B IJ VOEGSEL Zierikzeeschen Nieuwsbode van Dingsdag 21 November 1876. behoorende bij den VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD, T K ZIEK IKZEE, gehouden den 18 November 1876. Voorzitter Mr. C. J. Fokker, Wethouder. Afwezig zijn bij de opening der vergadering, de Hecren Mr. Moolenburgh, Jhr. Mr. BoeijeJbr. Mr. Macaré, Mr. Schneiders en Jhr. de Jonge. Mr. Schneiders is later ge durende het lezen der notulen binnengekomen. De notulen van het verhandelde in de voorgaande twee vergaderingen worden gelezen en goedgekeurd. Voor kennisgeving wordt aangenomen de mcdedceling van den Voorzitter, dat Jhr. de Jonge door ambtsbezigheden buiten deze gemeente, verhinderd is, de vergadering bij te wonen. De Voorzitter deelt mede, 1. dat zijn ingekomen 1.° een brief van den lieer Commissaris des Konings, houdende berigt, dat bij Koninklijk besluit van 9 Novem ber 11., no. 21, is benoemd tot Burgermeester dezer gemeente, de heer Mr. J. Mauritz Ganderheijdcnoud-President van den Baad van Justitie en van de Koloniale Staten in Surinaméthans wonende te Tilburg; 2.° twee brieven van de Gedeputeerde Staten, bcrigtende de goedkeuring van de Raadsbesluiten van 25 October 11. tot het doen van betalingen uit den post voor Onvoorziene Uitgavenbegrooting 1876 en tot het doen van af- en overschrijving. Wordt besloten deze brieven voor kennisgeving aan te nemen II. dat op den 15 dezer heeft plaats gehad de verkiezing voor drie leden in de Kamer van Koophandel en Fabrieken en dat zijn herkozen dc aftredende leden, de FIH. C. van der Vliet, Dz., P. O. van de Velde Olivier en J. W. Vorsthcuvel La Branddie hebben berigt hunne benoeming aan te nemen. Voor kennisgeving aangenomen; III. dat verder is ingekomen een brief van de Plaatselijke Schoolcommissie, houdende aanbeveling van een dubbeltal, ter vervulling der vacature met den 1 Januarij 1877 in dat college te ontstaan door de periodieke aftreding van den heer J. II. C. Heijse. Aanbevolen worden de Ileeren J. II. C. Heijse en E. R. van Nes van Meerkerk. Bij stemming, wordt de heer Heijse benoemd met algc- meene stemmen. Op voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt be sloten, af te schrijven van den post van Onvoorziene Uit gaven, begrooting 1876,op a. II. III, afd. 2, art. 1, (voor het vervangen van openliggende goten in de Meelstraat van den Dam tot het Maarstraatjedoor rioolbuizen) ƒ3,60. I. II. III, afd. 2, art. 2, (voor het effenen van uitgegraven zeiketerrein) ƒ560,985. c. II. VIII, afd. 4, art. 1, (assurantiepenningen van gebouwen en andere eigendommen tegen brandschade) 0,07. In beschikking op ingekomen verzoekschriften om afschrij ving van Hoofdei. Omslag wegens vertrek uit de gemeente, wordt op voorstel van Burgemeester en Wethouders af schrijving verleend aan Jhr. W. van Citters, voor f 58,54 n L. van der Ploeg, Jz. u - 11,24 a J. Mulder, ,f - 24,585 De Voorzitter brengt daarop ter tafelhet rapport van Burgemeester en Wethouders, omtrent het in eene voor gaande vergadering in hunne handen gestelde adres van de gezamenlijke brand- en brandspuitmeesters, houdende klagt over handelingen van den Commissaris van politie. Uit die voorlezing van het rapport blijkt het volgende. Burgemeester en Wethouders hebben omtrent de door de brandweer aangevoerde feiten een onderzoek ingesteld. Omtrent het gebeurde bij den brand in de meestoof //het Hart" op den 9 December 1873, kunnen zij mededeelen, dat na het noodlottig ongeval, aan L. Geelhoed overkomen, die met een gedeelte van het dak in den vuurgloed was verdwenen, de Commissaris van politie, getroffen door de naar zijne meening gevaarlijke positie, die een man van de brandweer op last van den brandspuitmeester E. W. Mus had ingenomen en meenende verpligt te zijn, om zooveel van hem afhing eene herhaling van de ramp te voorkomen, dien man tegen de order van den brandspuitmeester in, gelast heeft naar be neden te komen. De brandspuitmeester zag de goede bedoeling geheel voorbij en toonde geheel en al te worden behcerscht door toorn over de miskenning van zijn gezag. Hij gaf aan zijn gevoel lucht op eene wijzedie hem volgens de adressantenaan eene vervolgiug naar aanleiding van art. 222 van het Wetboek van Strafregt blootstelde. Of zijne woorden inderdaad van dien aard waren, is ons niet gebleken; wel is ons door den Commissaris van politie verklaard, dat hij nimmer van plan geweest is, zoodanige vervolging in te stellen. Uit het bovenstaande volgt, dat inderdaad bij die gele genheid, nu ongeveer drie jaren geleden, door den Commis saris van politic, aan één man der brandweer een bevel is gegeven, indruischende tegen het bevel van een der brand spuitmeesters. De Commissaris van politie was tot het geven van dat bevel niet bevoegd, dat is hem te dien tijde ook door den Burgemeester onder het oog gebrngt, en hij zelf erkent dat. Aangaande het tweede feit is aan Burgemeester en Wet houders bekend geworden: dat toen op 16 Augustus 1875 er brand was ontstaan bij F. Aarts in de Meelstraat, de concierge van het Raadhuis, naar aanleiding van art. 70 van het reglement tot voorkoming en blussching van brand begonnen is te kleppen, toen hij van den brandmeester J. Bal, Cz., de bij dat art. vermelde verzekering had ver kregen; en dat eenigc oogcnblikkcn later de Commissaris van politic last heeft gegeven om er mede uit te scheiden, omdat de brand zoo goed als gebluscht was. Welke woorden wisseling er later plaats hadis hun niet geblekenzij meenen dat daarbij dan ook het algemeen belang niet be trokken is. Hieruit blijkt derhalve in geenen deele, dat bij deze ge legenheid door den Commissaris van Politie aan iemand der brandweer bevelen gegeven zijn. Wel blijkt, dat hij aan den concierge een bevel heeft gegeven dat niet tot zijnen werk kring behoordehem is dat toen ook door den Burgemeester voorgehouden. Wat het derde feit betreft, door de adressanten aange voerd, nl. de onheusche bejegening door den Commissaris van Politie aan den Commissaris der Brandweer aangedaan bij de lossing van petroleumverwijzen Burgemeester en Wethouders naar een proces-verbaal daarvan dadelijk na het gebeurde door den Commissaris van Politic opgemaakt en naar de relazen van verhoor van eenigc personen wier ge-" tuigenis zij hebben gemeend te moeten inroepen aangaande het gebeurde, dat hun ten minste slechts half en half bij geruchte bekend was; welke stukken als bijlagen bij het rapport worden overgelegd. Naar hunne bedoeling worden die bijlagen den Raad mede gedeeld ter kennisneming, doch onder geheimhouding. Eene openbare behandeling dier stukken achten zij strijdig te zijn met het algemeen belang. Zij meenen dat hier kan worden volstaan met de opmerkingdat bij dit feit de Com missaris van Politie onvergelijkelijk meer reden tot klagen heeft over de brandweerdan de brandweer over hemdat bij dit feit, de Commissaris van Politic geen orders aan de directie der brandweer gegeven noch haar in de uitoefening harer taak belemmerd heeft, maar integendeel bevelen van die directie heeft ontvangen en in de uitoefening zijner functie op niet passende wijze belemmerd is geworden. Na aldus den feitelijken grondslag van het adres te hebben nagegaankomen Burgemeester en Wethouders tot de voor de hand liggende gevolgtrekking: dat de adressanten geheel en al ten onregte ten ware iemand thans nog eenigen invloed zou willen toekennen aan het gebeurde op 9 De cember 1873 klagen over een in den laatsten tijd ont staan bezwaar, zoo ingrijpende in hun werkkring en zoo

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1876 | | pagina 3