volgens de wet blijken moet, is aan spreker niet gebleken. Als de gemeente iets doet voor armenverzorging, behoort dit tehuis bij het Burgerlijk Armbestuur. De heer Zuurdeeg zegt, dat, als hij met liet voorstel van den heer Macaré medegaat, hij dit doet op grond van de uitkomsten van het Burgerlijk Armbestuur. Hij gelooft, dat dit bestuur eene ernstige opvatting van hare taak heeft en daarom goede resultaten geeft. Hij vraagt daarop aan den vorige» spreker, waarom hij 10000 en niet het gezamenlijk uitgetrokken bedrag van f 9900 voorstelt, waarop deze ant woordt, dat hij dit heeft gedaan om eene ronde som te maken. Mr. Fokker kan zich met het voorstel van den heer Ma caré niet vereenigen. De kwestie is niet nieuw. Het is gemakkelijk gezegd dat de theorie van de wet zoo is, doch die wet zelf laat vrijheid om haar niet ten strengste toe te passen en om van den regel af te wijken. Hier is dat tot nog toe gedaan, omdat men meende, dat men het, in de mate, waarin men het deed, niet laten kon. Spreker zelf durft de verandering nog niet aan. De middelen van liet Roomsch Kath. Armbestuur (hij noemt dit bestuur omdat het Luthersche onbeduidend is) bedragen 4500, welke worden besteed behalve eenige kleine postjes aan bedeeling. Het onderhoud van het gesticht, waarin bedeelden worden verpleegd, kan men ook bedeeling noemen evenals de toelage aan den vader van het gesticht. Het beleggen van het legaat Ronca geschiedtomdat dit vroeger is verbruikt voor gewone uitgaven. De post van 50 daarvoor is nu niet voor het eerst uitgetrokken; deze wordt soms zelf niet belegd, omdat de middelen te kort schieten. Onder de voorgedragen mid delen komen voor ƒ1600 aan collecten en giften en nu vreest spreker, dat die posten door het Roomsch Kath. Armbestuur niet meer zullen worden ontvangen en er dus ten laste van het Burgerlijk Armbestuur zullen komen, vele armen die nu worden bedeeld met de ƒ2700 subsidie en de f1600 uit eigen middelen. Het verstrekken van het subsidie geeft aan de gemeente het regt om te beoordeelen of de leden der kerk wel genoeg bijpassen. Als de subsidie nu vervalt, vreest hij dat de lief dadigheid zal verminderen en dat ten laste van het Burgerlijk Armbestuur zullen komen vele armen, wier bedeeling met geen ƒ2700 kan worden gedekt. Jhr. Macaré deelt de vrees van den voorgaande» spreker niet. Hij gelooft dat bet Roomsch Katholiek Armbestuur belang heeft bij de subsidie en dat de gemeente er voordeel van hebben zal, als zij de 2700 subsidie aan het Burgerlijk Armbestuur verstrekt. Het Roomsch Katholiek Armbestuur zal toch zijne geloofsgenootcn nog wel bedeelen. Dit bestuur schijnt ook niet zoo goedkoop te oedeelen als het Burgerlijk Armbestuur. Hun armen zijn duurder. Mr. Moens is het hiermede niet eens. Hij ziet financiëel nadeel voor de gemeente in de aanneming van het voorstel. Er is lof toegezwaaid aan het Burgerlijk Armbestuur, als zou het door een goede administratie de subsidie inkrimpen. Hij wil dien lof niet verkleinen en houdt zich overtuigd dat de administratie uitstekend is, doch niet alleen dat beheer is de oorzaak der verminderde subsidie, er is eene andere reden. De diaconie der Hervormde gemeente is in de laatste jaren zeer vooruit gegaan en heeft armen kunnen overnemen van het Burgerlijk Armbestuur. Als dit eveneens bet geval was bij het Roomsch Katholiek Armbestuur zou hij toegeven dat de intrekking van het subsidie aannemelijk was, doch dit zal het omgekeerde zijn. De gemeente zal in plaats van ƒ2700 meer moeten betalen, al bedeelt het Burgerlijk Arm bestuur ook wat kariger, omdat getal armen, dat tea laste van dat bestuur zal komen groot zal wezen. Overigens is hij tegen het voorstelomdat hij niet deelt de veronderstelling van den heer Mftcaré, dat de gelden werkelijk niet aan bedeeling zouden worden besteed. Als men de rollen van het Roomsen Katholiek Armbestuur nagaat en ziet dat de bedeelingen in brood en geld van week tot week of van dag tot dag worden aangeteekendkan daar omtrent geen redelijken twijfel bestaan. Jhr. Macaré komt er ten sterkste tegen op als de heer Moens beweert dat hij zou hebben gezegd, dat de gelden niet werden verstrekt aan bedeeling. Dit laat bij voor rekening van dien spreker. Hij is tegen het geven van subsidie omdat hem de noodzakelijkheid daarvan niet is gebleken. Hij meent ookdat het onbillijk is tegenover het Hervormd Armbestuur, wiens kerkelijke voorschriften het nemen van subsidie verbieden. Wel hebben wij bier met geen godsdienst te maken, doch hij moet er loch op wijzen dat het subsidi ëren van sommige kerkelijke armbesturen uit de gemeentekas eene onbillijkheid is tegenover de andere kerkelijke armbe sturen, die, om welke reden dan ook, niets krijgen. Mr. Fokker zegt dat de heer Macaré vergeet dat al de bedeelden van het Burgerlijk Armbestuur, behalve enkele Israëliten en ook nog enkelen die tot geen kerkgenootschap behooren, Hervormden zijn. Het Hervormd Armbestuur heeft indertijd voor subsidie bedankt en bedeelt nu als zij kan en dat wel op eene wijze die allen lof verdientdoch dat neemt niet wegdat het al de Hervormden niet bedeelt en ook niet allen die uit een kerkelijk oogpunt bedeeling waard zijn. De 7000 worden niet gegeven aan het Hervormd Armbe stuur, maar het wordt daardoor toch geholpen. Indien men nu maar zeker was dat overal denzelfden lust en ijver be stond als bij die diaconie, dan was het misschienge makkelijker. De beraadslagingen gesloten zijnde, komt in stemming het voorstel van Jhr. Macaré, op voorstel vnn den Voorzitter aldus gewijzigd, dat in plaats van f 10,000 voor subsidie aan het Burgerlijk Armbestuur slechts liet gezamenlijk bedrag der uitgetrokken subsidiën ad 9900 zal worden uitgetrokken. Dit voorstel wordt bij stemming aangenomen met 5 stem men tegen 3, die van de HH. Mrs. Moolenburgh, Fokker en Moens. De behandeling van de begrootingen dier Armbesturen is hierdoor vervallen. Bij de behandeling van Hoofdst. -VIU, afd. 4, art. 2, kosten der straatverlichting, uitgetrokken met ƒ4950, stelt de Voorzitter namens Burgemeester en Wethouders voor, den prijs van het gas voor 1877 te bepalen op 11 cent per kubieke» meter. Zonder hoofdelijke stemming wordt alzoo besloten. De uitgaven in de eerste acht hoofdstukken vastgesteld zijnde, wordt overgegaan tot de behandeling der Inkomsten. Hoofdst. V, afd. 2, art. 2. Verkoop van zelkasch ƒ20,000. De Commissie meentdat dit bedrag hooger is dan in Vorige jaren, ja, dat dit cijfer nooit is bereikt geworden door de afleveringen van de gemeente en particulieren te zamen. Burgemeester en Wethouders achten bet mogeljjk dat dit bedrag zal worden ontvangendoor te doene uitgraving van bet terrein der meestoof »de Zon" en de verdere uifc- graving van den straatweg. De Commissie is van meening dat daaruit voor eene veel grootere waarde aan asch zal kunnen worden verkregendoch aarzelt om aan te nemen dat de afneming zooveel grooter zal zijn dan in vorige jaren zoolang niet meer afnemers worden gevonden. Zij is daarom huiverig dien post zooveel hooger dan vroeger te stellen omdat zoo men de uitgaven deedgeraamd met het oog op een dergelijken post van Inkomsten en men in dien laatsten teleurstelling ondervond, financieele verwarring althans een nadeelig saldo daarvan het noodwendig "gevolg moet zijn. De Commissie stelt daarom voor, dien post te verminde ren tot ƒ16,000. Uit de toelichting toch blijkt het, bij H. VIII, 4, 14 der Uitgaven Aankoop van Inschrijving op de Gvootb. der Nat. schuld") dat ook na eene dergelijke reductie van dezen post van inkomst, de aldaar vermelde buitenge wone uitgaven kunnen worden bestreden uit de buitengewone ontvangsten. De Voorzitter zegtdat meermalen 20,000 voor dien post is uitgetrokken en de opbrengst soms 19,000 is geweest- Dat middelen zijn beproefd om meer afnemers te vinden en dat in 1876 reeds voor meer dan 14,000 is afgeleverd. Voor aankoop van Inschrijving op het Grootboek is eene memoriepost gebragt, te bestrijden uit dien voor Onvoorziene Uitgaven, zoodat bij Burgemeester en Wethouders geen be zwaar bestaat het artikel onveranderd te laten. Mr. Fokker zegt, dat de vrees der Commissie voor ver warring van financieelen aardongegrond is. Het blijkt uit de toelichting wat er uit de buitengewone ontvangsten wordt betaaldnl. ruim 16000 en dat het verschil tusscben deze en de buitengewone uitgaven, bedraagt 4103,41 dat dis ponibel blijft op Hoofdstuk IX. Als nu de 20,000 niet worden ontvangen, maar slechts zoo weinig, dat de buiten gewone uitgaven niet kunnen worden bestreden, dan komt men in financieele moeijelijkhedenmaar voor dat geval helpt het voorstel der Commissie niet. Kan men de buitengewone uitgaven bestrijden, dan doet het er niet toe, al is de opbrengst minder dan 20000want dan belegt men geen kapitaal, of voert geene andere buitengewone werken uit. Spreker wijst op ramingen en opbrengst van zelkasch in vorige jaren en ziet niet in, dat er moeijelijkheden zullen ontstaan. Hij gelooft dat in 1877 wel voor ƒ20,000 zelk asch kan worden verschaft. Het eenige bezwaar zou zjjn dat er geen afnemers genoeg warendoch het resultaat van 1876 is nog al hoopgevend. Mr. Moolenburgh zegt, dat verschillende buitengewone uitgaven worden opgenoemd, maar dat daarbij ook nog eene overdekking van straatgoten mogelijk was. De Commissie vreesde dat men tekort zon komen. Als nu bet dagelijksch Bestuur geen voorstellen tot buitengewone werken doetis er geen be zwaar, doch zij kunnen soms gedwongen worden tot buiten gewone uitgaaf en tot buitengewone werken. Mr. Fokker geeft de verzekering dat het dagelijksch Bestuur zich vooraf goed zal bedenken voor dat vzy voorstellen tot buitengewone uitgaven doen zal. Van den post voor Onvoorziene Uitgaven schiet er na aftrek van de bovengenoemde 4103,41 slechts 3000 over. Er is dus niet veel roijaals te wachten en Burgemeester en Wethouders hopen dat geene nieuwe middelen zullen noodig zijn. Mr. Moolenburgh zegtdat er na deze bemoedigende ver zekering bij de Commissie geen bezwaar meer bestaat, om den post te behouden. Hiertoe wordt besloten. De inkomsten worden vastgesteld op ƒ126391,78. H. IX der uitgaven, Onvoorziene Uitgavenbevattende het verschil tusschen de inkomsten en de uitgaven in de eerste 8 hoofdstukken wordt onveranderd vastgesteld op 7167,68' Zullende magtiging worden gevraagd om zonder nadere goedkeuring van de Gedeputeerde Staten, van dezen post overschrijvingen te doen op sommige posten der begrooting tot een bedrag van hoogstens 5100. De uitgaven worden daarna vastgesteld op 126391,78. De geheele begrooting in omvraag gebragt, wordt aange nomen met 7 stemmen tegen 1, die van Mr. Fokker. De Voorzitter brengt ter tafeleen verzoekschrift van M. de Graaff, echtgenoot van den bewnnrder in bet gebouw bestemd voor lijders aan besmettelijke ziektenW. Meestersom voor het schoonhouden van dat gebouw eene gratificatie to bekomen. Namens Burgemeester en Wethouders deelt de Voorzitter mede, dat zij geen termen hebben gevonden om gunstig op het verzoek te beschikken en mitsdien voorstellen bet te wijzen van de hand. Mr. Moolenburgh vraagt, naar aanleiding van eene uit drukking in het verzoekschriftwie behalve het Dagelijksch Bestuur regt van toegang en inspectie van bet gebouw heeft, waarop de Voorzitter antwoordt, dat niemand daartoe regt heeft. Jhr. Mr. Macaré gelooft, dat de Raadsleden het regt hebben in elk gebouw der gemeente te komen. Mr. Moolenburgh heefl dit volstrekt niet willen betwisten hij beeft alleen bedoeld wie toezigt had. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot afwij zende beschikking, wordt zonder hoofdelijke stemming aan genomen. De Voorzitter deelt mede, dat nog is ingekomen een adres van de gezamenlijke brand- en brandspuitmeesters, houdende klagt over den Commissaris van Politie alhier. Hij stelt voor, dit to stellen in handen van Burgemeester en Wet houders en het inmiddels ter visie van de leden te leggen. Jhr. Macaré stelt voor, het te stellen in banden eener Raads commissie omdat het eene zaak is die ook den Burgemeester als hoofd der politie aangaat en het dus minder wenschelijk zou zijn het in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen. Hij verzoekt voorlezing van het adres. Uit die voorlezing blijktdat de Brandweer zich beklaagt over den Commissaris van Politieomdat deze zich bevoegd acht der brandweer ingeval van brandbevelen te geven en indien zij vermeent op andere wijze handelend te moeten optreden, haar in de uitoefening barer taak te belemmerenhetwelk naar bare meening ingrijpt in baar werkkring en verlam mend werkt in de uitoefening der haar opgedragen taak. Adressanten stellen vooropdat zij het betreurendat de noodzakelijkheid hun dwingteen stap als dezen te doen bewust als zij zijn dat de politie den zedelijken steun dei- burgers behoeft, en waar nu een collegie als de brandweer klaagt, over handelingen der politie kan het alligt den schijn hebben dat het hare bedoeling is dien steun te ondermijnen. Zij verzekeren echterdat zij dien toeleg niet hebben en dat zij alleen eene uitspraak wenschen uit lokken in een geschil tusscben ben en den Commissaris van Politie. Dit geschil meenen zij aldus te moeten formuleren. De directie der brandweer is van meeningdat zij uit maakt een geheel zelfstandig collegie waarvan aan het hoofd staat een gecommitteerde uit den gemeenteraaddie den titel voert van Commissaris der Brandweer. De beer Commissaris van Politie meentdat de geheele directie der brandweer en dus ook den gecommitteerde uit den Raadonder zijne bevelen staat. Tot staving daarvan wijzen zij op deze feiten: I.° bij den brand van 9 December 1873 in de meestoof »het Hart", beeft de brandspuitmeester E. W. Mus, met eenige zijner manschappen op bevel van den Commissaris van Politie eene stelling moeten verlaten die deze gevaarlijk achtte, hoewel de ambachtslieden onder de brand- en brand spuitmeesters eenparig verklaard haddendat zij niet ge vaarlijk maar integendeel uitmuntend was tot stuiting der vlammen en tot redding van een bij dien brand omgekomen persoon. Eene woordenwisseling tusscben den Commissaris en den beer Mus was hiervan het gevolg en alleen de tusschen- komst van anderen heeft belet, dat de Commissaris geen aanklagt tot vervolging beeft ingesteld naar aanleiding van art. 222 van het Wetboek van Strafregt; 2.° bij den brand van 16 Augustus 1875, bij F. Aarts, heeft de brandmeester J. BalCz.den concierge van het Raadhuis verzocht de klok te kleppen, waaraan gevolg is gegevendoch welk kleppen na enkele slagen is opgehouden omdat de Commissaris van Politie contra-order gegeven had. Bij eene woordenwisseling hierover met den heer Bal, ver klaarde de Commissaris dat de brandweer hem niets kon schelen 3.° de onheusche bejegening in de vorige week door den Commissaris van Politie aan den Commissaris voor de Brand weer aangedaan toen deze, krachtens zijne betrekking met de brandspuitmeesters Koole en van Schelven bij de lossing der petroleum zich vertoonde en zij op eene wijze werden behandeld die b. i. onbetamelijk en den Commissaris van Politie onwaardig was. Deze laatste gebeurtenis ligt nog te verscb in het geheugen dan dat men bet noodig acht die nader te omschrijven. De brandweer meent, dat die toestand onhoudbaar is; conflicten van ernstigen aard zijn te wachtende brandweer kan elk oogenblik in woordenwisseling geraken met een magi straatspersoon en loopt alsdan gevaar zich eene vervolging op den hals te halen. De Commissaris van Politie is tot de door haar gewraakte handelingen bevoegd, of hij is bet niet. In het eerste geval zal die bevoegdheid gegrond zijn óf op zijne instructie, óf op het reglement van politie, óf op de verordening tot voorkoming en blusscbing van brand. In het andere geval acht de brandweer het noodzakelijk, dat hij door den heer Burgemeester, als hoofd der politie er op gewezen wordt, dat hij tot die daden onbevoegd is en dat hij er zich voortaan van te onthouden beeft. Adressanten verzoeken daarom, dat een onderzoek worde ingesteld naar den werkkring van den Commissaris van Po litie tegenover de brandweer en dat daarna zoo noodig zoo danige maatregelen worden genomendat conflicten als door bun genoemd, worden vermeden. Na de voorlezing van het adres zegt de Voorzitter, dat de heer Macaré weiuig onpartijdigheid schijnt te veronder stellen bij hem als Burgemeester. Het spijt hem dat dit geschiedt in een van de laatste vergaderingen waarin hij als Burgemeester zitting heeft. Hij gelooft dat men den Bur gemeester boven partijzucht verheven moet achten. Jhr. Macaré gelooft juist, dat die schijn van partijdigheid te wijten is aan verschillende bepalingen in de wet. Als de Commissaris zegt order te hebben tot ietsdan is de Burge meester als hoofd der politie de man die de bevelen gegeven heeft en deze is dus zelf party. De Voorzitter merkt opdat by niet gelooft dat de politie verantwoording schuldig is noch aan den Raad, noch aan den Commissaris der brandweer. Mr. Fokker zegt, dat het adres eerst gisteren is ingekomen en dat Burgemeester en Wethouders eenvoudig hebben voor gesteld het in hunne handen te stellen om advies en het inmiddels ter visie te leggen. Hij kan den Raad aanbevelen in het belang van 's Raads eigen waardigheid dit voorstel aan te nemenmeer zal bij er niet van zeggenhij meent dat dit voldoende is. Het voorstel is nietbet te stellen in handen van den Burgemeester, maar van Burgemeester en Wethouders. Als men bet nu stelt in banden van eene Commissie van den Raad, weet bij niet met welk doel dit zou zijn en hij gelooft ook niet dat dit betamelijk zou wezen. Waarom zou men van den gewonen regel afwijken? Burge meester en Wethouders zijn de voorbereiders en de Raad moet niet vergeten dat bet dagelijksch Bestuur is gekozen door den Raad, uit den Raad. Het legt hem dus ook ver- pligtingen op; de Raad behoort het dagelijksch Bestuur te vertrouwen en te respecteren, als haar eigen maaksel. Mr. Moolenburgh zegtdat het adres den Raad niet bekend was en Burgemeester en Wethouders nu eenvoudig hebben voorgesteld het in bunne banden te stellen en ter visie te leggen. Dit is de gewone loop van zaken en bet zou afwij kend zijn het te stellen in banden eener Commissie uit den Raad. Spreker moet den heer Macaré opmerken, dat bij niet is voor dergelijke nieuwigheden en dat hij niet meegaat om Burgemeester en Wethouders buiten te sluiten. Jhr. Mr. Macaré beeft niet bedoeld wat in zijn voorstel schijnt te zijn gelegen. Het is hier eene buitengewone zaak. Het geldt de waardigheid van een lid van den Raad, en dus van geheel dat collegie. De Raad heeft er mede te maken omdat de Commissaris der brandweer, door haar gecommit teerd, daarin betrokken is. Als Spreker er niet voor was, het adres in handen te stellen van Burgemeester en Wet houders was dit geen votum van wantrouwen tegen dat collegie, maar omdat de Burgemeester in deze zaak betrok ken is. Nu men er echter wantrouwen in ziettrekt hij zijn voorstel in. Hij komt nog neder op de uitdrukking van den heer Fokkev, dat het Dag. bestuur door den Raad is benoemd, en dat de Raad het moet vertrouwendoch Spreker zou dan gaarne zien dat door dat collegie wat meer werd gelet op den geest die in den Raad heersebt. Hij heeft de opvatting dat Burgemeester en Wethouders moeten doen wat de Raad besluit, als zijnde de hoogste magt in de gemeente. Mr. Moolenburgh wil zich niet opwerpen als de pleitbezorger van Burgemeester en Wethouders. Dat collegie heeft zeker ook zjjne gebreken, doch bij hoort ketterijen, waartegen hy meent te moeten opkomen. Do Raad is niet de hoogste magt in dien zin, dat zij bet Dagelyksch Bestuur bevelen kan geven. De Raad, het Dagelijksch Bestuur en de Burgemeester hebben elk eene zelfstandige regtsmagt. De Raad heeft wel een regt van controle en van interpellatiemaar heeft niet te bevelenen in dien zinis de bewering van den heer Macaré eene administratieve ketterij, waarvoor spreker niet aanspi-akelijk wil zijn. Hoezeer hij buide brengt aan den jjver en de zucht van den heer Macaré om het belang der gemeente te bevorderen, betreurt hy het, dat deze in die zucht zoover gaat dat men daardoor op een dwaalspoor zou komen. Burgemeester en Wethouders vormen een zelfstandig collegie en als men verlangt dat zij in den geest van den Raad bandelen, dan dient men te interpellerendan moet men een feit aantoonen. Het gaat niet aan in algemeene termen uit te varen en te zeggenik verlang dat bet Dagelyksch bestuur zoo en zoo handelt." Spreker herhaalt dat hij zich niet opwerpt als verdediger van Burgemeester en Wethouders, doch alleen wil hij verklaren niet met den vorigen spreker te kunnen medegaan. Jbr. Mr. Macaré beantwoordt den heer Moolenburgh door te wijzen op art. 1 der gemeentewet, dat zegtdat de Raad aan het hoofd der gemeente staatdit is ook zoo volgens artikelen der Grondwetwaaruit bij voorleest. Burgemeester en Wethouders mogen niets doen dan krachtens raadsbesluit. Zij zijn de uitvoerende magt, dat is volgens de wet. Mv. Fokker beveelt den beer Macaré aan, zicb niet bij art. 1 der gemeentewet te bepalenmaar die geheele wet te bestuderen. Hij zal daarna wel de juistheid moeten erkennen van wat de beer Moolenburgh beeft gezegdnl. dat de Raad de Burgemeester en de Burgemeester en Wethouders drie zelfstandige magten zijn, ieder met eigen bevoegdheid. Spreker stelt daarop voor de discussie te sluiten. Hiertoe wordt besloten en vervolgens met algemeene stem men aangenomenbet vooi-stel van Burgemeester en Wethouders om het adres in hunne banden te stellen en ter visie te leggen van de leden. De vergadering wordt daarop na omvraag gesloten.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1876 | | pagina 4