heeft hij het zich zelf te wijten dat hij hier geen kiezer is.
De Baad is niet geroepen te zorgen voor de belangen van
iemand, die daartoe zelf bekwaam genoeg is. Het argument
van onregtvaardigheid raag dus niet wegen.
De beslissingen, waarop Jhr. Macaré zich heeft beroepen,
moet men hier niet rekenende omstandigheden zullen stellig
verschillenmen moet iedere zaak beoordeelen op zich zelf.
Jhr. Macaré blijft bij hetgeen door hem is aangevoerd en
zegt, dat de Raad wel degelijk belang beeft bij de zaak,
omdat hij over de ingediende bezwaren beslissen moet krach
tens art. 14- der kieswet. Hij stelt daarop voor dat de Raad
het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet zal aan
nemen maar uit overweging dat de heer de Clercq hier steeds
heeft gehouden hoofdverblijf en dus ook gedurende het laatste
jaar; dat hij hier is aangeslagen in de patentbelasting, welk
patent hij te Zierikzee heeft aangevraagddat dus genoemde
heer hier woont en daar hij genoegzaam is aangeslagen in
de grondbelasting en in het patentzal besluiten de door
Burgemeester en Wethouders vastgestelde kiezerslijsten te
verbeterendoor daarop alsnog te brengen de naam van
Mr. C. van der Lek de Clercq.
Mr. Moens merkt nog op, met betrekking tot de aanvrage
om patentdoor Mr. de Clercq in deze gemeente gedaan
dat die aanvrage is geschied vóór 14 Mei en dus vóór dat
door genoemde heer de verklaring was gedaan dat hij zijn
woonplaats overbragt naar Noordgouwe. Bij de uitgifte van
het patentblad heeft men bij de vermelding der woonplaats
de aangifte gevolgd en Zierikzae opgegeven, zooals bij die
aangifte teregt was vermeld. Het argument betrekkelijk het
patent doet dus niets ter zake.
De discussiën gesloten zijnde, komt het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders in stemming en wordt verworpen
met 7 stemmen tegen 2. Vóór stemden de HH. Mrs. Moens
en Boejje.
De HH. Mr. Moolenburgh en Mr. Fokker hebben zich
wegens aanverwantschap met den heer de Clercq van stem
ming onthouden.
Het voorstel van den heer Jhr. Macaré is derhalve aange
nomen.
De Voorzitter verklaart daarop, dat hij gebruik zal maken
van het regt, hem bij art. 70 der gemeentewet toegekend,
om aan dit besluit geen uitvoering te geven en dat hij
daarvan binnen den vereischten termijn kennis geven zal aan
de Gedeputeerde Staten.
De Raad benoemt tot leden eener Commissiein wier
handen zullen worden gesteld de in te komen reclames tegen
de kohieren van den hoofdelijken omslag en de hondenbe
lasting voor 1876, de HH. van der Grijp, Zuurdeeg en
Jhr. Mr. Boeije.
Op voorstel van Burgemeester en Wethouders besluit de
Raad
1.° af te schrijven van den post voor Onvoorziene Uit
gavenbegrootiug 1876 en over te schrijven op H. VIII,
afd. 4, art. 3(kleeding en wapening van dienaars van
politie en nachtwachts) f 42,59
2.° af te schrijven van den post voor Onvoorziene Uitgaven
begrooting 1875 en over te schrijven op:
a. Hoofdstuk I, afd. 3, art. 2, (collecteloon voor den ambte
naar belast met de heffing der begrnfenisregten) ƒ1,29*;
b. Hoofdstuk I, afd. 2, art. 20, (jaarwedden van liet per
soneel der beambten ten dienste der algemeene begraaf
plaats) f 28,60.
De Voorzitter deelt mede, dat stormschade is ontstaan aan
de schuur van het Westhavenhoofdaan den Westhavendijk
en aan het dak van de Nobelpoort en stelt voor, dat de Raad
aan Burgemeester en Wethouders tot herstel daarvan een
crediet zal verleenen van /'300 en daartoe zoodanig bedrag
zal afschrijven van Hoofdstuk IX, Onvoorziene Uitgaven,
begrooting 1876 op Hoofdstuk 3, afd. 1, art. 1, (gewoon
onderhoud van openbare gebouwen enz.)
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De Voorzitter stelt aan de orde, het voorstel van Burge
meester en Wethouders, dat in de vorige vergadering is
aangehouden om namelijk een besluit te nemen omtrent de'
vraag ;/of het Bestuur der Bank van Leeninghetzij in zijn
geheelhetzij slechts ten aanzien van sommige leden civiel-
regtelijk aansprakelijk is voor het nadeeldat de gemeente
komt te lijden tengevolge van bedriegelijke handelingen van
den ontslagen Boekhouder der Banken dat de Raad naar
aanleiding van het rapport der Commissie ad hoc en van
het ingewonnen regtskundig advies, zal verklaren, dat er
eene termen zijn om eene zoodanige regtsvordering tegen
et Bestuur der Bank in te stellen.
Hij deelt mede, dat de eindrekening van het Bestuur der
Bank niet vóór Augustus zal kunnen plaats hebbenomdat
zich tot dien tijd nog eigenaars van panden kunnen opdoen
en daar het wenschelijk is in deze eene beslissing te nemen
stelt hij voor dat de Raad de zaak in behandeling zal nemen.
Hiertoe wordt besloten.
Jhr. Macaré verklaart, dat hij zeer ingenomen is met het
regtskundig advies door Mr. Aug. Philips in deze zaak uit-
gebragt, doch dat hij meent dat deze. misschien nog één
punt over het hoofd heeft geziennamelijk dat het Bestuur
der Bank het in 1854 ontdekte tekort, voor den Raad heeft
verzwegen.
Het Bestuur der Bank heeft toen een tekort ontdekt van
ongeveer 7000. Het heeft den Boekhouder daar over onder
houden hem opgelegd dat tekort aan te zuiverendat door
hulp van leden van het Bestuur langzamerhand is geschied
door telkens sommen van ƒ500, f 1700, 1500 enz. te
storten in de kas der Bank, zoodat dit in 1854 ontdekte
tekort, bij het eindigen van het jaar 1871 eerst geheel was
gedekt. Ondertusschen heeft het Bestuur de ontdekking van
dat tekort voor den Raad verzwegen het heeft aan den Raad
jaarlijks rekeningen ingedienddie door dezen jaarlijks zijn
goedgekeurd en steeds met een batig saldo sloten, terwijl
van het van 1854 tot 1871 bestaand tekort met geen woord
wordt melding gemaakt.
In 1872 ontdekt men een nieuw tekort, veel grooter dan
het vorigeweder ontstaan door toedoen van den Boekhouder.
De vraag is nu en deze is door den heer'Philips niet be
antwoord //In hoe verre zijn de leden van het Bestuur der
Bank van Leening, die van 1854 tot 1871 verzwegen een
bestaand tekort en daardoor handhaafden in zijne betrekking
van Boekhoudereen manvan wien zij wisten dat bij
oneerlijk wasdie steeds als leden van het Bestuur der Bank
rekeningen aan den Raad hebben ingediend, in wel^e geen
melding werd gemaakt van het bestaand tekort, door een en
anderciviel-regtelijk aansprakelijkvoor de oneerlijkheden
door dien Boekhouder buiten weten van het Bestuur nog
verder gepleegd."
Spreker zal zich onthouden over die vraag eene opinie te
uiten, maar hij zou het wenschelijk achten, dat daaromtrent
nader het gevoelen van Mr. Philips werd ingewonnen en
stelt voor dat de Raad daartoe zal besluiten.
De heer Mr. Moens zegt, dat hij het uitmuntende advies
van den heer Philips in deze voor de gemeente zoo treurige
zaak heeft gelezendoch dat het ook hem aanvankelijk on
bevredigd heeft gelaten. Jhr. Macaré meent, dat het niet
volledig is, en dat over het hoofd is gezien, dat het bestuur
der Bank van Leening het tekort van 1854 heeft verzwegen.
Ook dit heeft de aandacht van spreker getrokken, doch bij
eene nadere beschouwing meent hijdat het bedoelde punt
door Mr. Philips wel is opgemerkt, zooals in het advies
zelve te vinden is.
Spreker haalt daarop genoemd advies aan en komt na
verschillende gronden to hebben uiteengezettot de slotsom
dat men met vrucht geene actie tegen de leden van bet
bestuur der Bank kan instellen. Wat het indienen der
rekeningen betreft, merkt hij op, dat zij bevatten de ont
vangsten en uitgaven, dat die cijfers goed waren, en in
overeenstemming met de boeken, dat het saldo wel niet in
de kas aanwezig kan geweest zijn, doch dat dc dienst daardoor
dan toch niet is gestoorddat derhalve geen vnlschhcid is
gepleegd. Men kan dus alleen zeggen dat het gevolg van
de achteloosheid der Commissie is, dat de llaad den Roek
houder niet heeft ontslagen, zooals hij stellig zou hebben
gedaanen dat deze in dat geval geen tekort zou hebben
gemaakt, doch dan wordt hot een indirect nadeel en hij
ziet niet in, dat men op dien grond met vrucht eene actie
zou kunnen instellen.
Mr. Fokker merkt op, dat het tekort van 1854 niet is
blijven bestaan, maar dat het aangezuiverd is en voor verre
weg het grootste deel door leden van het béstuur der Bank zelf.
Jhr. Mr. Macaré antwoordt daarop nog op het gespro
kene door Mr. Moens en zegt, dat het tekort van 1854 niet
was in de kas maar in de waarde vertegenwoordigd door de
panden daarin was het déficit. Hij is ook niet bepaald van
gevoelen dat op den anngehaaiden grond met vrucht eene
regtsvordering zou kunnen worden ingesteld, maar meent,
dat er termen zijn om hierover nog advies te vragen.
Mr. Moolenburgh heeft bezwaar tegen het voorstel van Jhr.
Macaré. De Raads-Commissie die de zaak heeft onderzocht,
heeft, zooals dien spreker ook erkentde fout die het bestuur
der Bank heeft begaan, door het tekort van 1854 te ver
zwijgen, in haar verslag op den voorgrond gesteld. Het
zou spreker verbazen, als dc lieer Philips dit punt over liet
hoofd had gezienen dit kon hij ook niet aannemen hij zou
eerder denken dat die regtsgelcerde dit punt van minder
belang beeft geacht dan Jhr. Macaré. Er is nu een volledig
goed advies en nu zou het vreemd zijn nog te vragen of de
regtsgeleeerdc geen punt had over liet hoofd gezien. Boven
dien is liet ook tijd om de zaak af te doen het is niet
billijk die te blijven aanhouden tegenover de leden van het
bestuur der Bank, die natuurlijk in zekere spanning verkee-
ren of zij al of niet zullen worden aangesproken voor de
geleden schade.
A1 de Raadsleden zijn geen regtsgeleerdendoch ieder
hunner begrijpt toch wel, dat. het immers niet aangaat eéne
actie in te stellen voor schade, die niet direct het gevolg is
van gepleegde verzuimen.
Mr. Moens is het eens met Mr. Moolenburghzelfs maakt
hij uit liet advies op, dat de lieer Philips alle handelingen
van het bestuur der bank en van den boekhouder heeft na
gegaan. Ook hij meent, dat de leden van liet bestuur der
bank een zeker regt hebben om eene beslissing in deze zaak
te vorderen.
De lieer Zuurdeeg zegt, dat Mr. Moolenburgh aan de
niet regtsgeleerden, indirect het zwijgen heeft opgelegd.
Spreker is geen regtsgeleerdemaar hij is het eens met
Jhr. Macaré, dat liet besproken punt in het advies niet
goed behandeld is. Vroeger heeft hij gezegd, dat Mr. Philips
dat punt over het hoofd moest zien, en heeft hij zich verzet
tegen het inzenden van het verslag der Raadscommissie en
zich verklaard voor het stellen eener duidelijke casus positie.
Dat verslag heeft spreker ook niet begrepen; hij meent. dat.
de regtsgeleerde daardoor lieeft geloopen als eene paling in
een fuik. Wat de rekeningen betreft, die moesten den
waren toestand aangeven en al was er nu slechts één post
in, die niet gedekt was door de zaak waarover zjj moest
loopen, dan noemt hij zulk eene rekening valsch. Die zaak
is nog niet in liet beiang der gemeente opgehelderd. Is het
voor de leden van het bestuur der Bank onaangenaam, dat
de kwestie nog niet wordt beëindigd, zij hebben dit aan zich
zelveif te wijtenen hadden beter moeten toezien. Zij mogen
juridisch geen direct nadeel hebben veroorzaakt, maar als
spreker als jury een oordeel moest uitspreken, zou hij de
leden veroordeelen.
Mr. Moolenburgh komt op tegen de aantijging van den
lieer Zuurdeeg, dat hij de leden buiten de discussie heeft
willen houden; het tegendeel is waar. Ook protesteert hij
tegen de door dien spreker gedane insinuatie dat het rapport
der raadscommissie den regtsgeleerde moest doen loopen als
een paling in de fuik. Die insinuatie is onwaardig en zoo
iets mag men van eene raadscommissie niet veronderstellen.
De heer Mr. Moolenburgh verlaat de vergadering.
De heer Jhr. Macaré verdedigt nog nader het door hem
geuitte gevoelen en acht liet waarschijnlijk dat Mr. Philips
liet besproken pujit over 't hoofd heeft gezienvoornamelijk
omdat hij in het begin van zijn advies spreekt van het
arrest va.i het hof van Zeeland; dat het tekort van 1854
verjaard was en dus bij de behandeling geheel is ter zijde
gesteld, gelijk ook nader blijkt, uit het advies, alwaar onder
de opgenomen verzuimendit groote verzuim niet voorkomt.
Hij ziet er geen bezwaar in nogmaals daarover een advies te
vragen.
De heer Koole is voor het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. In het verslag der raadscommissie zijn alle
omstandigheden opgenoemd en men mag niet aannemen
dat Mr. Philips daarvan iets over het hoofd heeft gezien.
Er kan bovendien naderhand door een ander lid nog eene
vraag gesteld worden en zoo zou men kunnen aanhouden.
De heer Zuurdeeg zegt, dat als de Raad de opmerking van
Mr. Moolenburgh heeft nagegaanhij zal hebben bemerkt,
dat deze onjuist heeft verstaan. Spreker heeft gezegd dat het
rapport den regtsgeleerde heeft doen loopen als een paling
in de fuik maar niet dat de Commissie het rapport daartoe
opzettelijk heeft ingerigtals Spreker dat had gezegd, zou
het eene insunatie zijnnu is het dat niet.
Do beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement van Jhr. Macaré in stemming gebragt,
wordt verworpen met 7 stemmen tegen 3. Voor stemden
de HH. OchtmanJhr. Macaré en Zuurdeeg.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om geene
regtsvordering in te stellenwordt daarop met algemeene
stemmen aangenomen.
De HH. Mr. Fokker en van der Grijp hebben als leden
van het bestuur der bank, aan deze stemming geen deel
genomen.
Op voorstel van Mr. Moens wordt daarop besloten de
raadscommissie die de zaak der bank heeft onderzochtdank
te zeggen voor de naauwkeurige wijze waarop zij hare ge-
wigtige taak heeft vervuld.
De openbare vergadering wordt met gesloten deuren voort
gezet.
Dc vergadering heropend zijnde, deelt de Voorzitter mede
dat is ingekomen een voorstel van den heer Jhr. Mr. Macaré,
tot wijziging van het Reglement van Orde voor den Ge
meenteraad.
Wordt besloten, dit te stellen in handen van de HH. Mr.
Moolenburgh, Mr. Schneiders en Kooletot onderzoek en
verslag. -
De Voorzitter deelt mede, dat door Burgemeester en Wet
houders aan den bodeter gemeente-secretarie B. II. Harinck,
tegen 1 April e. k. op zijn verzoek eervol ontslag is verleend
en dat zij uit aanmerking van zijne langdurige trouwe diensten
voorstellendat de Raad hem boven hetgeen hij heeft te
vorderen uit het pensioenfonds der gemeente-ambtenaren,
zal toestaan eene jaarlijksche toelage van ƒ250, zoodat hij
het inkomen zal blijven behoudendat hij nu als bode heeft.
Dienovereenkomstig wordt met algemeene stemmen besloten.
De behandeling der overige zaken in de oproepingsbrieven
vermeld, wordt wegens het ver gevorderde uur, uitgesteld
tot eene volgende vergadering.
De vergadering wordt daarop na omvraag door den Voor
zitter gesloten.
Uitgevers: DE LOOZE WAALE.
Gedrukt bij OCHTMAN, PIETERSE van DISHOECK.