Burgemeester en Wethouders stellen voor aan het Rijk aan
te bieden van wcge de gemeente voor l/s gedeelte in de.
kosten bij te dragen.
Dit voorstel wordt ter visie der leden gelegd.
De Voorzitter deelt mede, dat bij de op 15 Januarij II.
plaats gehad hebbende kas-opneming van den gemeente
ontvanger is gebleken dat in 1880 en 1881 was ont
vangen 96135,79®
en uitgegeven- 84850,90
zoodat meer is ontvangen 11284,89®
Het goed slot der rekening 1879 bedraagt - 4150,19
Alzoo in kas 15435,08®
Voor kennisgeving aangenomen.
Alsnu komt in behandeling het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, betreffende de opmerking van Gedeputeerde
Staten over art. 8 van het Reglement van het Burger-
Weeshuis.
Gedeputeerde Staten hebben aan Burgemeester en Wet
houders te kennen gegeven
dat bij het onderzoek van het hun in 1878 ter goedkeu
ring gezonden raadsbesluitwaarbij de bezittingen van
eenige hier vroeger aanwezige instellingen van weldadigheid
waren toegekend aan het Burger-Weeshuis, het hunne aan
dacht had getrokkendat de bepaling van art. 8 van het
bestaande Reglement voor dat Weeshuis van 2 December
1855, //dat de kinderen van hen, die van eenig armbestuur
bedeeling hebben ontvangenin den regel van opneming
in het Weeshuis zijn uitgesloten," in strijd was met een der
voorwaarden van het raadsbesluit van 7 November 1793
waarbij het toen hier aanwezige Armkinderhuis is vereenigd met
het Burger-Weeshuis onder den naam van //Stads-Weeshuis
welk besluit moest worden beschouwd als de constitutive titel
van het tegenwoordige Wceshuis
dat de Raad in 1855 onder de werking der Armenwet
van 1854niet bevoegd was in het Reglement voor bet
Weeshuis eene bepaling op te nemen die in strijd met dat
besluit was, dat zij daarom verzochten den Raad voor te
stellendie bepaling te wijzigen.
Burgemeester en Wethouders hebben daarop aan Gedepu
teerde Staten geantwoord dat zij eene verandering van art. 8
van het Reglement van het Burger-Weeshuis onnoodig en
ongeraden achten.
Uit de geschiedenis dier instelling toch bleekdat reeds
in 1799 het Stads-Weeshuis door de organisatie van het
Roomsch-Kntholiek-Weeshuis feitelijk van aard en bestem
ming was veranderden in 1804 eene geheele reorganisatie
onderging. Daarbij werd reeds omtrent de opneming der
armen-weezen eene beperkende bepaling gemaakt. Eene
nieuwe organisatie had plaats in 1811toen het Gerefor
meerde Burger-Weeshuis tot céne instelling werd vereenigd
met het Roorasch Katholiek-Weeshuis. Het iu 1820 ge
mankte nieuwe reglement werd in 1827 aldus gewijzigd,
dat alstoen door Regcuten als regel is aangenomen, om geen
kinderen van bedeelden in het Weeshuis op te nemen.
Die regel was aan het Stedelijk Bestuur bekend en aldus
was de toestand bij de invoering der Armenwet iu 1854;
door de vaststelling van liet Reglement van 1855 heeft de
Raad dien toestand bestendigd.
Burgemeester en Wethouders zijn met de Regenten van
het Burger-Weeshuis van meeningdat de handhaving van
het bedoelde artikel van groot belang is voor den bloei der
instelling en zeer heilzaam werkt op den maatschappclijkcn
toestand van den minvermogenden ambachtsman, omdat hij
daardoor opgewekt wordt zich ten voordeele zijner kinderen
door eigen krachtenbuiten ondersteuning van eenig arm
bestuur, staande te houden.
Mr. van Manen zegt dat hij, hoewel gaarne in deze zaak
het Dagelijksch Bestuur willende steunentoch meent dat
de opmerkingen van Gedeputeerde Staten juist zijn. Om
de zaak goed te beoordeelenmoet men opklimmen tot den
stichtings-brief van het Weeshuis; in 1793 waren hier twee
Weeshuizen Armen- en Burger-Weeshuisin het
jaar 1795 (het jaar der égalité) wenschte men dat te ver
eenigen ten voordeele der beide inrigtingen. Toen was er
dus geen bezwaar tegen de vereeniging van beide soorten
van kinderen. Ook zelf in 1820 werd dit nog niet ingezien
en later is gecne wettelijke regeling daar in gekomen. Maar
vooral weegt bij Spreker deze vraag: is de beslissing daar
omtrent overgelaten aan het Gemeentebestuur Regenten van
het Burger-Weeshuis hebben regtspersoonlijkheid. Dus kan
en mag niemand beschikken over zoodanige vertelling, zelfs geen
Gemeentebestuurdit is ook geheel in overeenstemming met
art. 2 der Armenwet. Wel mag het Gemeentebestuur over zulke
inrigtingen eene soort van controle uitoefenen, maar de
bepaling van een of ander artikel ligt niet onder het bereik
van het Bestuur, zoowel met het oog op den stichtings-brief
als in verband met de Wet.
De heer de Looze wenscht mee te gaan met het voorstel
van Burgemeester en Wethouders. Als lid van het Burgerlijk
Armbestuur weet hij bij ervaring, dat velen zich afhouden
van bedeeliug voor de toekomst hunner kinderen.
Mr. Moens wijst op de verschillende wijzigingen die
betrekkelijk het Weeshuis in den loop der jaren zijn tot
stand gekomen en bewijst dit uit verschillende besluiten
der provincie en der gemeente. Uit dit alles blijktdat
de gemeente Zierikzee ten dezen opzigte steeds handelde als
souverein en de toestand in 1855 niet anders was dan in
1827.
Mr. van Manen weuscht op te merken dat in 1795
alle weezen werden toegelaten; in 1804 werd alleen de
beperking opgenomendat de kinderen moesten zijn 6 jaar
oud en gezuiverdin de bepalingen van 1820 werd daar
omtrent niets vastgesteld en in 1827 werden de kinderen
van bedeelde ouders uitgeslotenzonder eenigc wettelijke
bepaling. Nog steeds houdt hij voldat geen Gemeente
bestuur het regt heeft te beschikken over de middelen van
eenige corporatie. Het Reglement van 1855 moet beoor
deeld worden naar den regtstocstand van dien tijd en dan
verklaart hijdat niet alleen de Wet in het algemeen
maar ook de Armenwet dit verbiedt.
Mr. Moens wijst er op dat het Gemeentebestuur steeds
op de hoogte was van de uitgaven en inkomsten van het
Burger-Weeshuisdus Regenten handelden als het ware
onder goedkeuring van den Raad.
Mr. Boeije zal zijne stem motiveeren. Hij acht de werking
van art. 8 van genoemd Reglement heilzaam en bewijst dit
uit de geschiedenis van het Burger-Weeshuis. De vraag
iskunnen wij ons vereenigen met de voorstelling van
Gedeputeerde Staten cn dan moet hij antwoordenzoolang
er geen betere inlichtingen gegeven wordenzal hij zich
houtlcn aan de bepaling van art. Sdie hij in het belang
der gemeente acht. Uit den loop der geschiedenis blijkt, dat
de Raad zich steeds do zaak van het Weeshuis heeft aan
getrokken en kan men dit nu zoo dadelijk wegwerpen?
Die raadsbesluiten zijn toch ook goedgekeurd door Gedepu
teerde Staten. De toestand van 1827 was in werking tot
1854 en alzoo heeft men in 1855 slechts een bestaande
toestand gehandhaafd.
Mr. Moolenburgh kan niet begrijpen waarom Gedeputeerde
Staten dit zelfde Reglement in 1855 hebben goedgekeurd en
thans daarop aanmerkingen maken.
Na eenige beschouwingen tusschen de HH. vau Nes,
Boeije en van Manenwordt het voorstel van Burgemeester
cn Wethouders aangenomen met 6 tegen 2 stemmen tegen
stemden de HH. Mr. van Manen en van Nes.
De Voorzitter doet mededeeiing van de onlangs plaats
gehad hebbende aanbestedingen.
De opbrengst der zelkasch over 1880 was ƒ8839,60,
terwijl de uitgaven bedroegen ƒ3303,766.
Tot leden voor het stembureau bij de aanstaande verkiezing
van een lid voor den Gemeenteraad worden benoemd de
HH. Moolenburgh en Moens en de overige leden als plaats
vervangers.
De Vergadering wordt voor eenige oogenblikken geschorst.
Na heropening wordt het 2de suppletoir kohier van den
Hoofdelijken omslag 1880 vastgesteld op ƒ12,30®.
De Voorzitter sluit hierop na omvraag de Vergadering.
UitgeversDE LOOZE WA ALE.