BIJVOEGSEL
Zierikzeeschen Nieuwsbode van Zaturdag 4 Maart 1876.
BEKENDMAKING.
NATIONALE MILITIE.
Eerste zitting van den Militieraad.
KENNISGEVING.
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
BEHOORENDE BIJ DEN
De Bubgembestes. en Wethoudebs van de Gemeente Zie-
rikzee,
brengen ter kennis van de lotelingen dezer gemeente, be-
hoorende tot de ligting van het jaar 1876dat de militieraad
op Dingsdag den 14 Maart 1876 des voormiddags te uur,
te Middelburgin de Abdij aldaarzitting zal houdenom
uitspraak te doen omtrent de verschenen vrijwilligers voor de
militieen de lotelingen die redenen van vrijstelling hebben
ingediendop grond van de bepalingen der wet van den
19 Augustus 1861 (Staatsblad no. 72); alsmede omtrent de
lotelingendievolgens de artt. 55 en 56 der wetniet tot
den dienst der militie kunnen worden toegelaten en omtrent
alle overige lotelingenvoorts
dat bij art. 54 dier wet is bepaalddat geene vrijstelling,
aangevraagd wegens ziekelijke gesteldheid of gebreken of
wegens gemis aan lengte, wordt verleend, wanneer de be
trokken loteling niet voor den militieraad is verschenen
zijnde dit evenwel niet toepasselijk op den loteling, die
wegens ziekte of gebreken buiten staat is voor den militie
raad te verschijnen, daar deze, volgens art. 89 der wet,
geneeskundig zal kunnen worden onderzocht op de plaats,
waar hij zich bevindten
dat de lotelingen, die om bovengemelde redenen vrijstel
ling van de dienst der militie verlangenen zijdie zich
als vrijwilligers voor de militie hebben aangebodenmitsdien
worden aangemaandom op den bepaalden tijd voor den
militieraad te verschijnen en zich niet te verlaten op het
ontvangen van een oproepingsbiljetdaar het niet ontvangen
van dit biljet niet ontheft van de verpligting tot het ver
schijnen voor dien raad.
Zibrijczee, den 1 Maart 1876.
De Burgemeester en Wethouders voornoemd,
v. CITTERS.
De Secretaris,
J. P. N. ERMERINS.
PrlmitJef*kohier «Ier belustiogopde honden,
dienst 1876.
De Burgemeester en Wethouders van Zierikzee maken
bekend dat het primitief kohier der belasting op de honden
van deze gemeente, over het loopend dienstjaar, op heden
door hen voorloopig is vastgesteld en van den 3 tot 18 dezer
maand ter Secretarie der gemeente voor een ieder ter lezing
zal liggenzullende ieder aangeslagenebinnen dien tijd
tegen zijn' aanslag bij den Raad bezwaren kunnen inbrengen
hij verzoekschrift op ongezegeld papier, ingevolge de wet.
Zierikzee, den 1 Maart 1876.
De Burgemeester en Wethouders,
v. CITTERS.
De Secretaris,
J. P. N. ERMERINS.
te
ZIERIKZEE,
gehouden den 29 Februarij lÖT'ö.
Voorzitter Jhr. van Citters.
Afwezig zjjn bij het openen der vergadering, de HH. Jhr. de
Jonge eji Mr. Schneiders van Greijffenswerth.
De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering
worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter doet njededeeling, dat de navolgende stukken
zijn ingekomen
1.° een brief van de Gedeputeerde Staten, houdende berigt,
dat het onnoodig wordt geacht aan den weg van deze ge
meente naar Zijpe, meer tot onderhoud te besteden dan tot
dusver is geschied, doch dat zooveel mogelijk zal worden
tegemoet gekomen aan het bezwaar door de telegraafpalen
veroorzaakt
2.° zeven brieven, van de Gedeputeerde Staten, berigtende
de goedkeuring:
(f. van het Raadsbesluit van den 18 Jan narij U. tol nadere
regeling van de jaarwedden der hulponderwijzers en van
de toelagen ten behoeve der kweekelingen in de openbare
lagere scholen
b. van de Raadsbesluiten van den 17 December 11., tot
wijziging der verordeningen op de heffing van haven- en
Jcaaigeld en van bruggelden en op de invordering van
bruggelden
C. van het Raadsbesluit vau den 18 Januarij 11.tot het doen
van af- en overschrijving van- en op een post der ge-
ipeente-begrooting voor 1875;
d. van het Raadsbesluit van den 18 Januarij 11., tot het doen
van betalingen uit den post voor Onvoorziene Uitgaven
begrooting 1876;
e. van het suppletoir kohier der belasting op de honden,
voor 1875;
van het Raadsbesluit van den 18 Januarij 11.tot afkoop
van aan de gemeente toekomende tienden
g. van het Raadsbesluit van den 3 December II.tot het in
gebruik geven van gemeente-grond voor den aanleg van
eene keibank of bankhelliug.
Deze brieven worden voor kennisgeving aangenomen
3.° een brief van de Plaatselijke Schoolcommissiehoudende
berigt, dat zij tot haar Voorzitter ter vervanging van den
heer Mr. C. J. Fokker heeft benoemdden heer Dr. H. M.
de Bruijn de Neve Moll.
Voor kennisgeving aangenomen
4.° de rekening der Kamer van Koophandel en Fabrieken
over 1875, en
5.° de slotrekeuing van de Commissie van beheer der
Commercie werf.
Gesteld in handeu van de HH. Mr. Moens, Labriju en
Ochtraan, tot onderzoek en verslag.
De Voorzitter geeft daarna aan den Raad kennis:
1.° dat op den 19 Januarij 11., heeft plaats gehad, de
aanbesteding van het herstellen der beschoeijing langs de
voormalige Scheepstimmerwerf //de Goede Intentie" en dat
W. Koole aannemer is geworden voor /'1559;
2.° dat op den 16 Februarij 11., is aanbesteed, het maken
van een voetpad langs den nieuwen straatweg, aangelegd op
het zeiketerrein, en dat dit is aangenomen door J. Roedoe
voor ƒ825.
Voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter doet mededeelingdat in de algemeene
vergadering van het Waterschap Schouwen is beslotenhet
onderhoud der havenhoofden, te beginnen met 1876 aan
te besteden voor een driejarig tijdvakwaarvan de kosten
geraamd zijn op /"1800 in het jaar, en stelt nameus Bur
gemeester en Wethouders vooronder herinnering aan het
Raadsbesluit van 26 April 1872 no. 9 waarbij is bepaald
dat eeu derde der kosten van onderhoud der havenhoofden
ten laste der gemeente wordt genomeu, ter vrij l twee derden
ten laste van het Waterschap Schouwen blijven, aan wien
het beheer der zaak wordt overgelaten dat de Raad zijne
goedkeuring zal hechten aan het besluit om het onderhoud
der havenhoofden aan te besteden voot een tijdvak van
drie jaren.
Zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemmiug wordt
dienovereenkomstig besloten.
Namens Burgemeester eu Wethouders stelt de Voorzitter
voor, dat de Raad een besluit zal nemen omtrent de vraag
„of het Bestuur der Bank van Leeuiughetzij in zijn ge
heel, hetzij slechts ten aanzien van sommige leden, civiel
regtclijk aansprakelijk isvoor het nadeeldat de gemeente
komt te lijden tengevolge van bedriegelijkc handelingen van
den ontslagen Boekhouder der Bank" en dat de Raad naar
aanleiding van het rapport der Commissie ad hoc en van het
ingewonnen regtskundig advieszal verklarendat er geene
termen zijn om eene zoodanige regtsvordering tegen het
Bestuur der Bank in te stellen.
De heer Mr. Schneiders komt in de vergadering.
Jhr. Mr. Macaré wenscht dc behandeling dezer zaak uit
te stellenomdat hij meent dat er geen haast bij is en het
Bestuur der Bank zijne eindrekening nog niet heeft gedaan.
Mr. Moens zegt, dat Burgemeester en Wethouders zich
niet hebben laten terughouden dat de eindrekening nog niet
gedaan is. In deze rekening moet nog slechts verantwoord
worden de opbrengst van het gebouw der Bank en de
meubelen en de schadevergoeding door de assurantie-maat
schappij uitbetaald; De zaak is bekend cn er dient een einde
aan te komen.
Jlir. Mr. Macaré stemt toe dat de zaak bekend isdoch
het voorstel van Burgemeester en Wethouders komt nu voor
het eerst ter, tafel en daarover dadelijk te besluitenacht hij
onnoodig. Het is voor dc gemeente eene kwestie van dui
zenden om daarin te berusten." Men kan de rekening afwachten.
Mr. Moens zegtdat het hier geldt de vraag of men zal
procederen of niet en dat die vraag den Raad reeds maanden
geleden heeft bezig gehouden. Hij ziet daarom het nut van
een uitstel niet in. Er is tijd genoeg geweest om dc zaak te
onderzoeken.
Jhr. Macaré merkt nog op, dat de Raad, voor het geval
hij zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders
niet verecnigt, niet kan weten welke som in regten moet
worden geëischt, als er geen eindrekening is.
De Voorzitter brengt daarop in stemmiug het voorstel vau
Jhr. Macaré, om de behandeling der zaak uit te stellen,
hetwelk Wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 4,
Tegen stemden de IIH. Mr. MoolenburghMr. Moens,
Jhr. Mr. Boeije en Houwer.
De HH. van der Grijp en Mr. Fokker hebben, als leden
van het Bestuur der Bank, aau deze stemming geen deel
genomen.
Komt ter tafeleen plan van Burgemeester en Wethou
ders omter uitvoering van het bij de vaststelling der
gemeente-begrooting voor 1876 genomen besluittot uitdieping
der Versche Gracht, een aanvang te maken met dat werk,
door uitdieping van eeu gedeelte te beginnen aan de Nobel-
poort eu zich uitstrekkende over eene lengte van 290 Meter.
Op advies der Commissie van Fabricage is bij dat plan
aangenomen, dat de grond in de eerste plaats behoort te
worden geborgen in den waterput buiten de Nobelpoort,
aan de oostzijde van den Blokweg en niet zooals Burge
meester en Wethouders vroeger hebben voorgesteld, of niet
dan in de tweede plaats aan de westzijde der Nobelpoort
op het gedempt gedeelte der Zoute, gracht. De kosten van
dit werk worden geraamd op ƒ1250.
Burgemeester en Wethouders stellen nu voor te besluiten:
1.° dat met de uitdieping der Vcrsche gracht een aanvang
zal wordeu gemaakt, overeenkomstig het nu overgelegde plan
en 2.° magtiging te vcrlecnen tot af- en overschrijving van
ƒ1250, van Hoofdstuk IX (Onvoorziene Uitgaven) dienst
1876, op het voor dit werk bestemde, doch nu voor Me
morie uitgetrokken artikel (Hoofdstuk III, Afd. II, Art. 7),
Zij deelen verder mede, voornemens te zijn, nadere voor
dragten te doen tot voortzetting, zoo mogelijk nog in dit jaar.
De beraadslagingen over dit voorstel geopend zijnde, vraagt
Mr. Moolenburgh inlichtingen omtrent de wijze waarop het
werk zou moeten worden uitgevoerd en of het niet wen-
schelijk zou zijn den grond niet te bergen in den aangewezen
putomdat deze soms als drinkensput gebruikt wordt.
Nadat de Voorzitter de gevraagde inlichtingen had ver
strekt en had medegedeeld, dat men den grond in den
drinkensput wenscht. te bergen ter besparing van kosten
ontstaat eene zeer breedvoerige beraadslaging.
Jhr. Mr. Boeije verklaart, dat hij niet ingenomen is met
het voorstel en als hij nagaat welk onthaal een vorig voor
stel bij den Raad heeft gevonden toen er f 2000 bij de
begrooting werd uitgetrokken voor het verdiepen der gracht,
dan meent hij dat hij niet alleen staat. Hij merkt op, dat
er nog uitloozingen van vuile stoffen in de gracht uitkomen
en betwijfelt het of de gracht wel ooit een goede drinkensput.
zal worden, zooals sommige leden schijnen te meenen. Hij
is echter geen deskundige en hijzou daaromtrent gaarne
inlichtingen ontvangen.
De Voorzitter beantwoordt de opmerkingen van Jhr. Mr.
Boeije, omtrent de uitloozingen van vuile stoffen en zegt,
dat men niet kan uitmaken dat de gracht eene goede drin
kensput wordeu zal.
Jhr. Mr. Macaré zegt, dat de kosten van uitdieping der
gracht, naar eveuredigheid hooger zijn dan de vroegere ra
ming. Hij deelt de bezwaren van Jhr. Mr, Boeije, eu zegt,
dat als men de bestaande uitloozingen ijietkan doen opruimen,
men van de gracht nooit eeu zuiveren waterput zal kunnen
maken. Hij zou daarom weuschen niet te beginnen met de
uitdieping aan de zijde van de Nobelpoort, maar aan die
van de Havenpoort. Indien men de daar aanwezige uitloo
zingen niet kan doen wegnemen, dan behoeft men met het
werk niet verder te gaan.
De heer van der Grijp merkt op, dat het geen hoofddoel
is om van de gracht een drinkensput te maken, maar wel
om die vaa de vele plantaardige stoffen te zuiveren, omdat
men meent, dat deze vele nadeelige uitwasemingen veroor
zaken.
Mr. Fokker gelooft ook niet, dat er van de gracht een
goede drinkensput te maken is, doch dit is ook het doel
niet geweest. Hij gelooft echter, dat het water, dat nu
soms voor het vee wordt gebruikt, door het werk wel zal
verbeteren. Hij acht het onnoodig aan de Havenpoort te
beginnen, ten einde de uitloozingen aldaar te kunnen doen
opruimen. Hij gelooft niet dat iemand regt op die uitloo
zingen zal kunnen doen gelden en begint men aan de
Nobelpoort, dan heeft men den tijd die kwestie te onder
zoeken. Mogt men nu de bedoelde uitloozingen niet kunnen
doen opruimen, dan heeft men nog wel een middel om dat
vuile water op te houden en buiten gemeenschap met het
andere te houden.
De beraadslagingen worden daarop voortgezet over de wijze
van uitvoering van het werk, over het verkoopen van den
grond die door de uitdieping zal worden verkregen, waardoor
de kosten van het werk zeer zullen verminderen en of er
niet andere, voor de gezondheid schadelijke plaatsen in de
gemeente zijn, aan wier verbetering men beter de nu noodige
middelen zou kunnen besteden.
In den loop van en tengevolge van die beraadslagingen,
zegt de heer Zuurdeeg dat hij zou wenseheu ,dat door deu
Raad eerst werd beslist of de gracht al dan niet zal worden
uitgediept. Blijkt het dat dit noodig is, dan moet men niet
voor de kosten terugdeinzendoch hii heeft er bezwaar tegen
voor het werk 1200 toetestaan, indien het niet meer is dan
eene proef, zooals Burgemeester en Wethouders zoo even
hebben aangegeven.
De Voorzitter meent, dat de Raad heeft besloten dat de
gracht uitgediept zou worden, daar er eene post in de be
grooting is gebragt. Hij verdedigt daarop nader het plan
en acht dit het voordeeïigste voor de gemeente.
Jhr. Mr. Macaré herinnert, dat bij dc behandeling van de
gemeentebegrootingdoor de Commissie van onderzoek, de
vraag is gedaanof door de voor Memorie uitgetrokken posten
in de begrooting te behouden, zou zijn uitgemaakt dat de
werken, waarvoor zij waren uitgetrokken, werkelijk zouden
worden uitgevoerdwaarop door het Dagelijksch Bestuur ontkeu-
nend is geantwoord. Deze post ,nu heeft de Raad voor
Memorie gebragt, hij meent aaarom met den heer Zuurdeeg,
dat eerst dient te worden uitgemaakt, of de gracht al dan
niet uitgediept zal worden.
De Voorzitter antwoordt, dat deze post oorspronkelijk niet
voor Memorie uitgetrokken was eu dat de bedoelde vraag
ook niet op deze maar op andere posten betrekking had.
Mr. Fokker verwijst Jhr. Mr. Macaré naar de nadere
memorie van toelichting van de begrooting, waaruit blijkt,
dat door den Raad iu principe is uitgemaakt, dat de gracht
zou worden verdiept en dat de post voor Memorie is uitge
trokken, omdat Burgemeester en Wethouders toen huu plan
van uitvoering hebben laten varen eu men dus geene raming
van kosten kou uiaken.
Dc heer Zuurdeeg dringt er op aan, om de noodzakelijk
heid der uitdiepiug eerst nog uittemaken, waarop de heer
Mr. Moolenburgh te kennen geeft, dat die wenschelijkheid
reeds uitgemaakt is, naar hij meent op goede gronden en dat
hij verbaasd zou zijn als de Raad daarop nu terugkwam.
Hij merkt op, dat Burgemeester eu Wethouders wel hebben
gezegd, dat het werk eene proef was, doch dat hiermede
blijkbaar bedoeld wordt, dat het bergen van den grond,
zooals nu wordt voorgesteld, eene proef is om te zien of
men dc kosten voor een deel kan goed maken.
De Voorzitter bevestigt het laatste, waarna Jhr. Mr. Macaré
zegt, dat de vraag, of door de posten voor Memorie uitte-
trekken zou zijn uitgemaakt, dat de werken waarvoor zij
gebragt warenwerkelijk zouden worden uitgevoerdwas
gedaan in het algemeen, en dat hy bij de ontkennende be
antwoording dier vraag, in de meeniug verkeerde, dat, nu
de Raad de post voor het uitdiepen der gracht, waarvoor
ƒ2000 was gebragt, voor Memorie had uitgetrokken, evenals
bij de andere posten eerst nog zou diepen te worden beslist
of het werk al dan niet zou worden uitgevoerd.
Nadat de heeren Koole eu Labriju nog het woord hadden
gevoerd, zegt de heer Jhr. Mr. Boeije, dat hij van gevoelen
blijft,, dat het werk eene proef is met betrekking tot het
resultaat eu dat hij daarom voorstelt, dat men daaraan slechts
de helft van de nu voorgestelde som van f 1250 zal besteden.
Dat voorstel in stemming gebragt, wordt verworpen met
9 stemmen tegen 3.
Véór stemden de HH. Jim, Mr- Boeije, Zuurdeeg en Jhr.
Mr. Macaré.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt daarop
aangenomen met 9 stemmen tegen 3.
Tegen stemden de HH. Jhr. Mr. Boeije, Zuurdeeg en
Jhr. Mr. Macaré.
De Voorzitter legt over, een schriftelijk voorstel van Bur
gemeester en Wethouders, om het houten gedeelte van de
Wcstbrug, dat zoo bouwvallig is, -dat het voor de publieke
veiligheid gevaar oplevert, volgens een overgelegd plan te
doen herstelleu.
Het komt hun het best voor, dat het thans bestaande
houten gedeelte worde vervaugen door twee steenen bogen
zooals in vroegeren tyd ook aanwezig zijn geweest, van
dezelfde grootte als de drié bogen van het thans bestaande
steenen gedeelte.
Dit werk, dat voor een groot gedeelte kati worden gemaakt
van de afbraak van den steenen beer, wordt geraamd 2400
te zullen kostenvoor welk bedrag zij voorstellen hun te
magtigen tot af- en overschrijving van den post voor Onvoor-