BIJVOEGSEL Zierikzeesclien Nieuwsbode van Donderdag* 50 October 1879. AFKONDIGING. VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD BEHOORENDE BIJ DEN De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zie- rikzee doen te weten, dat door den Raad dier gemeente, in zijne Vergadering van den 17 October 1879, ia vast gesteld het volgende BESLUIT: BESLUIT tot wijziging der Verordening tot voorkoming en blnsaching van brand in de gemeente Zierikzee. De GEMEENTERAAD van Zierikzee Overwegende dat het weDscheljjk iswijziging te brengen in de bepalingen der verordening tot voorko ming en blusscbing van brandbetreffende de aan stelling van het personeel der brandweer en de wyze van oefening van dat personeel; BESLUI T: Artikel 1. Art. 42 der verordening tot voorkoming en blussching van brand, wordt gelezen als volgt Van den 1 Mei tot den 31 Augustus zal eens of zoo noodig meermalen, doch niet voor half zeven uur des avonds, ten overstaan van Burgemeester en Wethouders, elke brandspuit beproefd en het daarbjj behoorend materieel onderzocht worden. Gedurende datzelfde tjjdvak zullen de manschappen der spuiten en in de eerste plaats de adsistenten, minstens tweemalen, mede te half zeven uur des avonds geoefend worden in de behandeling der brandbluschmiddelen. Art. 2. Art. 43 vervalt. Art. 3. Art. 44 wordt gelezen als volgt De beambten en bedienden der brandweer zyn een opperbrandmeester een adjunct van den opperbrandmeester acht brandmeesters, enz. Art. 4. Het eerste en het tweede lid van art. 45 worden gelezen als volgt: Het personeel der brandweer wordt door Burge meester en Wethouders uit de daarvoor benoembare personen aangesteld op de wyze in art. 47 bepaald." Benoembaar zyn alle mannelijke ingezetenon van 25 tot 45 jaar oud, wonende binnen do bebouwde kom der gemeente en op de dijken tot aan het Sas, behou dens deze uitzonderingen." In het begin van het derde lid vervallen de woorden behoudens het in art. 43 bepaalde." Als vierde lid wordt aan art. 45 het volgende toe gevoegd •Deze uitzonderingen gelden niet voor den opper brandmeester zoodat die betrekking ook kan worden opgedragen aan een van hen, die in het vorige lid niet benoembaar zyn verklaard." Art. 5. Het eerste lid van art. 47 wordt gelezen als volgt: •Ter voorziening in de plaatsen, die bjj het personeel der brandweer door ontslag of op andere wjjze zyn opengevallen worden de op de ljjst van benoembaren voorkomende personen vóór den 1 December gerang schikt in eene bjj loting te bepalen volgorde." Het laatste lid van dat artikel wordt gelezen als volgt •Na ,)floop der loting zenden Burgemeester en Wet houders eene opgave van de op de ljjst voorkomende benoembare personen in de volgorde door het lot be paald, aan de Directie der brandweer, met verzoek om advies omtrent hunne geschiktheid voor den dienst." Burgemeester en Wethouders gaan tot de aanstel ling over in de volgorde bjj de loting aangewezen en slaan daarbjj acht op het advies der Directie, voor zooveel hun dienstig voorkomt." Art. 6. Het begin van de eerste zinsnede van art. 49 wordt gelezen als volgt Zjj die bjj de brandweer zyn aangesteldzullen daarbjj dienst doen, zooals enz." Het begin van het tweede lid wordt gelezen als volgt De benoeming evenwel tot opperbrandmeester, ad- •junct van den opperbrandmeester, brandmeester enz." Art. 7. Het begin van art. 50 wordt gelezen als volgt: Zjj die bjj de brandweer zyn aangesteld, zullen enz." In het tweede lid van dat artikel wordt in plaats van:»adjunctcommissaris" gelezen: opperbrandmeester, adjunct van den opperbrandmeester." Het vierde lid van dat art. wordt gelezen als volgt: Burgemeester en Wethouders keuren den aangeboden plaatsvervanger, na ingewonnen advies van de Directie •der brandweer. Ingeval van goedkeuring wordt den •plaatsvervanger eene schriftelyke verklaring van Bur- •gemeester en Wethouders uitgereikt." Het laatste lid van dat artikel wordt gelezen als volgt: •Indien de plaatsvervanger later zelf bjj de brand weer is aangesteld, zal enz." Art. 8. In het begin van art. 54 wordt in plaats vau de woordeuDe adjunct van 1den Commissaris voor de brandweergelezen »de opperbrandmeesterde adjunct van den opperbrandmeester Als derde lid wordt aan art. 54 het volgende toe gevoegd Indien de opperbrandmeester niet van regtswege dienstpligtig is, kan hjj te allen tjjde zyn ontslag nemen." Art. 9. De woorden *den opperbrandmeesterwor den gelezen 1°. in artikel 6, in plaats van*hei gecommitteerd lid uit den Raad in art. 43 bedoeld en 2°. in het tweede lid van art. 28 in plaats van ydien commissaris." Het woord opperbrandmeester" wordt gelezen 1°. in art. 26 en in het eerste lid van art. 28 in plaats van Commissaris voor de brandweer bedoeld in art. 43 2°. in de artt. 40, 52, 53, 55, 63, 64, 68, 69, 71, 72, 73, 74, 76 en 80, in plaats van Commissaris voor de brandweer." en 3°. in het derde lid van art. 66 ón in art. 81 in plaats van Commissaris De woorden^adjunct van den opperbrandmeester" worden gelezen in het derde lid van art. 66 en in art. 81 in plaats van adjunct-commissaris voor de brandweer." Art. 10. Overgangsbepaling. In 1879 geschiedt de in art. 46 bedoelde voorloopige vaststelling of herzie ning der lijst van benoembaren in de maand November en do in art. 47 bedoelde loting in de maand December. Aldus vastgesteld ter openbare Raadsvergadering van den 17en October 1879. De Burgemeester (get.) J. MAURITSZ GANDERHEIJDEN. De Secretaris, (got.) J. P. N. ERMERINS. Zjjnde deze Verordening aan de Gedeputeerde Staten van Zeeland, volgens hun berigt van den 24 October 1879, No. 480J79 in afschrift medegedeeld. En is hiervan afkondiging geschied waar het behoort den 29en October 1879. De Burgemeester en Weihouders J. MAURITSZ GANDERHEIJDEN. De Secretaris, J. P. N. ERMERINS. I TE ZIERIKZEE, gehouden den 27 October 1879. geilde ƒ10288,51, met eene subsidie uit de gemeentekas van 9400, heeft de commissie geene bedenking. Zij advi seert die goed te keuren, zooals zij is ingediend. Voorzitter Mr. J. Mauritsz GanderlleijdenBurgemeester. Bij de opening zijn afwezig de HH. Boeije, Schneiders van Greijffenswevth, Giljam en Moolenburgh. Beide eerstgenoemden komen ter vergadering gedurende, de behandeling der notulendie na voorlezing worden goedgekeurd. De Voorzitter brengt ter tafel het eerste suppletoir kohier van den hoofdelijken omslag voor 1879 en herinnert, dat tot commissie ter behandeling der in te komen reclames in den regel dezelfde leden worden benoemd, die belast geweest, zijn met het onderzoek der reclames tegen het primitief kohier. In dit geval moet hiervan afgeweken wordenaangezien die commissie voor dit jaar heeft bestaan uit de heeren Moolenburgh, Labrijn en Giljamwelke beide laatste ontslag hebben genomen. De Raad benoemt de heeren Moolenburgh, Goemans en van Manen. De Voorzitter stelt hierop aan de orde de behandeling van de geraeente-begrooting voor het jaar 1880. De commissiebelast met het voorloopig onderzoek van die begrootingzoo mede van die voor de dd. schutterij en het Burgerlijk Armbestuur, voorlS80, brengt bij monde van den heer Houwer het volgende verslag uit I. GEMEENTE-BEGROOTING. Tegen de begrooting in het algemeen zijn geene beden kingen gerezen; alleen wordt de opmerking gemaakt, dat de financieele toestand der gemeente niet bijzonder gunstig is zooals blijkt uit het laag bedrag van den voor Onvoorziene Uitgaven bestemden post, en uit. de omstandigheid, dat enkele werken achterwege worden gelaten, waarvan de uitvoering wel noodig zou zijn geweest. Het onderzoek van de afzonderlijke artikelen der begrooting heeft tot de volgende opmerkingen geleid UITGAVEN. Hoofdst. I, afd. II, art. 9. Jaarwedden van leeraars, onderwijzers, enz. Uit de Memorie van Toelichting blijkt, dat onder het bij dit artikel geraamd bedrag begrepen is de. jaarwedde van den rector der Lat.ijnsche school, en dat zulks is geschied in afwachting van hetgeen door den Raad omtrent die school zal worden beslist. Naar aanleiding daarvan vraagt de Com missie, welke plannen het dagelijksch bestuur met de La tijnsche school heeft en of binneu kort daaromtrent voorstellen kunnen worden ingewacht. Verder wordt in overweging gegeven, dit artikel te ver- hoogen met 200 voor de verhoogiug der jaarwedde van een der hulponderwijzeressen aan de Meisjesschool, waartoe de Raad bij besluit van den 20 Augustus 1879, no. 8, is overgegaan. Hoofdst. Ill, afd. I, art. I, onderdeel b. Gewoon onder houd van haven- en kanaalwerken. In de specificatie van cMt onderdeel in de memorie van toelichting wordt bij de berekening van het onderhoud der beschoeijingen opgegeven als raming voor 1S80, eene som van 2231,97. Bij de vermelding van hetgeen van die som moet worden afgetrokken als behoorende tot het dienstjaar 1881bestaat verschil tusschen de omschrijving van die vermindering en het werkelijk uitgetrokken bedrag. In de memorie van toelichting toch wordt gelezen //Af ten laste van het dienstjaar 1881", terwijl cle uitgetrokken som bedraagt 557,99, zijnde juist van de eerst opgegeven raming van 2231,97. De vraag wordt dus gedaan of de omschrijving goed is, of wel het uitgetrokken bedrag. De Commissie is daaromtrent vooral in twijfel, omdat bij de vorige begrootingen van het onderhoud der beschoeijingen steeds is afgetrokken voor het dienstjaar, volgende opdat, waarvoor de raming was gemaakt.. Hoofdst. Ill, afd. II, art. 1. Het leggen van ijzeraard- buizen in de straten tot afvoer van het vuile water der straten en huizen. Ten aanzien van het in de memorie van toelichting bij dit artikel bedoelde plan, brengt de Commissie onder de aandacht van den Raad, dat het minder juist is te spreken van eene overdekking der straatgoten. De bedoeling toch blijkt te zijn, om door het leggen van buizen op die plaatsen, waar thans geen riolen zijn, gelegenheid te geven tot afloop van het huis- of keukenwater uit de woningen. Met zoodanig werk kunnen zij zich zeer goed vereeuigen. Zij ineenen evenweldat de in de raming van den gemeente- bouwmeester opgegeven plaatsen, niet alleen in de eerste plaats behoefte aan voorziening hebben, en zouden daarom wenschen, dat aan Burgemeester en Wethouders in het alge meen werd overgelaten, voor de uitgetrokken som in 1880 buizen te leggendaar waar zulks zal blijken noodig te zijn. Bij Hoofdst. VIII, afd. IV, art. 2, Kosten der straat verlichting, herinnert de commissie, dat, voor dat dit artikel wordt vastgesteld, vooraf zal moeten worden besloten tot vaststelling van den prijs van het gas op 9 cent per M.8, zooals door Burgemeester en Wethouders wordt voorgedragen. Verder heeft het onderzoek der gemeeutebegrooting geene aanleiding tot opmerkingen gegeven. II. BEGROOTING DER DD. SCHUTTERIJ. Tegen deze begrooting, in ontvang en uitgaaf bedragende ƒ912,60, met eene bijdrage uit de gemeentekas van ƒ895,60, (Hoofdst. VII, art. 1 der Uitgaven), heeft de commissie geen bezwaar. Zij adviseert die, zooals zij ingediend is, goed te keuren en voorloopig vast te stellen. III. BEGROOTING VAN HET BURGERLIJK ARMBESTUUR. Ook tegen deze begrooting, in ontvang en uitgaaf bedra- De Voorzitter opent de algemeene beraadslagingen over de Gemeentebegrooting. De. heer Moens vraagt het woord om een enkel woord in het midden te brengen naar aanleiding van het verslag der commissie. Wel is waarde financieele toestand der gemeente is niet al te rooskleurig, maar hij kan niet medegaan met die ongunstig le noemenbij iedere gemeente moet zuinigheid betracht worden, er moet op de kleintjes gelet worden, en zoo ook hier. Aan het eind van het jaar kost het wel eens moeite, om met de toegestane sommen rond te komendit is altijd zoo geweest en behoort ook zoo. Bij deze begroo ting is de post voor Onvoorziene uitgaven 953,25B wel wat laag, doch in vorige jaren was die niet veel hooger; 1000 of 1500 hooger of lager bij dezen post is geen maatstaf om den toestand gunstig of ongunstig te noemen. Rooskleurig is de financieele toestand niet te noemen, maar ongunstig is te sterk uitgedrukt. De gewone middelen stellen in staat, om de gewone kosten te bestrijden van de onder houdswerken, zooals die door den gemeentebouwmeester zijn voorgedragen, is niet zooveel moeten worden afgenomen en men heeft ook niet de kosten van het onderwijs behoeven in te krimpen. De heer Houwer wijst den vorigen spreker op de woorden in het verslag voorkomende. Daar staat: //dat de financieele toestand der gemeente niet bijzonder gunstig is"; er is niet gezegddat die bepaald ongunstig is. Hierop worden de algemeene beraadslagingen gesloten en wordt overgegaan tot de artikelsgewijze behandeling der UITGAVEN, die tot de volgende discussiën aanleiding geeft Hoofdstuk I, afd. II, art. 9. .laarwedde van leeraars, onderwijzers., enz. Naar aanleiding der bemerking van de commissiebe treffende de Latijnsche schooldeelt de Voorzitter mede dat kort na de aanneming der wet op het Hooger Onder wijs Burgemeester en Wethouders zich te dezer zake hebben gewend tot Curatoren der Latijnsche schooldaar het wegens de groote kosten niet mogelijk is bevonden hier een gym nasium of pro-gymnasium te vestigen, stelde dit collegie voor, die school op 1 October 1880 op te heffen. Ten einde te gemoet te komen aan het daardoor ontstaand gemis van gelegenheid om de Latijnsche en Grieksche talen te leeren, werd voorgestelddaartoe een leeraar toe te voegen aan de Iloogere Burgerschool; het bijwonen dier lessen zoude niet verpligtend gesteld worden voor de leerlingen. Burgemeester en Wethouders hebben zich daarover geadresseerd aan den Minister van Binnenlandsche Zaken, die hieraan zijne goed keuring niet kon verleenenzijnde dit plan in strijd met de bepalingen der wet. Deze beslissing is medegedeeld aan Curatoren die alsnu een voorstel voorbereidendat binnen zeer korten tijd aan den Raad zal worden' overgelegd. Bur gemeester en Wethouders stellen voorden post tot zoolang op de begrooting te laten en inmiddels hen diligent te verklaren. De Raad besluit dien overeenkomstig. De heer Moens vraagt het woordnaar aanleiding der tweede bemerking van de commissie, omtrent deƒ200 ver hooging van de jaarwedde eener hulponderwijzeres aan de Meisjesschool. Hij geeft in overweging dien post te laten zooals die voorgesteld is. Spreker wijst er opdat voor toelagen aan kweekelingen is uitgetrokken 1075 waarvoor thans slechts ƒ325 wordt uitgegeven. Er is dus speling genoeg. Vooral met het oog op het gering bedrag der Onvoorziene Uitgavenop welken post deze verhooging van invloed zoude zijnstelt hij voor het bedrag zoo te laten. Zoo dit op het einde des jaars noodig bevonden werd, zou het verschil kunnen gevonden worden door wijziging van de begrooting. De heer Boeije geeft de voorkeur de uitgaven zooveel 'mogelijk vast te stellen, zooals ze werkelijk zijn. Na het gesprokene door den heer Moens geeft hij in overweging de f 600 met 200 te verhoogen én de 1075 met hetzelfde bedrag te'verminderen. De heer Moens zet nader uileen, dat het uit administra tief standpunt beter is de cijfers te laten zooals die zijn voorgedragen. Na nog eenige bespreking, waaraan de heeren Boeije en Schneiders deelnemen, wordt de post onveranderd goedgekeurd. Hoofdst. I, afd. II, art. 17. Jaarwedden van de bedienden ten dienste der II. B. S. en Burgeravondschool, ƒ450. De lieer van Manen, gedachtig aan de woorden van den heer Moens, //dat men op de kleintjes moet letten", vraagt inlich ting, of de beide jaarwedden en de toelage, waaruit volgens de memorie van toelichting dit artikel bestaat, door één of meerdere personen wordt genoten en welke den aard der werkzaamheden is. De Voorzitter en de heer Moens lichten toe, welke per sonen met die taak zijn belast en dat de hulp onmisbaar is, ten gevolge van het aantal leerlingen der Burgeravondschool, zoodat de leeraar alleen niet kan volstaan; ook voor behan deling van het materieel, het stellen der modellen enz. is hulp noodig. Deze regeling is vastgesteld op voorstel der Commissie van toezigt en overeenkomstig het advies van den Directeur. Hoofdst. Ill, afd. I, art. la, onderdeel: het bevochtigen van de wegen, het wegruimen van sneeuw, enz. 200. De heer van Manen vraagt toelichting. Hij woont hier sedert 2 jaar, doch heeft nog weinig van die werkzaamheden bespeurd. Hij vraagt of die som niet wat hoog is. De Voorzitter en de heer Moens antwoordendat de hier bedoelde uitgaven door den gemeentebouwmeester bij dag gelden worden uitbetaald en dat die kosten meer kunnen beloopen, dan men oppervlakkig denken zou. Het wegruimeu van sneeuw en het strooijeu van zand op publieke plaatsen geschiedt als dit noodig issomtijds behoeft dit in het geheel niet. De besproeijing geschiedt alleen op'den grachtweg, om i den last van stof weg te nemen. Er is ook wel aan gedacht I om binnen de stad te besproeijenmaar dit is van wege de kosten nagelaten. De post kan te hoog geraamd zijn, maar zal dan ook niet worden uitgegeven.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1879 | | pagina 3