De heer Labrijn maakt bezwaar ten opzigte van den duur der huur, die men meent te stellen tot 1877 hij meent dat het noodig isdat de gemeente de vrije beschikking over het terrein verkrijge en dat men in het voorgestelde tijds verloop met de uitgraving niet gereed zal zijn. Hij zou het daarom beter achten dat de gemeente de stoof eenvoudig kocht, als de kosten daardoor niet te groot worden. De Voorzitter merkt op, dat dit voor de gemeente een nadeel van 700 zou zijn. Jhr. Mr. Ma card verklaart zich ook voor eeue verlenging van den huurtermijn. Nadat hierover eene korte beraadslaging had plaats gehad geeft Mr. Fokker te kennendat de gemeente na afloop van den huurtermijn de grond kan koppen en dat hij het dus minder noodig viudt den huurtermijn langer te stellen. Jhr. Mr. Macaré, meent er op te moeten wijzen dat als de huurtermijn verstreken is en de gemeente de grond koopt voor ƒ100, terwijl de zelkasch daaruit nog niet gegraven is men in moeijelijkheden zal kunnen komen met het bestuur der registratiedat dan welligt met de koopsom geen genoegen zal nemen, waardoor dan de strekking van dit contract ver vallen zou. Hij stelt voor den termijn te verlengen tot 1879. Mr. Fokker verklaart dat hij geen bezwaar ziet in hetgeen de vorige spreker aauvoertdat er veel huisjes zijn verkocht waar zelkasch zat en er nooit kwestie is geweest dat daarop werd gerekend bij de registratie. Jhr. de Jonge deelt de bezwaren van Jhr. Macaré; hij neemt wel aanwat Mr. Fokker zegtmaar hier is het blijkbaar alleen om de zelkasch te doen en nu zou liet mogelijk zijndat de fiscusdie men op zulk eene handige wijze tracht te ontloopenop zijn beurt zich ook trachtte te doen gelden. Hij vraagt daarom of men de huur niet kon tot stand brengen met een jaar optie. Mr. Moens deelt ook de bezwaren van Jhr. Macaré, dat men met de uitgraving niet klaar zal komen en wil de huurtermijn verlengen tot drie jaar. Mr. Fokker wenscht liever dat de Raad aan Burgemeester en Wethouders zal overlaten zoodanigen huurtermijn te stellen als zij kunnen verkrijgen, anders moet men soms later weder bij den Raad komen. Er zal wel geen bezwaar zijn om ver lenging van den huurtermijn te verkrijgen doch dit heeft zijne grenzen, omdat er veel geïnteresseerden zijn en er altijd eene som van ƒ100, waarvoor de grond wordt aan gekocht, ter verdeeling overblijft. Jhr. Mr. Boeije vraagt, of men van den fiscus niets te vreezen heeft als men de overeenkomst in den voorgestelden vorm aangaat, terwijl uit andere bescheiden blijkt dat het eene overeenkomst van koop is. De Voorzitter zegt dat hiervoor niet te vreezen is. Mr. Fokker geeft daarop op eene vraag van den heer Labrijn te kennendat de eigenaren der stoof er op rekenen dat zij over de gebouwen met den lsten Augustus a. s. de beschikking verliezen. Mr. Moolenburgh kan zich niet best vereenigen met het voorstel. Zijne meening is, dat de te bezigen middelen niet geheel en al strooken met de waardigheid der gemeente zelf. Hij weet weldat als er een wettige weg is om belastingen te ontloopenmen daarvan geen grief kan makendoch hij stelt zich de vraag of het overeenkomstig de waardigheid van den Raad is, nu de gemeente regtstreeks eene overeenkomst van koop aangaat, dit als huur te doen voorkomen. Boven dien loopt men nog gevaar dat de ambtenaren der registratie, die nu in deze overeenkomst berustenmisschien over eenige maanden eene andere zienswijze aankleven, niet persoonlijk, maar soms tengevolge van een arrest of eene aanschrijving van de hoogere autoriteit. Spreker ziet in den voorgestelden vorm zooveel bezwaar dat hij voorstelt, dat de gemeente den grond dor stoof zal koopen voor ƒ10,006dan heeft zij ook de vrije beschik king over het terrein en geschiedt cr wat in biliijkiicid behoort plaats te hebben. De heer Zuurdeeg vindt dit voorstel zoo ingrijpenddat hij ook aan*het wankelen gebragt wordt en tweemaal vier en twintig uren tijd zou wenschcn oin over de zaak te denken. Aan den eencn kant is hij verpligt het belang der gemeente te bevorderen en aan den anacren kant moet hij rekening houden met de moraliteithij wenscht daarom dat de zaak nog zal worden aangehouden en doet daartoe een voorstel. De Voorzitter zegt dat het wcnschelijk is, dat er een einde aan de zaak komt en hoopt dat de Raad deze afdoen zal. Mr. Moolenburgh zegt, dat hij de Raad niet beschouwt als immoreel, als zij overeenkomstig het voorstel besluit; cr zijn twee wijzen om belasting te ontgaanwettig en onwettig als het voorstel aangenomen wordt, is net wettig, en toch heeft hij er iets tegen. Ieder die de wet niet volgt is daarom niet immoreeldoch is het wel overeenkomstig de waardigheid van den Raad, dat men om ƒ600 te sparen een weg opgaat dien men anders niet zou hebben gevolgd Dit heeft spreker slechts zoo even te kennen gegeven. Spreker gelooft, dat de zaak zonder groot offer kan worden geschikt, door b. v. een post in de begrooting te brengen van f 6000 voor vergoeding aan de eigenaren wegens gemis aan genot en den grond dan te koopen voor ƒ10000. Jhr. de Jonge zou ook liever den weg volgen dien Mr. Moolenburgh aangeeft. Hij moet zeggen dat de door Bur gemeester en Wethouders voorgestelde overeenkomst zeer vindingrijk is, doch ook bij, vindt daarin iets, dat minder fair te noemen is e i zou liever den keizer laten wat des keizers is. De houding der gemeente zal ook beter zijn. Mr. Fokker merkt op, dat Burgemeester en Wethouders met hun voorstel zeer ongelukkig zijn en dat de Raad hun nu plaatst op een standpunt waarop zij niet behooren en dat zij niet hebben verdiend. Er is sprake geweest om de stoof in het bezit der gemeente te krijgen en de Raad heeft daarin bewilligd, doch uitdrukkelijk aan Burgemeester en Wethouders opgedragen daarvoor een vorin te zoeken ten meesten voordeele der gemeente. Zij hebben dien vorm nu gevonden; de ^kosten zijn daardoor ruim ƒ600 minder en dat is geen kleinigheid met het oog op de financiën der gemeente. De redenering dat de kosten er wel zullen uit vallen gaat niet op. Die vorm is, daargelaten iemands ge voel, niet in strijd met de moraliteit, maar die is in over eenstemming met hetgeen de Raad wil en met de wet. Het gaat daarom niet aan het voorstel te laten varen voor hetgeen Mr. Moolenburgh en Jhr. de Jonge hebben aange voerd. Iets anders zou liet zijn dit te doen voor hetgeen de heer Labriju heeft aangevoerd, dat de gemeente, in geval van koop volkomen vrij was om over het gekochte te be schikken. De heer Zuurdeeg dankt den vorigen spreker voor de verstrekte inlichtingen. Nu deze heeft verklaard dat er vol gens de wet van geen immoraliteit sprake is, en er in de handeling niets onbillijks gelegen is, blijft hij voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders en zal hij aan de fijnere gevoeligheid geen gevolg geven. Hij trekt daarom zijn voorstel tot aanhouding der zaak in. Mr. Moolenburgh verzoekt de vorige sprekers er wel op te willen lettendat hij steeds het denkbeeld van zich heeft afgeworpen dat het voorstel immoreel was; anderen hebben die beteekenis daaraan gegeven. Spreker zelf heeft daarvan geen woord gesproken. Hij moet ook nog verklaren dat hij het ook eens was met den heer Labrijudat het toch in alle opzigteu voordeeligcr voor de gemeente is te achten, de volkomen vrije beschikking over het terrein te hebben. De heer Zuurdeeg zegt, dat niemand ook beweerd heeft, dat Mr. Moolenburgh van immoraliteit heeft gesproken. Spreker zelf heeft dat woord gebruikt. Hij bezit de methode met om parlementair of juridisch te spreken en die verlangt hij ook niet; doch Mr. Moolenburgh heeft gezegd, dat het beneden de waardigheid van den Raad zou zijn liet voorstel aan te nemen, en nu vraagt spreker hoe men eene daad beneden iemands waardigheid anders zal kwalificeren dan als immoreel. De beraadslagingen worden gesloten en in stemming ge bragt het voorstel van Mr. Moolenburgh, om aan de geïnte resseerden te vergoeden het bedrag dat de stoof by verkoop voor afbraak minder zal opbrengen dan 6000en den grond te koopen voor 10,000. Dit voorstel wordt aangenomen met -1 stemmen tegen 2. Voor stemden de IIH. Mr. SchneidersMr. Moens, Ochtman en Labrijn. Tegen de HH. Jhr. Mr. Macaré en Zuurdeeg. De HH. Mr. Moolenburgh, Mr. Fokker, Houwer, Jhr. de Jonge en Jhr. Mr. Boeije, hebben aan dit besluit geen deel genomen, wegens bloedverwantschap met een der geïnteres seerden. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is daardoor vervallen. Namens Burgemeester en Wethouders stelt de Voorzitter voor het hun door den Raad verleende crediet voor het aan schaffen en in werking brengen eener grondboor voor het onderzoeken der terreinen waar zelkasch aanwezig is, met 300 te verhoogen en het dus te brengen op 600. Hij deelt daarbij mede dat de plaats gehad hebbende boringen goede resultaten hebben opgeleverd. Zonder beraadslaging en zonder hoofdelyke stemming wordt dienovereenkomstig besloten. Mr. Schneiders verlaat de vergadering. De Voorzitter brengt in behandeling de door de Oommissie voor de strafverordeningen ontworpen verordeningen tot wijzi ging 1.® van bet reglement van politie; 2.® der verordening tot voorkoming en blusscbing van brand 3.® der verordening houdende maatregelen tegen de verspreiding van besmettelijke ziekten op de scholen voor lager onderwijs. Over deze verordeningen in het algemeen, noch over de afzonderlijke artikelen daarvan, is door iemand het woord gevoerd. Zij worden onveranderd vastgesteld. - Vervolgens komt in behandeling de door dezelfde Commissie ontworpen verordening tot wijziging van diehoudende voor schriften betreffende honden en ter voorkoming van hondsdolheid. Over de algemeene strekking daarvan, is door niemand het woord gevraagd. Bij de behandeling van art. 1deelt de Voorzitter mede dat door Mr. Moens op dit art. schriftelijk een amendement is ingediendstrekkende om dat artikelnu luidende »Het is aan de geleiders van hondenwagens of hondenkarren verboden, zicli daarop te bevinden," te lezen als volgt Met hondenkarren of hondenwagens mogen geene personen worden vervoerd. De geleiders dier karren of wagens zyn van dit verbod niet uitgezonderd." Dit amendement is ondersteund door de HH. Jhr. Mr. Macaré en Ochtman. Mr. Moens licht zyn voorstel toe. Hij zegt, dat het in de bedoeling der Commissie schijnt te liggen een einde te maken aan het vervoer van personen met hondenkarrenmaar dat in dat geval de redactie van bet artikel niet voldoende is, daar men den geleider verbiedt zich op de karren te bevinden doch dat andere personen daarop wel plaats kunnen nemen. Hij heeft daarom zijn amendement ingediend. Mr. Moolenburgh zegt, dat het groote verschil hier is, dat de Commissie het vervoer van personen juist niet wenscht te verbieden. Als men aanneemt dat de hond een trekdier is kan hij even goed personen vervoeren als goederen. De be paling is alleen voorgesteld in het belang der publieke vei ligheid en het kan soms wenschelijk zijn dat personen met hondenkarren worden vervoerd, b. v. de kermisreizigers hebben soms jonge kinderen bij zichdie zy in hondenkarren plaatsen; als men dit nu verbood, dan zou men soms de menscben mishandelen om dieren te besehermen. Mr. Moens zegt, dat uit het aangevoerde blijkt, dat de Commissie eene andere bedoeling haddan hij meende. Spreker zelf heeft de hond niet als trekdier beschouwd en hij dacht dat de voorgestelde bepaling een overgang wasom te geraken tot het verbod om de honden niet meer als trekdieren te bezigen. Daarvoor is het nog geen tijd, doch daar hij het wenschelijk achtnu reeds een overgang te makenwil liy zjjn amendement behouden. Mr. Fokker zegtdat de Commissie de bepaling niet heeft voorgesteld om de dieren te beschermenmaar ter wille van de publieke veiligheid, omdat de geleider van een hondenkar, zich daarop bevindende, soms niet bijtijds er afkan. De kwestie over den aard der honden laat spreker in het midden. Het middel echter dat Mr. Moens tot bescherming van den hond aangeeft, is zeer nederig; het zal toch wel hetzelfde zijn of de hond een kar trekt met goederen of dat zich daarop personen bevinden. Dat middel mag dus welwillend zijnmaar doeltreffend is het nietmen laat de zaak zooals die isdoch hindert vele menschen. Hy is daarom tegen het amendement. Jhr. de Jonge meentdat men niet behoort te komen in de vraag of de hond een trekdier is. Hy gelooft dat het er liet meeste op aankomt hoe men de honden bejegent en als men daarvoor maatregelen kon nemen, zou spreker die toejuichen. Hij kan zich met het amendement niet vereenigen, doch zou in ieder geval de redactie der bepaling zoowel van de Commissie als ran Mr. Moens wenschen te wijzigen door nl. in plaats van de woorden hondenkarren of wagens" te lezen: karren of wagens met honden bespannen." Mr. Moens neemt de wijziging der redactie zooals Jhr. de Jonge aangeeft over en zegtdat de voorname grief door Mr. Fokker tegen zijn amendement aangevoerdis dat het niet doeltreffend is, daar het hetzelfde bljjft of de hond per sonen of andere vrachten vervoert. Dit gaat in theorie op, doch als men een blik werpt op de praktijk, dan niet. Hon denkarren worden niet gebruikt tot vervoer van personen docb tot vervoer van vrachten en nu ziet men dikwijls dat als een kar geladen is met goederenzich nog een persoon daarop plaatst en dit kan nu toch woi-den voorkomen. Het kan wel waar zijn dat men daardoor velen zal hinderen, doch als men het bezigen van honden als trekdieren in het vervolg geheel verbiedtzal dit nog erger zijn. Na nog eene korte beraadslaging komt het amendement in stemming. Bij die stemming verklaren zich 5 leden voor en 5 leden daartegen. Vóór de HH. ZuurdeegOchtman Labrijn Mr. Moens en Jhr. Macaré. Tegen de HH. Mr. Moolenburgh Jhr. Mr. BoeijeJhr. de Jonge Houwer en Mr. Fokker. De stemmen mitsdien stakende, wordt de beslissing hier over aangehouden tot de volgende vergadering. De Voorzitter sluit daarop na omvraag de vergadering. Uitgevers: DE LOOZE WAALE. Drukkerij: Ochtman, Pieterse van Dishoeck.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1876 | | pagina 4