BIJVOEGSEL Zierikzeeschen Nieuwsbode van Dingsdag 20 Augustus 1878. VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD BEHOORENDE BIJ DEN T E ZIERIKZEE, gehouden den 16 Augustus 1878. Voorzitter Mr. J. Mauritz Ganderheijden, Burgemeester. Afwezig de heeren Pilaar met kennisgeving en Mr. Schnei ders van Greijtfenswerth; de heeren Mr. Moolenburgh en van Nes van Meerkerk komen onder het lezen der notulen binnen. De notulen van het verhandelde ter vorige vergadering worden voorgelezen en goedgekeurd. De Voorzitter deelt mede, dat zijn ingekomen: 1.° een brief van Gedeputeerde Staten, houdende goed keuring van het Raadsbesluit van 2 Augustus jl., tot onder- handsche verpachting der visscherij in den put van Kauwes- inlage. Wordt voor notificatie aangenomen. 2.° verslag van de gemeente Breda, zal ter visie gelegd worden voor de leden en daarna in de boekerij geplaatst. Hierop stelt de Voorzitter aan de orde de behandeling der verschillende punten, die in vorige Raadsvergadering zijn aangehouden 1.° de circulaire van Gedeputeerde Staten, betredende de algemeene herziening der jaarwedden van Gemeente-Ontvan gers in deze provincie. Gedeputeerde Staten wenschen die van den Ontvanger dezer gemeente te stellen op ƒ1200 en het gevoelen van den Raad daaromtrent te vernemen. Burgemeester en Wethouders stellen voor toestemmend te adviseren, wegens de meerdere uitgebreidheid van den werk kring en den ijver en de naauwkeurigheid van den titularis in de waarneming zijner betrekking. Niemand het woord verlangendewordt het voorstel aan genomen met algemeene stemmen, uitgezonderd die van den heer Labrijn. De heeren Houwer en Ochtman hebben zich wegens familie betrekking van stemming onthouden. 2.° het verzoek van J. Borghstijn om remissie van hoof- delijken omslag wegens vertrek naar elders met einde April, voor 8 maanden in de 27ste klasse, alzoo voor ƒ15,20. De Voorzitter deelt mede, dat sedert de vorige vergade ring van adressant een brief is ontvangen, gedagteekend uit Londen, 6 Augustus jl., tot kennisgeving, dat hij wenscht van af zijn vertrek uit Zierikzee in April jl. niet meer als ingezeten dezer gemeente aangemerkt te worden. Niettegenstaande deze kennisgeving moeten Burgemeester en Wethouders hun in vorige vergadering gedaan voorstel, om afwijzend op het verzoek te beschikken, handhaven. Adressant geeft wel den wensch te kennen niet verder als ingezetene der gemeente te worden aangemerkt, maar daar door is zijn wettig domicilie niet veranderd: hij staat nog steeds ingeschreven in het bevolkingsregister dezer gemeente. De heer Zuurdeeg vraagt of het voorstel van Burgemeester en Wethouders gegrond is op de verordening voor den hoof- delijken omslagde Voorzitter verwijst naar de bepalingen der wet, waarna Spreker zegt, dat het hem niet helder is, dat men niet zou kunnen verhuizen als men wilvolgens dezen regel zou men ingezeten moeten blijvenals de naam maar in het bevolkingsregister blijft staan. In dit geval wordt afgeweken van het gewone standpunt, nl., dat aan een vertrekkende, als hij dit vraagt, remissie wordt verleend. De Voorzitter zegt, dat adressant hier zijn hoofdverblijf heeft; bij de aanvraag om een reispas naar het buitenland heeft hij te kennen gegeven ingezeten te blijven en bij de schutterij dezer gemeente ingeschreven te willen blijven. Hij heeft niet de verklaring afgelegd deze gemeente te verlaten. De heer Zuurdeeg antwoordt, dat de verklaring de ge meente te verlaten in het verzoekschrift ligt opgesloten de nu bij brief ontvangen pertinente verklaring zou overigens zeker reeds genoeg zijn. Het is een feit, dat adressant, de gemeente verlaten heeft en niet zal tcrugkeeren. Er mogen redenen bestaan, waarom de naam op het bevolkingsregister is blijven staan, dit is mogelijk, doch door het verzoekschrift en nu ook door het pertinent schrijven verklaart hij de ge meente te verlaten. Deze zaak is aangehouden in vorige vergadering om de bedoeling van den verzoeker te leeren kennennu is er zekerheiddat hij de gemeente wil verlaten. De heer Fokker beantwoordt den vongen spreker door op de regtskwestie te wijzen. Waar adressant verblijft, doet hier niets ter zake, maar wel of hier zijn hoofdverblijf is volgens de bepalingen van het B. W. Dat requestrant hier domicilie had, zal niet ontkend worden; volgens de wet kan op tweederlei wijs verandering plaats grijpen, door verklaring, dat het domicilie elders wordt overgebragt of ook door feite lijke verandering, als de omstandigheden van dien aard zijn, dat het blijkt, dat men niet zal terugkceren. Die omstan digheden zijn hier niet aanwezig. Bij vertrek gaf adressant te kennen, dat hij wenschte niet te worden afgeschreven en te blijven op de rol der schutterij. De wensch, niet meer als ingezeten aangemerkt te worden, beteekent niets, de bij de wet voorgeschreven verklaring moet afgelegd worden. De heer Zuurdeeg is het niet op alle punten eens met den heer Fokker. De schutterdienst ligt buiten de beoor deeling van den Raad, die hier alleen als belastingheffer optreedt. De Raad beslist in het hoogste ressort waar, ten opzigte der belasting, het hoofdverblijf is. Ieder weet, dat de Heer Borghstijn thans in Londen is en hier niet terug zal komen. De heer Fokker wijst den heer Zuurdeeg zijne oujuiste op vatting aan omtrent de bevoegdheid van den Raad ten opzigte van net hoofdverblijfzoodra het burgerlijk domicilie blijkt, doet het hoofdverblijf niets af. Sedert jaren zijn lner schippers aangeslagen, die bijna nooit hier zijn, doch hier burgerlijk domicilie hebben. Op de vraag van den lieer van Nes of de laatste brief niet aangemerkt kan worden als verklaring van vertrek uit de gemeente, repliceert de heer Fokker, dat het B. W. bepaald van eene verklaring spreekt; hij leest de daarop betrekkelijke wetsartikels voor. De lieer Zuurdeeg meent, dat hier juist de slotbepaling van art. 76 van het B. W. toepasselijk is. De heer Fokker toont aan, dat de vorige spreker hierin dwaalt en dat in dit geval het burgerlijk domicilie alles regelt. De heer Moolenburgh is het geheel eens met den lieer Fokker omtrent de regtskundige opvatting dezer zaak, doch zou ongaarne den laatsten brief bniten aanmerking laten. De wet bepaalt wel hoe de opzegging moet geschieden en hieraan is niet voldaan in Apnl. Ook nu is niet de juiste vorm gekozendoch nu adressant wenscht niet meer als ingezetene aangemerkt te worden, gelooft spreker niet tegen de wet te zondigen, door van af de dagteekeniug van den brief (6 Augustus) deu verzoeker niet meer als ingezetene te beschouwen. Hij stelt voor de remissie te verleencn van af 1 September omdat die alleen bij volle maanden berekend wordt. De heer van Nes meent, dat eerst alleen dc gevraagde remissie geweigerd moet wordenwaarna eene nieuwe aan vraag kan gedaan worden, met ingang van 1 September. Dc heer Moolenburgh vreest, dat dc heer van Nes dc zaak al tc doctrinair opvat.: het is volkomen rationeel als er te veel gevraagd wordtdat het mindefe wordt toegestaan. De heer Zuurdeeg zoude in de vorige vergaderingals de zaak niet aangehouden was, voorgesteld hebben de remissie zooals die gevraagd is, te verleenen. Hij wenscht nu dit voorstel aan de beslissing van den Raad te onderwerpen. Het voorstel wordt in omvraag gebragt en verworpen met algemeene stemmen, uitgezonderd die van den voorsteller. Hierop komt in stemming het voorstel van den heer Moolenburgh, om de remissie te verleenen, met ingang op I September. Dit voorstel wordt aangenomen met 7 tegen 4 stemmen. Tegen stemden de heeren Fokker, Moens, Bocije en de Jonge. 3.° Het verzoekschrift van Wed. F. H. Hollander, om uitkeering uit het pensioen- en weduwenfonds van gemeente ambtenaren. De Voorzitter zegt, dat de opvatting der adressante, dat zij krachtens de verordening aanspraak heeft op uitkeering, onjuist is. Het reglement spreekt alleen van weduwen van beambtendie dus in werkelijken dienst zijn en als zoodanig zijn blijven contribueren. Namens Burgemeester en Wethou ders stelt hij voor afwijzend op het verzoek te beschikken. Niemand hierover het woord verlangende, wordt conform het voorstel besloten. 4.° Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om de helft van de opbrengst van 4*2 op de lijnbaan gerooide boomen, in 1875 publiek verkocht voor netto f 164, uit te keeren aan Mr. W. C. de Crane, erfpachter van de lijnbaan. Blijkens de toelichting van dit voorstel hebben Burge meester cn Wethouders gemeend een onderzoek te moeten instellen in hoever de heer de Crane op deze uitkeering aanspraak heeft. De lijnbaan staat kadastraal bekend ten name van de gemeente Zierikzee en is reeds bij resolutie van 11 December 1658 tegen zekere jaarlijksche recognitie, tot wedcropzeggens toe, in gebruik gegeven. Omtrent de boomen langs de baan was in 1795 een ver schil ontstaan, dat in 1797 beëindigd is met eene overeen komst tusschen de gebruikers der baan en het stedelijk bestuur, waarbij bepaald is, dat het provenu der boomen langs de baan zou worden genoten door de gebruikers en de stad, ieder voor de helft, cn dat het planten van nieuwe boomen voor gemeene rekening zoude geschieden. Overeenkomstig die bepalingen is in 1H40, toen de op gaande boomen langs die baan verkocht zijn, de helft der opbrengst aan de gebruikers der baan uitgekeerd. Het komt Burgemeester en Wethouders voor, dat de heer de Crane werkelijk regt heeft op de halve opbrengst en stellen derhalve voor, dat de raad magtiging verleene de f 82 uit te keeren. Het tegenwoordig voorstel zoude reeds vroeger gedaan zijn, ware het niet, dat aanvankelijk de bedoeling geweest was, tegelijk een voorstel te doen om eene nieuwe overeen komst met deu heer de Crane te sluiten, ten aanzien van het gebruik der baan en ter regeling van de aanspraken, die de heer de Crane kan doen gelden op de andere ooomen der baan en eenige boomen in de nabijheid, alsmede op het hakhout aan de zijde van de sloot langs de baan, doen de besprekingen, daarover met den heer de Crane gehouden, hebben tot nog toe tot geen voldoend resultaat geleid. Met algemeene stemmen wordt dit voorstel zonder dis cussie aangenomen zoomede het daaruit voortvloeijend voorstel van Burgemeester en Wethouders om voor deze uitkeering ad f 82 te beschikken over den post voor Onvoorziene Uit gaven, begrooting 1878. 5.° Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om het met bagger bedekte terrein buiten de Nobelpoort te doen effenen, waarvoor een crediet van 50 gevraagd wordt. De beer Moens, in vorige vergadering afwezig, licht het voorstel uitvoerig toe. Hij deelt de pogingen mede, die Burgemeester en Wethouders bij herhaling zoo in het openbaar als onder de hand hebben aangewend, om de bagger te verkoopen. Niettegenstaande alle verleende faciliteiten m de termijnen van betaling en van afhaling, is eerst slechts een onbeduidend bod van ongeveer 45 verkregen, waarvoor toen de koop niet gegund is, later is in het geheel niet meer geboden. Zooals nu de grond ligt, is het een misstand waarin verbetering moet gebragt worden. De kosten van het effenen zijn door den gemeente-bouwmeester onderzocht en berekend op ƒ80; voorzigtigheidshalve wordt 50 gevraagd. Overigens kan spreker mededeelen, dat de meening door sommige leden in vorige vergadering uitgedrukt, dat bij het applaneren eene hoogte zou blijven, onjuist is; de ligging van liet terrein is van aien aarddat er naauwelijks genoeg grond zal zijn om alles gelijk te maken; de verschillende gegevens, die bij opname van het terrein zijn verkregen en in hoofdzaak door spreker worden medegedeeld, staven dit gevoelen. Als liet terrein geëffend is, zal het dood hout opgeruimd worden en het aanwezig plantsoen gewijzigd worden. Burgemeester en Wethouders geloovendat op deze wijs de zaak het best geregeld zal worden; ook als lid der Com missie van fabricage, belast met de beplantingen, moet spreker het voorstel aanbevelen. De lieer Boeije blijft bij zijn gevoelenin de vorige vergadering uitgedrukthij zou het bejammeren als er nog meer aan deze zaak werd ten koste geiegdal zijn de kosten slechts 30 50 liever wil hij den grond voor eene zeer kleine koopsom laten weghalen waardoor eenige tegemoet koming zou verkregen worden. De kosten zijn wel zeer ge ring maar het is beter ƒ50 te ontvangendan nog 50 er bij uit te geven. Hij stelt voor nogmaals den verkoop te beproeven en geen kosten te maken. De heer Fokker zegt, dat er altijd toch nog kosteu ge maakt zouden moeten worden en vraagt hoe het terrein er uit zou zien, als iedereen er naar goedvinden grond zou komen afhalen; het zou geruimen tijd duren en de toestand zou intusschen nog slechter zijn. De heer Zuurdeeg zal beginnen met te erkenuen, dat de zaak in questie van geringen omvang is. Zij heeft hem tot meer betcekcnende opmerkingen geleid. Hij wenscht aan het Dagelijksch Bestuur te vragen: waarom deze heel kleine zaak, die slechts ƒ50 kan kosten, tot den Raad komt, terwijl bij grootere dit niet altijd het geval geweest is. Tot staving hiervan noemt hij een besluit van Burgemeester en Wethouders om bagger aan te wenden voor het plantsoen, het afdammen der brakke gracht en, nog eenigon tijd vroeger, de restauratie van den toren. Die zaken zijn eenvoudig mede gedeeld aan den Raad, aan wie vooraf do beslissing had moeten gelaten worden. Spreker vindt daarom in dit voorstel eenige onbestemdheid of tegenstrijdigheid; hij vraagt: is het legali teit, willekeur of komediespel, waarom deze kleine zaak zoo wordt behandeld, tegenover grootere zaken, die eigener auto riteit zijn afgedaan? Hij wil gaarne daaromtrent eenige ver klaring van het Dagelijksch Bestuur ontvangen, om daarna het woord over de zaak zelf te vragen. De Voorzitter verklaart dat hem niets van de restauratie van den toren bekend is en dat hij niet weet, dat het Dage lijksch Bestuur in iets buiten zijne bevoegdheid is gegaan, liet leggen der dammen in de gracht was urgent, deze zaak niet. De lieer Fokker vraagt het woord. Wanneer de heer Zuurdeeg gestemd is tegen de wijze, waarop het Dagelijksch Bestuur de zaken behandelt, dan is er een eenvoudig en loyaal middel waarvau hij gebruik kan maken, door de vraag te' stellen wof het Bestuur het vertrouwen der vergadering bezit." Heeft het Bestuur het vertrouwen niet, dan zal dit blijken. Doch als de Raad telkens de leden van het dage lijksch Bestuur met algemeene stemmen herkiest en wanneer dan gedurig de Raad toont, die leden niet te vertrouwen, dait moet dit komediespel genoemd worden. De zaken, waarover de heer Zuurdeeg gesproken heeft, waren niet aan de orde, die zijn vroeger in den Raad beslist en het

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1878 | | pagina 3