lander du mej. wed. Kooijman, bij het uitgraven van zelkasch uit hunne gronden, die kluiten eenvoudig lieten fijnmaken en onder de zelkasch afleverden. Op die wijze bragten hunne kluiten hetzelfde bedrag op als hunne zelkasch. Ook wij vermeeuen, dat door de gemeente, de kluiten nadat die zijn fijngemaakt, met goed gevolg konden worden afgeleverd en wel op de volgende gronden: 1°. Werd door een voornaam flesschenfabrikanttevens nemer van belangrijke partijen zelkasch van deze gemeente, aan één onzer verklaard, dat men volgens zijn oordeel, de kluiten slechts een zekeren graad van fijnheid behoeft te geven, om daaruit met goed gevolg glas te vervaardigen. Die meening werd nog bevestigd, door het vinden van een partij kluiten, in eene lading zelkasch, door dien fabrikant van hier ontvangen. Die kluiten werden daaruit niet verwij derd; maar na te zijn fijngestampt, met de zelkasch verwerkt. Dat de sasmeester met het verwijderen der kluiten niet naauw- keurig is, bleek ons daar. Door zijne gewone wijze van han delen is zulks ook ten eenenmale onmogelijk. Hij verwijdert de harde kluiten door rijven, alléén van de oppervlakte der hoopen, terwijl die in het binnenste gedeelte daarin blijven. Ook het sorteren der zelkasch, waarvan de sasmeester steeds een geheim maakt, is ons gebleken niets te beteekencn. Bedoelde fabrikant gaf daaromtrent te kennendat door hem nimmer twee ladingen van gelijke kwaliteit zijn ontvangen, dat hij zulks ook onmogelijk acht en daarom niet verlangt. Wij kunnen hier als resultaat van eigen onderzoek nog bijvoegen, dat èn van kluiten èn van door den sasmeester als geheel ongeschikt afgekeurde zelkasch door één onzer glas is gesmolten. Bij deze sprekende argumenten, die wij de eer hebben aan Uwe vergadering voor te stellen, achten wij het onnoodig iets bij te voegen. Moet men hier niet tot het besluit komen, dat er ook aan de kennis van den sasmeester, wat betreft het beoordeelen van zelkasch, iets ontbreekt? Wilt men naast onze beoordeeling, nog de be schouwingen van zeer geleerde mannen, dan verwijzen wij naar hetgeen Bousingault, Knapp, Muspratt en anderen daaromtrent berigten. Bij het maken van groene flesschengeeft men het meeste acht op de goedkoopheid der grondstoffen; de ruwste grond stoffen worden daarvoor gebezigd en zuiverheid en kleur komen daarbij niet in aanmerking. Daardoor outstaat ook de grootste verscheidenheid in de voorschriften der te gebruiken middelendie geheel verschillen naar plaats en toevallige omstandigheden, zoodat een vast te stellen voorschrift in dezen onmogelijk is. Men ziet hieruit, dat het niet alleen onnoodig, maarniet mogelijk is de zelkasch zóó te sorterendat die door de glasfabrieken naar een bepaald voorschrift of melange te gebruiken is. Wij houden ons op grond van het voorgaande overtuigd, dat door dc gemeente aanzienlijk nadeel is geleden, zoo door het begraven der kluiten, als door het afkeuren van zelkasch. Die partijen hadden o. i., zij het dan tot betrekkelijk mindere waarde, kunnen worden gerealiseerd. Omtrent de boring of het dokken, moeten wij als onze overtuiging te kennen geven, dat dit steeds onnaauwkeurig en onvoldoende is geschied; de hulpmiddelen ter boring waren ongeschikt en ontoereikend. De boor, die men tot heden gebruikt, maalt de stoffen dooréén en is dus niet ge schikt om de lagen, die men wenscht te beoordeelenaan het licht te brengen. Dokken is ons gebleken niets te beteekencn. Naar ons gevoelen moet men met een boor, zooals de geo logen bij het onderzoek der gronden bezigenonderzoeken of er zelkasch is en zoo ja hoe diep die zit en kan men daarna door ontgraving bepalen, hoe die zit en tot eene juiste be oordeeling komen. Wanneer men een kleilaag ontmoet ver klaart de sasmeester dat daaronder geen zelkasch kan zijn. Ons en vele anderen is dit in het Dijk water geheel anders geblekener werd onder die kleilaag zelkasch gevonden en nitgegraveu. Burg. en Weth. verklaren niet te weten, wat bedoeld wordt met het terrein achter het stamphuis der meestoof //de Zon," omdat hun niets bekend is dat aldaar na de eerste uitgraving nog zelkasch is gevonden. Zij hebben verder ook niet gehoord, dat door den heer C. J. van den Bout zelk asch is uitgegravenuit het door hem van de gemeente ge kochte terrein. Wat het eerste punt aangaat, dicne tot opheldering, dat achter de meestoof //de Zon" op twee plaatsen, na de uit graving, op nieuw zelkasch werd gevonden, als, onder de bergplaats van steenkolen en aan de zuidzijde van het stamp huis. In laatstgenoemd terrein werd veel zelkasch gevonden. Wat het tweede punt betreft, kunnen wij uwe Vergade ring mededeolen, dat, nadat de heer C. J. van den Bout door aankoop eigenaar was geworden van het terrein, waarop zijne hofstede en tuin is aangelegd men tot de ontdekking kwamdat in den tuin nog zelkasch was. Daaruit werd on geveer -'30 last zelkasch gegraven door de gemeente en het terrein met aarde opgevuld. Zij het nu ook dat die -30 lasten voor de gemeente niet verloren zijn gegaan, zoo is dit alleen aan het billijkheidsgevoel van den heer van den Bout toe te schrijven. Was ook in dat geval de sasmeester niet verpligt aan Burg. en Weth. vóór den verkoop te berigten, dat in die grond zelkasch was? Dat de gemeente zelkasch gevonden heeft in het terrein, door haar van den heer W. Gast in ruil ontvangen, kan o. i. nimmer strekken tot verschooning van den sasmeester, dat hij Burg. en Weth. niet mededeelde, dat in het terrein door de gemeente aan dien heer in ruil afgestaan, zelkasch was. Hadden Burg. en Weth. zulks geweten dan twijfelen wij niet of zij zouden eerst de asch hebben latéfluitgraven alvorens dit terrein in ruil af te staan. Hier toch was noch bij de gemeentenoch bij den heer Gast sprake van ruil van zelkasch bevattende gronden; eerstgenoemde had alleen op het oog, daardoor eene betere rigting te geven aan den nieuwen provincialen weglaatstgenoemde weiischte in ruil voor zijn afgestaaen grond te ontvangenbouwgrond. Was dus het door de gemeente afgestane terrein eerst uitgegraven en daarna met aarde opgevulddan had die ruil toch kunnen tot stand komen en de gemeente had hare zelkasch behouden. "Bij het beplanten4 bij of op het zeiketerrein is het meer malen voorgekomendat er nog vrij wat zelkasch werd ge vonden op plaatsen die zoogenaamd waren uitgegraven. Bij het applauereu van het terreinachter de schuur van den heer Bevelander, in het uu beplante gedeelte aan de noordzijde, werd door ons geacht medelid van der Grijp, zelkasch aangewezendie men verzuimd of vergeten had flit te graven en die eene hoeveelheid van twee ladingen aan den dag bragt. Bij het maken van kuilendienende tot inplanten van boomenzooals steeds is gebleken en ook nog dezen dag bleek bij het beplanten van den nieuwen weg, wordt aarde opgegravendie dermate met zelkasch is vermengddat daarvan glas is gesmolten. Onder dien weg op de hoogte der meestoof //de Zon," bevindt zich eene massa zuivere zelk asch, die, werd zij uitgegraven, een niet onbelangrijk getal lasten zoude opleveren en de gemeente zoude daardoor wordeu gebaat. Wij hebben verschillende feiten aangevoerd, waaruit o. i. ten duidelijkste blijkt, dat de sasmeester zijne verpligtingen tegenover de gemeentezeer uit het oog verloren heeft en hare belangendie hem zijn toevertrouwd erg benadeeld heeft. Wij gclooven dat daardoor meer dan ooit de noodzakelijkheid is geblekendien ambtenaar onder zoodanig toezigt en con trole te brengen dat de gemeente niet langer de dupe kan zijn van zijn pligtverzuim en onvolledige kennis van de exploitatie der zelkasch. Ook wij komen nog eens op onze voorstellen terug 1.° Burgemeester en Wethouders raeenen dat het niet raadzaam is den Gemeentebouwmeester te belasten met een nader toezigt op den sasmeester, omdat die vermeerdering van werkzaamheden niet ten voordeele der gemeente zoude- zijn. Bovendiendat hij ter beoordeeling der zelkasch niet deskundig genoeg is om dc zaak die men hem wenscht op te dragennaar behooren te vervullen. Wanneer Burg. en Weth. bedoelendat de Gemeente- bouwmeester altijd daarbij zou tegenwoordig moeten zijn dan voorzeker zou liet niet raadzaam zijn dien ambtenaar daarmede te belasten, om de vele werkzaamheden aan zijne andere betrekkingen verbonden maar een toezigt zooals door ons wordt bedoeld, nl. het in zijn bijzijn onderzoeken van gronden die in exploitatie worden gebragt of na uitgraving worden verlaten en vorder in het algemeen too te zien, dat dc uitgraving cn verscheping naar behooren geschiedt, dit alles kan o. i. zeer goed door hem worden waargenomen, en zal voor de gemeente niet bezwarend maar ten haren voordeele zijn. Dat aan de betrekking van Gemeentebouwmeester vele werkzaamheden verbonden zijn, nemen wij gaarne aan; maar men kan hem toch niet als overstelpt met werkzaamheden beschouwenzoolang hij nog tijd vindt om met toestemming van Burg. en Wetn. particuliere werken uit te voeren en andere betrekkingen waar tc nemen. Dat hij niet deskundig genoeg zou zijnter beoordccling van zelkaschlevert wederom het bewijs dat Burg. en Weth. overtuigd zijn, dat die kennis zeer moeijelijk tc verkrijgen is; dat niemand als do sasmeester die kennis bezit en deze dus een alleen door hem bezeten geheim schijnt te zijn. Van waar dan toch hebben de veldarbeiders van den beer Beve lander van mej. de wed. Kooijman en vroeger die van den heer Wisse en anderen die kennis verkregen? Wij deelen die overtuiging van Burg. en Weth. niet en gelooven dat er velen te vinden zijn, die daarvan min stens evenveel kennis hebben als de sasmeesteren dat die kennis door iedereen gemakkelijk is te verkrijgen. Wat de Gemeentebouwmeester tot nog toe aan kennis van zelkasch ontbreekt, is o. i. gemakkelijk aan te vullen door eene even tueel te benoemen Baadscommissie, zooals wij de eer hadden Burg. en-Weth. in overweging te geven. Burg. en Weth. meencn dat zooals nu de sasmeester over de uitgraving dor zelkasch met hen in overleg treedt, de uitgraving naar behooreu kan geschieden en geschiedt. Wat aangaat de benoeming eeuer Commissie, aan wie het oppertoezigt zou worden opgedragenverklaren Burg. en Weth. nog nimmer de behoefte aan zulk eene Commissie te hebben gevoeld en ook nog niet te gevoelen. Toen wij in het begin onzer beantwoording aanvoerden dat bij ons het denkbeeld was ontstaan, dat Burg. cn Weth. het standpunt, waarvan wij zijn uitgegaan en de raotiven die ons hebben geleid tot. het doen onzer voorstellenniet juist hadden opgevat, hadden wij voornamelijk dat gedeelte hunner nota op het oog. Het is ons voorgekomendat Burg. en Weth. daarin zien eene afkeuring van dat gedeelte van hun Bestuur en of wij de nadeelen door den sasmeester aan de gemeente toegebragt aan hun minder goed beheer zoud'cn toeschrijven. Wij verklaren hier gaarne, dat noch in onze beschouwingennoch in onze voorstelleneene afkeuring van het Dagelijksch Bestuur ligt opgesloten, daar wij te zeer overtuigd zijn van den ijver en de naauwgezetheidwaarmede zij alles, wat tot hun bestuur behoort, behandelen. Deeleu wij in hunne overtuiging niet, dat dc exploitatie, der zelkaschsteeds naar belmoren is geschieddan is zulks o. i. alleen daaraan te wijten, dat Bur en Weth. als niet genoegzaam toegerust met de technische kennis die dezen tak van bestuur vereischtniet bij magte waren trots hunne goede zorgende nadeelen te voorkomen die de gemeente door pligtverzuim en niet genoegzame kennis van den sas meester heeft geleden. Dit leidt ons er dan ook toe thans aan den Raad voor te stellendat hij de wenschelijkheid uitsprekedat Burg. en Weth. eene Raadscommissie bedoeld bij art. 54, al. 2 der Gemeentewet, ter benoeming voordragen, ten einde daardoor de leemte aan te vullen, die o. i. in het beheer van dat gemeentebelang bestaat. Het bevreemt ons te meer dat Burg. en Weth. eene .der gelijke commissie niet wenschen, aangezien door hun ver schillende onderdeden der gemeentehuishouding, met behulp van vaste Raadscommissiën worden beheerdcn wij zien niet in, waarom deze gewigtige finantiëele aangelegenheid daarop eene uitzondering moet maken. Burgemeester en Wethouders gaven te kennen dat de voorstellen tot regeling der uitgravingop de stelling be rusten dat de sasmeester zelkasch onuitgegraven heeft laten zitten, omdat voor hem aan de uitgraving daarvan te veel kosten waren verbonden en hij alzoo geldelijk nadeel zoude hebben. Wij zullen over dit punt niet veel meer behoeven te zeggen, omdat wij de zekerheid hebben, dat de sasmeester op verschillende plaatsen zelkasch heeft laten zittendie zeer goed en deugdelijk is bevonden en dat dus zeer waarschijnlijk de meerdere kosten van uitgraving daartoe hebben geleid. Dat hij zich nimmer heeft beklaagddat hij met het be staande tarief zijne kösteu niet kon goedmaken, bewijst alleen, dat hij buitengewone liooge verdiensten had, die hij moeijelijk kon voorstellen nog hooger op te voeren. Wij zijn in de gelegenheid U zijne verdiensten gedurende eene week in 1875, als proeve mede te deelen. 83 last werd die week uitgegraven door 6 arbeiders die, gedurende die week ƒ36 verdienden. Deze 83 lasten bragten den sasmeester op, berekend ad f 1,10 per last ƒ91,80; er bleef alzoo na aftrek van arbeidsloon ƒ55,30 over. Voor de kosten van vervoeren inladen berekenen wij ƒ0,30 per last dat 24,90 uitmaakt. Trekt men die ƒ24,90 met de arbeidslooneu ad ƒ86 van de onzuivere opbrengst af, dan rest hem eene zuivere winst ad ƒ80,40. Wanneer men bovendien nog nagaat, dat die 88 lasten op één dag werden verscheept, dan is het o. i. duidelijk genoeg, dat hij voor zijne bemoeijingerï ruim wordt betaald. Wij gelooven dat deze berekening voldoende aantoont waarom hij nimmer over te geringe bezoldiging heeft geklaagd. Wij blijven met den meesten ernst en nadruk aandringen op eene betere regeliug dier zaak, op de wijze zooals wij als schets in onze voorstellen hebben aangegeven. Wij toch hebben de vaste overtuiging dat eene betere regeling en naauwkeurige uitgraving zeer liet fiuantiëel belang der gemeente zal bevorderen. En daarom durven wij U met vrijmoedigheid aanbevelen, onze, voorstellen naauwkeurig en belangstellend te toetsen, ie onderzoeken en bij goed bevinding aan te nemcifc Dat Burg. eu Weth. de overtuiging hebben, dat zij altijd van meening zijn geweest, dat de administratie en exploitatie der zelkasch door hun op de beste wijze zijn gedaan en ten meesteu voordeele der gemeentenemen wij ten voile aan en willen er volgaarne bijvoegen, dat zij ook de bedoeling daarvan hebben en hadden; maar tevens, dat hun de noodige technische kennis dier zaak ontbrekende, zulks oorzaak was, dat zij de dupe werden van de handelingen van genoemden gemeente-ambtenaar. Burg. en Weth. zijn verder overtuigd van de goede trouw van den sasmeester en stelleu hem op prijs, wegens zijne kennis der zaak. Wij kunnen niet ontveinzen, dat deze verklaringen van Burg. en Weth. ons pijnlijk aandoen. Wij meenden na de uiteenzetting der verschillende feiten en toestanden in onze beschouwingen genoegzaam te hebben bewezen, dat wij hier te doen hebben met een ambtenaar, die de belangen der gemeente, die hem waren opgedragen, heeft verwaarloosd, die bovendien niet genoegzaam bekend is met de exploi tatie der zaak hem toevertrouwd, en zich meermalen aan verregaand pligtverzuim schuldig maakte. En voor zoover onze betoogen niet krachtig genoeg mogten geweest zijn dit te bewijzen, liggen de verschillende terreinen daar, om ieder, die het zien wil te overtuigen, dat het waar is, wat wij aanvoerden. En dien ambtenaar door Burg. en Weth. op prijs te zien stellen, dit mijne hceren, hadden wij niet verwacht. Het blijkt ons hieruit duidelijkdat onze verklaringen tegenover die van den betrokken ambtenaar, door Burg. en Weth. van weinig waarde geacht worden. Wij wenschen geen strijd te voeren tegen den persoon van den sasmeester, dit ligt in het minst niet in onze bedoeling, want dan voorzeker, zouden onze voorstellen nog ingrijpender zijn geweest. Wij wenschen hem alleen onder behoorlijk en voldoend toezigt en controle gebragt te zien en hem alzoo zijne be trekking te zieu bekleeden, ten meesten voordeele der ge meente. Wij eindigen onze beantwoording met de verklaring, dat alleen pligtbesef en belangstelling in dit gewigtig gemeente belang, er ons toe bragten, onze beschouwingen en voor stellen aan Uwe Vergadering aan te bieden. {Het vervolg van het verslag dezer zitting deelen wij bij hel volgend No. mede.) Uitgevers: de LOOZE wa ALE. Drukkerjj OCHTMANPIETERSE VAN DISHOECK.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1875 | | pagina 4