 5. Gelijke termijn als bij het vorig artikel is bepaald wordt geopend voor hen die, bij gebreke van de in dat artikel ge noemde indeeling, de aangiften, bedoeld bij art. 38 der wet van 26 Mei 1870 (Staatsblad no. 82), niet hebben kunnen doen. Art. 6. De acten, aan overschrijving in de openbare registers onder worpen, betrekkelijk gronden en wateren, die bij deze wet zijn omschreven en tot geen bestaande gemeente bchooren, alsmede de borderellen ter inschrijving van hypotheek op die gronden en wateren gevestigd, kunnen, voor zoover zij op een der kantoren van de bewaring der hypotheken en van het kadaster nog niet zijn over- of ingeschreven, aldaar alsnog worden over- of ingeschreven binnen zes weken na het in werking treden dezer wet. De binnen dezen termijn of reeds vroeger gedane over- en inschrijvingen worden geacht gevolg te hebben van den dag af, waarop de aan overschrijving onderworpen acte of de acten van vestiging van hypotheek authentiek verleden is, of, zoo de aan overschrijving onderworpen acte in ouderhandschen vorm is opgemaakt, van den dag af, waarop zij zekere dagteekening heeft verkregen. Art. 7. Binnen drie maanden nadat de kadastrale metingstukken op een der kantóren van de bewaring der hypotheken on van het kadaster goedgekeurd zijn ingekomen, en dit in de Staatscourant aangekondigd is, worden aan zoodanig kantoor door hen, op wier verzoek eene over- of inschrijving is geschied, of door hunne regthebbendenop straffe, ingeval van verzuim, van eene boete van 25 tot 100 aangeboden ter overschrijving, verklaringen en ter inschrijving, supple-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1881 | | pagina 2