BIJVOEGSEL
Zierikzeeschen Nieuwsbode van Donderdag 26 Mei 1881,
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
behoorende bij den
TE
ZIEHIEZ EE,
gehouden 23 Mei 1881.
Voorzitter Mr. J. Mauritsz Ganderheijden, Burgemeester.
Afwezig de HH. van Nes van Meerkerk en Mr. J.
Moolènburgh, de laatste met kennisgeving.
De notulen der beide vorige vergaderingen worden gelezen
en goedgekeurd.
Het nieuw benoemde raadslid, Jhr. Mr. A. R. P. van
Kinschot wordt ter vergadering binnengeleid en legt in
handen des Voorzitters de vereischte eeden af.
De Voorzitter wenscht den heer van Kinschot geluk met zijne
benoeming; hij heet hem welkom in deze vergadering en
vertrouwt dat ook hij zal medewerken tot het welzijn dezer
gemeente.
Mr. van Kinschot zegt, dat hij, door de keuze der ingezetenen
van Zierikzee tot vertegenwoordiger gekozeu zijnde, aau dat
mandaat hoopt te beantwoorden. Hij dankt den Voorzitter
voor de heui toegesproken woorden en beveelt zich bij zijne
medeleden aanmet wiens hulp en raad hij zijne taak hoopt
te kunnen vervullen.
Alsnu is aan de orde het benoemen van een Wethouder,
in plaats van Mr. J. M. Isebree Moens. Gekozen wordt
Jhr. Mr. J. W. D. Schuurbeque Boeije met 8 stemmen
2 stemmen waren uitgebragt op Mr. J. Moolènburgh, ter
wijl 1 stem blanco was.
Mr. Boeije dankt zijne medeleden voor het in hem gestelde
vertrouwen; hij wenscht echter den door de wet gestelden
termijn aan zich te houden tot het nemen van een besluit.
De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen drie brieven
van Gedeputeerde Staten, houdende goedkeuring der raads
besluiten tot af- en overschrijving, tot aanvaarding der
schenking van grond van P. Geradts en tot aankoop van
huizen en erven ter uitbreiding der Gasfabriek.
Ten opzigte van het besluit tot verkoop van Inschrijving
op het Grootboek der Nationale Schuld, tot dekking van
bovengenoemde uitgavenhadden Gedeputeerde Staten deze
bedenking geopperd: dat niet het reëel maar het nominaal
bedrag had moeten zijn opgegeven. Dienovereenkomstig
wordt dit besluit gewijzigd.
De Voorzitter deelt mede, dat is ingekomen een brief
van den Minister van Binnenlandsche Zakenhoudende
antwoord op het raadsbesluit betreffende de bijdrage van de
gemeente in het onderhoud van den Grootcn Toren.
De Regering, hoewel prijs stellende op de bereidverklaring
van het Gemeentebestuur, om voor deze zaak een geldelijK
offer te brengenmoet zich echter houden aan haar eerste
vraag, nl. de helft in de geraamde restauratie-kosten ad
19,217,50, te betalen in 10 jaarlijksche termijnen.
Dientengevolge stellen Burgemeester en Wethouders voor
aan het verzoek der Regering te voldoen en bovengenoemde
som aan die restauratie-kosten bij te dragen.
De heer Zuurdeeg is tegen dit voorstel, hij acht die uit
gaaf veel te hoog voor de gemeente en zou daarom voor
stellen
1°. de toren te laten staanzooals hij isen dan maar
afwachtenof 2°. door publieke aanbesteding trachten te
weten te komen wat het afbreken in den tijd van 5 of 6
jaar zou kosten. De cijfers die hij in de laatste vergadering
gehoord heeft als kosten van afbraak acht hij veel te hoog
althans hem zijn veel lagere genoemd. Hij geeft de voor
keur aan zijn eerste voorstel, nl. de zaak te laten zooals zij is,
dan kan men zien wat er van komt.
De heer Houwer meent, dat, als de toren zóó blijft staan
er geen herstel meer mogelijk is. Thans heeft men de ge
legenheid hem aan het rijk over te geven en hij acht dit
het voordeeligst voor de gemeente.
Mr. Moens zal niet meegaan met de voorstellen van den
heer Zuurdeeg. De raad heeft in principe besloten met
het voorstel van den Minister mede te gaan, alleen het aan
bod was niet naar den zin der Regering. De raad moet
thans alleen beslissen over de som die de Minister vraagt't is
slechts de kwestie of die al dan niet zal worden toegestaan.
Sedert de vorige vergadering heeft hij deze zaak nader met
den gemeente-bouwmeester besproken en deze houdt vol dat
hij de gemeente zou feliciteren indien zij voor 20,000
van den toren af was. Men moet dus thans beslissen tus-
schen 't laten staan van den toren of het voorstel van den
Minister.
Mr. van Kinschot, hoewel in hoofdzaak met het Dage-
lijksch Bestuur eens zijnde, acht de betaling dier som in 10
termijnen bezwarend voor de gemeente; hij meent dat eene
leening bij het Gemeente-Credjet in 2 termijnen voordeeliger
voor de gemeente zou zijn. Hij stelt daarom voorde hoofd
zaak aan te nemen en de wijze van betaling nader te regelen.
Mr. Moens acht het gevaarlijk, thans op nieuw met voor
stellen bij den Minister te komen. Hij zou het wenschelijk
achten het aanbod der Regering thans aan te nemen, dan
kan de wijze van betaling later hier beslist worden; hij ver
trouwt dat bij de Regering geen bezwaar zal bestaan dit geld
in 2 termijnen te ontvangen.
Mr. van Manen vraagt of deze uitgave van ruim 1900
'sjaars moet gevonden worden door verhooging van den
Hoofdelijken Omslag.
Mr. Moens antwoord daarop dat deze buitengewone uitgaaf
ook behoort gevonden te worden uit buitengewone middelen;
het geld dat overschiet ter belegging kan hiervoor worden
gebruiktvan verhooging van belasting is geen sprake.
Mr. Boeije, hoewel bezwaar makende tegen de groote
kosten, ziet zich na het gehoorde verpligt mede te gaan met
het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Ook hij is
huiverig nadere voorstellen aan den Minister te doen.
Het eerste gedeelte van het voorstel van den heer Zuur
deeg: de toren te laten staan, zooals hij nu is, wordt
verworpen met 10 tegen 1 stem, die van den voorsteller.
Alsnu komt aan de ordehet tweede gedeelte van dat
voorstelnl. om aan te besteden het afbreken van den toren
in vijf of zes jaren.
Mr. Boeije vraagt of het niet mogelijk zou zijn eene
openbare aanbesteding tot afbraak uit te schrijven.
Mr. Moens vertrouwt dat alle mogelijke inlichtingen zijn
genomeneen bepaald cijfer voor afbraak is niet te noemen
door de eigenaardige constructie van een toren. De gemeente
bouwmeester begrootte de kosten van afbraak op ruim ƒ20,000,
een ander op ƒ5000, doch volgens deskundigen zal deze
laatste som bijna bcnoodigd zijn alleen voor het maken der
stellingen. Hoe zal het nu gaan bij aanneming van dit werk
door ingezetenen? Er bestaat kans, indien men zag dat bet
werk te laag was aangenomen, dat meu den toren half afge
broken liet staan en dan zou dit aanleiding geven tot ver
schillende tnoeijelijkheden. Hij is dus tegen het voorstel van
den heer Zuurdeeg.
Dr. Goemans zou uitstel dezer zaak zeer gevaarlijk achten
ook met het oog op den brief van den Minister. Wanneer
j hij de verschillende berekeningen hoort, dan blijkt dat het
der gemeente bijna evenveel zal kosten of men den toren
afbreekt en of men deze op de aangeboden voorwaarden aan
het rijk overdraagt. Daarom zou hij het onverantwoordelijk
vinden indien tot de afbraak werd overgegaan.
De heer Zuurdeeg heeft de toelichting van den heer Moens
gehoord. Ook hem is verzekerd dat de toren zeer goed voor
5000 kan worden afgebrokenhij acht onze metselaars
daar zeer goed toe in staat, en wanneer dit b. v. in den
winter over vijf of zes jaar werd gedaan, konden honderde
mcnschen daaraan brood verdienen. Hij wil door aanbesteding
alleen weten of het afbreken niet voordeeliger voor de gemeente
zal zijn dan het bchoudeu.
Mr. Boeije begrijpt zeer goed, dat, wanneer men niet
alle geloof hecht aan de opgegeven cijfors, men dan gaarne
nadere inlichtingen heeft. Hij wil echter de opgegeven cijfers
aannemen.
Het tweede gedeelte van het voorstel van den lieer Zuur
deeg, nl. tot aanbesteding van het afbreken van den toren,
wordt mede verworpen met 10 stemmen tegen 1.
Mr. van Kinschot verklaart daarop zijn voorstel betreffende
de betaling der aau te bieden som tot later aan te houden.
Na eemge discussiën tussclien de hceren Mrs. Moens,
Boeije en van Manen wordt daarop liet voorstel van Burge
meester en Wethouders aangenomen met 10 stemmen tegen
1 (die van den heer Zuurdeeg.)
Alsnu komt in behandeling het voorstel van Burgemeester
en Wethouders tot bepaling van het getal scholen voor Lager
Onderwijs en de daarop te onderwijzen vakken.
Bij dit plan wordt voorgesteld
1.° het aantal scholen voor lager onderwijs met ééne te
verminderen (die van den hoofdonderwijzer Renscn) en nlzoo
te brengen van vijf op vier;
2.° den omvang van hot onderwijs te doen blijven, zooals
laatstelijk bij het raadsbesluit van 27 October 1880 is