üe heer van Manen dankt voor de inlichting en hoopt, dat hierbij door Burgemeester en Wethouders zuinigheid zal betracht worden. Hoofdstuk III, afd. I, art. lb. Haven- en kanaalwerken. Ter beantwoording der door de commissie op dezen post gedane vraag, zegt de Voorzitter, dat in de Memorie van Toelichting had moeten staan V4eertijds werd ook 1/i af getrokken, later,tot 1876 1/s en sedert weer een 1/i, omdat dit beter uitkomt in de comptabiliteit. Hoofstuk III, afd. I, art. lc. Wegen, voetpaden, stratenenz. He heer Zuurdeeg zegtdat ongeveer een jaar geleden door een groot aantal ingezetenen verbetering is gevraagd van de Regenboogstraat (het Padje). Burgemeester en Wet houders betuigden toen hunne instemming met die klagten. Gedeeltelijk is die weg ook goed in orde gebragter is eene lantaarn geplaatst en spreker apprecieert die verbe teringen, doch er is nog een eind waar wel de booinen zijn weggenomenmaar waar de weg nog zeer slechtja som wijlen bijna onbruikbaar is. Dagelijks passeren daar zeer veel wagens en voetgangershij zou wenschen dat ook dat ge deelte verbeterd werd. De heer Moens is tengevolge zijner laatste ongesteldheid niet in staat den vorigen spreker volledig te beantwoorden. Hij kan mededeelendat in den loop van dit jaar de com missie van fabricage met deir" gemeente-bouwmeester deze zaak heeft besprokenmen is echter afgeschrikt geworden door den voortdurend natten zomerde weg zal uitgegraven moeten worden en dit was bij de vele regens bijna onmogelijk. Hij geeft de verzekering dat het Dagelijksch Bestuur de zaak in het oog zal houden en zoodra mogelijk behandelen. De heer Houwer zegt, dat juist dezer dagen een plan in bewerking is genomen met den gemeente-bouwmeester. Zoodra dit klaar iszal de zaak verder behandeld worden. Hoofdstuk III, afd. I, art. lh. Meerder werk 60U. De heer van Manen vraagt, waarvoor deze post dient. De Memorie van Toelichting zegt daaromtrent niets. De heer Houwer toont aandat die post strekt om te voorzien in de herstellingenzooals stormschade en onvoor ziene reparatiëndie niet in de besteding zijn beschreven en .door de aannemers als //meerder werk" in rekening worden gebragt. Hoofdstuk III, afd. II, art. 1. Aanleg of vernieuwing; het leggen van ijzeraardbuizen in de straten tot afvoer van het vuile water der straten en huizen. De Voorzitter zegt, dat de bemerking der commissie juist is; het is de bedoeling buizen te leggen, doch niet de goten te overdekken. De heer Moens heeft geen bezwaar tegen den begrootings- post en ook niet tegen de bemerking der commissiedie aan Burgemeester en Wethouders wil over laten de buizen te leggen daar, waar waar het zal blijken noodig te zijn. Hij heeft echter nog een ander voorstel. In 1876 is een plan ter tafel gekomen om in beginsel aan te nemenin deze gemeente al de goten te overdekken. Dit plan is nog niet in behandeling genomen, maar moet toch afgedaan worden. Spreker is er zelf niet voor, omdat de kosten ƒ14000 te veel zijn. Was het werk noodzakelijk, dan zou hij er over- heenstappen doch dit is niet gebleken. In sommige straten is het dringend noodig de opene goten te overdekken, maar overigens zijn er veel goten die wel beter konden zijn maar over het algemeen is daar weinig last van of nadeel voor de gezondheid. In het plan zijn zelfs begrepen de goten in de buurtenwaar weinig huizen zijn. Hij geeft daarom de voor keur aan partiëele verbetering, door ieder jaar een post op de begrooting te brengen, om te voorzien, waar dit noodig wordt bevonden. Het plan bestaat nu echter en moet behan deld worden: hij stelt dus voor //aan het plan van 1876 geen uitvoering te geven" De heer Houwer wijst op den last, dien de bewoners der Nieuwstraat hebben van den tegenwoordigen toestand; bij stortbuijen kan men somwijlen niet behoorlijk in huis komen. Het is dus zeer wenschelijk, dat in zulke straten door goten en buizen het water in de riolen wordt afgevoerd. Spreker wijst ook op de behoefte in het Vischslop en aan het boveneind der Poststraat, waar bij vorst zich veel ijs vormt door gebrekkige afvoer van het water. Ook daar is een riool zeer noodig; hij wil de goten behouden tot afvoer in de riolen. De Voorzitter stelt voor, overeenkomstig het gesprokene door den heer Moens, te besluiten, dat aan het plan, in 1876 ingediend, om de goten door de geheele stad te overdekken en waarvan de kosten op 14000 zijn berekend, geen gevolg zal worden gegeven. De heer Zuurdeeg ziet de noodzakelijkheid niet in, om het plan in te trekken; er is geen besluit genomen en het be hoeft dus niet uitgevoerd te worden. De heer Moens zegt, dat hij het voorstel gedaan heeft als maatregel van orde. Het plan is ter tafel gebragt, maar er is geen beslissing op gevallen ieder jaar komt het bij de behande ling der begrooting te berde, zooals nu weder het geval is; het is aanhangig gebleven en hij wenscht, dat nu afwijzend zal worden beschikt. Het plan bedoelt niet de partiëele verbeteringendaar is spreker alleen voor. Hij wildat het plan van ƒ14000 buiten effect gesteld of afgestemd zal worden. üe heer Zuurdeeg begrijpt de zaak nu anders; indertijd was men overtuigddat verandering noodig wasdie toe stand bestaat nog. Als de heer Moens met een ander plan komtdat beter isdan vindt hij dat goedmaar hij vindt de uitdrukking partiëele verbetering" te vaag en wenscht omschrijvingwat daarmede bedoeld wordt. De heer van Nes herinnert, dat men in 1876 er een einde aan wilde maken om liet vuil water door de goten te doen loopen. De overdekking is toen beproefd, doch totaal mislukt. Wat nu bij de begrooting bedoeld wordt is om in stratenwaar geen riolen zijnoverdekte buizen te leggenniet in alle straten. Het is eene uitbreiding van het bestaande, geen nieuw systeem. De straatgoten moeten dienen voor het regenwater, de riolen voor het vuil. Er bestaat echter een vroeger plan indien dit hiermede in strijd isdan moet daaromtrent eene beslissing genopien worden. De heer Moens wil niet in specificatiën komenmaar wil het algemeene planom de geheele stad van overdekte goten te voorzien en waarvan de kosten over eenige jaren ƒ14000 zullen bedragenlaten varen. Men is ieder jaar vrij een post te brengen voor verbetering. De heer Zuurdeeg stelt de vraaghoe zal de toestand die in 1876 onvoldoende was, verbeterd worden? De Voorzitter antwoordt: zooals nu gedaan wordtjaarlijks een gedeelte. De heer Goemans vindtdat het op hetzelfde neerkomt als de straten maar bevrijd worden van het vuile water, 't zij door overdekte riolen of door zinkputjes. Hij begrijpt niet, waarom het vorig plan moet worden ingetrokkenwat nu ten uitvoer gelegd wordtkan geschieden zonder het oude plan in te trekken. De heer Boeije is van raeening, dat men reeds tot gelei delijke naleving van het oude plan is gekomen. Is dit zoo, dan vraagt hij, waarom men dat plan zou intrekken, als het reeds gedeeltelijk gevolgd wordt? De heer Houwer toont aan, dat het verschil tusschen het plan van 1876 en het tegenwoordige daarin bestaat, dat men nu wil: kleine goten met overdekte buizen naar de riolen'en vroeger diepe overdekte goten. De heer Boeije releveert, dat de heer Moens het voorgestelde werk overeenkomstig het primitief plan oordeelt en dat de heeren van Nes en Houwer het er mede in strijd achten. De heer van Nes zou de notulen van 1876 willen nazien; indien de Memorie van Toelichting juist is, dan is dit werk iets heel anders; mogelijk echter is dit onjuist. De heer Moens zegt, dat zijn voorstel alleen een maatregel van orde bedoelt; hij heeft niet op het oog gehad eene dis tinctie te makenwat liet zijn moet. Spreker geeft een over- zigt hoe in 1876 het algemeen plan tot stand gekomen is, om binnen zeker aantal jaren de geheele stad van overdekte goten te voorzien; de kosten zouden bedragen 14000, Dit voorstel is blijven hangen; men is er later van afgeweken; dit heeft ook nu weer plaats. Hij wil nu alleen het plan van 14000 loslaten en met partiëele voorziening voortgaan. Wil de Raad het voorstel verwerpen, of wel wilde Voorzitter namens Burgemeester en Wethouders liet intrekkendit is hem ook wel, als het plan maar ingetrokken wordt. De Voorzitter verklaart zich bereid tot intrekking. De heer van Manen vraagt of het zoo niet geregeld kan worden, dat er nog eens over gedacht kan worden; hij is niet op de hoogte van de fijne onderscheiding, die omtrent dit plan of besluit gemaakt wordt. Na nog eenige bespreking trekken Burgemeester en Wet houders het voorstel van 1876 in. Hoofdstuk VII, art. 1. Toelage ter bestrijding van de kosten der schutterij ƒ895,60. Conform het voorstel der commissie wordt de toelage goed gekeurd eu de begrooting der schutterij voorloopig vastgesteld met een bedrag in ontvang en uitgaaf van 912,60. Hoofdstuk VIII, afd. II, art. 1Subsidie aan het Burgerlijk Armbestuur ƒ9400, De Raad besluit overeenkomstig het advies der commissie tot goedkeuring van de subsidie en van de begrooting met een ontvang en uitgaaf van 10288,51. Hoofdstuk VIII, afd. IV, art. 2. Kosten der straatver lichting ƒ4320. Bij de behandeling van dezen post wordt door den Raad beslotenovereenkomstig het voorste) der commissie voor de gasverlichtingden prijs van het gas voor 1880 vast te stellen op 9 cent per M.s Hoofdstuk VIII, afd. IV, art. 13. Aankoop van inschrij ving op de Grootboeken der Nat. Schuld 12371,15. De heer de Looze wenscht inlichting of er wettelijke be palingen bestaandie de jaarlijksche belegging van duizenden guldens op het Grootboek voorschrijvendan wel of daarvan kan worden afgeweken. De Voorzitter antwoordt, dat bij noodzaak daarvan kan worden afgeweken. De heer de Looze geeft in overweging, uithoofde dei- drukkende tijdsomstandigheden, waaronder velen der ingeze tenen dezer gemeente gebukt gaan en waartoe ook de on gunstige uitkomsten van het landbouwbedrijf bijdragen, om voor dit jaar eens niet aan te koopen en het daarvoor bestemd bedrag te doen strekken tot-vermindering van den hoofdelijken omslag. Hij stelt dit voor om de gemelde redenenals een tijdelijken maatregel, niet als een voortdurenden. De heer Zuurdeeg keurt in beginsel het voorstel van den heer de Looze goed; voor 10 jaar heeft hij een dergelijk voorstel gedaan doch niet hetzelfde. Hij kan met dit voorstel niet mede gaanomdat het te groote strekking heefthij zou wenschen het op de helft te stellen. Spreker gelooft dat er reeds vrij wat lasten gedragen zijnvan de voor vaderen afkomstig, dat er reeds vrij wat gedaan is voor de nakomelingschaphij ziet geen redenwaarom nevens de zorgdie het voorgeslacht heeft nagelatennog zoo veel voor het nageslacht gewerkt zal worden. Hij vindt echter het voorstel voor het geheel te ingrijpend. Hij stelt den heer de Looze voor zijn voorstel te wijzigen en de helft der som, voor aankoop van inschrijving bestemd, te gebruiken voor vermindering van den hoofdelijken omslag. De heer de Looze kan zich wel vereenigen met het idee van den heer Zuurdeeg. Zijn voorstel is van tijdelijken aard; als de omstandigheden beter wérden zouvolgens zijn pri mitief voorstel, het verschil te groot zijn; met de helft der ƒ12000 zou dit kunnen gaan en hij brengt alzoo zijn voorstel terug tot het halve bedrag. De heer Moens zal niet medegaau met het voorstelomdat het in strijd is met het regte begrip van economie. Werd het voorstel aangenomen, dan zou de Raad doen voor de gemeente, wat elk in privé zou afkeuren, nl. zijn kapi taal opeten. Gedeputeerde Staten zouden dit waarschijnlijk ook niet goedkeuren. Wat ter belegging voorgesteld wordt, spruit voort uit de opbrengst van zelkasch en de buitenge wone middelen. De inkomsten zijn tweederleigewone mid delen, waartegen de gewone uitgaven, buitengewone middelen, doorverkoop van zelkasch, opbrengst van boomen en afkoop van cijnsen. Dit is kapitaaldat in geld wordt omgezetals dit gebruikt wordt even als de gewone middelen dan eet men het kapitaal op. Men heeft die buitengewone middelen niet altijd op het Grootboek ingeschreven de buiten gewone uitgaven zijn daaruit bestreden, zooals: de Hoogere Burgerschool, het dempen van een gedeelte der Oude Haven en dergelijke, even als de uitgaven van Hoofdst. Ill, afd. II van de begrooting daaruit worden gevonden. Indien nu het overschietend kapitaal aangewend wordt tot belegging, dan doet men voor de gemeente, wat ieder particulier zou doen en dat in ieder stelsel opgaat. Ilij zal dus tegen het voorstel stemmen. De heer Zuurdeeg moet wijzen op het dualistische in het gesprokene door den heer Moens; deze wil zich 3treng er aan houden het kapitaal niet op te eten, maar toont aan, dat het reeds opgegeten wordt; reeds jaren lang zijn de buitengewone behoeften uit de buitengewone middelen be taald en dit is toch het systeem van den heer Moens. Spreker wil op billijke wijze gebruik maken van de mid delen die de gemeente bezithij zet nader zijne zienswijze uiteen en komt tot de slotsomdat het op hetzelfde neer komt, of de buitengewone middelen worden aangewend tot vermindering van de kosten van buitengewone werken of van den hoofdelijken omslag, in ieder geval zijn die te gebruiken. De heer Boeije zegt, dat hij gaarne zou medewerken tot vermindering van den hoofdelijken omslag, omdat voor vele ingezetenen de lasten drukkend zijn. Doch daartoe te komen op de voorgestelde wijsacht hij gevaarlijk. Hij is het eens met den heer Moens, dat, wanneer men liet kapitaal opeet, men op een hellend vlak komt, dat spoedig tot totalen ondergang zal leiden. Als echter van tijd tot tijd een deel gebruikt wordt, zoools voor de hoogere burgerschool, dan is dit geen opeten. Ook de heer Zuurdeeg zal dit zoo niet noemen. Indien de middelen zoo benuttigd wordendan zal het kapitaal blijvend zijn. Werd het nuttig geoordeeld een deel der haven te derapenhij zou onmiddelijk be sluiten dit uit de buitengewone middelen te doendaardoor zou wel minder rente verkregen worden, maar om een nuttig doel. Daarom is spreker tegen het voorstel. De heer van Nes wijst op het onzekere der hoofdbron van de buitengewone middelende zelkasch. Indien het als een paal boven water stonddat die bron altijd zooveel zou gevendan zou hij met het voorstel kunnen mede gaan maar nu niet. Spreker beveelt aan nu er nog zelkasch is door kapitaalbelegging te zorgen' voor de toekomstals er geen ascb meer zijn zal. De heer Zuurdeeg acht die inkomsten niet zoo onzeker; ze hebben reeds misschien eene eeuw, zeker wel een halve eeuw bestaan en zullen nog lang duren. De heer Moens vraagt of hij het voorstel goed begrijpt, dat de helft der ƒ12000 of 6000 zal worden aangewend tot aankoop van inschrijving en de andere helft tot vermin dering van den hoofdelijken omslag. Hij moet er echter op wijzen, dat de ƒ12000 een fictief bedrag is en dat dit in verband staat met de raming der zelkasch, die als vroeger op 18000 is gesteld, maar dit zeker niet zal opbrengen. Spreker maakt de berekeningdat dit na aftrek der kosten niet meer dan ƒ11000 ƒ12000 zal bedragen en stelt mendat dit de opbrengst zal zijndan is het voorstel niet te rijmen met eene goede comptabiliteit. De heer Boeije noemt scholen bouwen geen opetenook de heer Zuurdeeg moet dat aannemen; men kan het kapitaal niet beter besteden. Spreker toont aandat door gebruikma king van de buitengewone middelen voor de buitengewone werken het opnemen van gelden is bespaard en zoo is het niet anders dan omzetting van kapitaalhij moet wijzen op het gevaarlijke van het systeem: //après nous le deluge"; daar mede begeeft men zich op een hellend vlak. Als er na verloop van jaren geen zelkasch meer zal zijnzal men kapitaal kunnen verkoopen dit kan lang volgehouden worden maar eenmaal houdt dit op en dan geraakt men „en decon fiture". Hij vertrouwt dat noch de heer de Loozenoch de heer Zuurdeeg daartoe zullen medewerken. Hierop komt het voorstel in stemminghet wordt ver worpen met 9 tegen 2 stemmen, die van de heeren de Looze en Zuurdeeg. Hoofdst. VIII, afd. IV, art. 20. Kosten van uitgraving en aflevering van zelkasch, 3500. De heer Ochtman wil doen opmerkendat dit bedrag niet in overeenstemming is met de geraamde opbrengst der zelk asch ad ƒ18,000. Wordt dit bedrag verkregen, dan zal de raming van dit artikel ontoereikend zijn. Spreker licht dit toe met opgaaf der cijfers van de verkregen uitkomsten over liet loopende jaar. De heer Moens beaamt het gesprokene door den lieer Ochtman. Hij gelooft echter niet, dat de ƒ18,000 opbrengst zal verkregen worden, zoodat het ook met de exploitatie kosten niet zoo ver zal komen, dat het geraamd bedrag onvoldoende zou zijn. Het artikel wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Vervolgens wordt overgegaan tot behandeling van de raming der INKOMSTEN, die zonder discussie wordt goedgekeurd tot een gezamenlijk bedrag van 122522,36. Hierna wordt Hoofdst. IX der Uitgaven, //Onvoorziene uitgaven" vastgesteld op een bedrag van 953,256, met magtiging tot af- en overschrijving op verschillende artikelen, gezamenlijk tot een maximum van f 900. Gedurende de behandeling van dit punt heeft de heer Boeije de vergadering verlaten. Vervolgens wordt het totaal der uitgaven vastgesteld op 122,532.36. De geheele begrooting, hierop in stemming gebragt, wordt goedgekeurd met algemeene stemmen, uitgezonderd die van den lieer de Looze. Na omvraag sluit de Voorzitter de vergadering. Uitgevers: DE LOOZE WA ALE.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1879 | | pagina 4