Gaarne zou de Commissie vernemen of er bezwaren bestaan
de eerste post over te breugen op H. IX. (O. U.)
De Commissie heeft tegen de laatste post geen bezwaar,
maar meent naar aanleiding daarvan erop te moeten wijzen,
dat, ofschoon het tot den werkkring van den architect behoort
op het in uitvoering zijnde gemeentewerk toe te zien en hem
bovendien voor kosten van toezigt 250 zijn toegestaanom
hem daar te vervangen waar hij niet wezen kan, toch bij
werken der gemeentezelf die midden in de gemeente zijn
gelegen (zooals bij het leggen der rioolbuizen in het Groenen-
daal) afzonderlijke kosten van dagelijksch toezigt worden in
rekening gebragt.
De "Voorzitter deelt mede, dat de eerste post niet wel kan
worden gemist in het belang eener goede comptabiliteit; dat
de laatste post voor het grootste gedeelte dient tol^belooning
van een opzigter, die toeziet waar de gemeente-bouwmeester
niet wezen kanen dat het noodig is bij de uitvoering van
sommige gemeentewerken nog een specialen opzigter aan
te stellen, zooals zulks ook geschiedt bij alle waterstaats
en andere werken.
Nadat hierover eenige gedachtenwisseling had plaats gehad
waarbij de heer Zuurdeeg wijst op de slechte uitkomsten van
het buitengewone toezigt bij liet leggen der rioolbuizen in
het Groenendaalen waarop de Voorzitter antwoordt, dat
die uitkomsten niet geheel te bevreemden zijnwordt eindelijk
aangenomen met 6 stemmen tegen 5, een voorstel van de
Commissie, om den post voor meerder werk van 800 terug
te brengen op f600.
Tegen stemden de HH. Mr. Moens, Mr. Schneiders,
Mr. Fokker, Houwer en van der Grijp.
De post voor kosten van dagelijksch toezigt wordt onver
anderd vastgesteld.
II. III, afd. 2, art. 1. Voor het vervangen van open-
liegende goteu in de Meelstraat, van den Dam tot het
Maarstraatje, door rioolbuizen f 275.
Volgens de Memorie van Toelichting is deze post voorge
dragen, naar aanleiding van adressen van twee eigenaars van
panden, uitkomende in de Meelstraat, waarbij zij vragen dat
tot afvoer van hun huiswater van gemeentewege eene uit-
loozing mogt worden gemaakt naar den naastbijzijnden
riooltak.
De uitvoering van dit werk wordt wenschelijk geacht, ten
einde daarmede te beproeven in hoever het vervangen der
opene goten door rioolbuizen zal strekken tot wegneming van
de meer of min hinderlijke stank die meermalen op de straat
wordt waargenomen.
De heeren Labrijn en Koole hebben bezwaren tegen dezen
post. Zij meenen, dat de uitvoering van het werk zal leiden
tot groote uitgaven, daar men andere ingezetenen die een
dergelijk verzoek doen, -eveneens zal dienen te verschaffen
wat zij verlangen.
Door de HH. Mr. Moens, Zuurdeeg, Mr. Fokker, Jhr.
Mr. Boeije, Koole eli de Voorzitter, wordt daarop nog be
sproken het vervangen der opene straatgoten door rioolbuizen
dat volgens eene gemaakte raming door den gemeente-
bouwmeester ongeveer 16000 zou kosten.
De wenschelijkheid van eene dusdanige vervanging werd
door de meesten der sprekers erkend, doch er werden be
zwaren geopperd ten opzigte van de kosten voor de gemeente
daaruit te ontstaan.
Deze besprekingen hadden echter geene voorstellen ten
gevolge.
Art. 1 in stemming gebragt, wordt aangenomen met 9
stemmen tegen 2, die van de HFI. Koole en Lnbrijn.
H. Illafd. 2, art. 6. //Voor het afbreken van den steenen
beer bij de Zoute Gracht" ƒ300.
De Commissie vraagt, of deze som niet wat hoog is ge
raamd en of er kans is, dat de steenen en het puin van den
afgebroken beer, tegenover de te maken kosten een eenigszins
belangrijk equivalent zullen opleveren. Indien dit hot geval
niet is, dan meent de Commissie dat de som van f 300
alleen voor de verwijdering van den beer, omdat die een
misstand zoude zijn, te hoog is.
Nadat de Voorzitter had te kennen gegevendat de waarde
van de afkomende steenen tegen de uitgetrokken kosten zal
opwegen, wordt deze post onveranderd vastgesteld.
Art. 7. Voor het uitdiepen der Versche Gracht enz. ƒ2000.
De Commissie vraagt of er riolen en nndere voerbuizon
in genoemde Gracht uitloopen. Is dit zoodan neemt zij de
vrijheid er op te wijzen, of het niet geraden zou zijn om in
verhand met de voorgenomen uitdieping, die riolen en andere
waterloopen te doen wegruimen en oj) andere plaatsen uit
watering te verschaffen. Zonder opruiming dier nolenzal de
uitdieping weinig nut opleveren en de toestand die nu aan
leiding geeft tot de uitdieping, (de onaangename uitwasemingen)
na verloop van eenigen tijd denkelijk weder dezelfde zijn.
Hoe ingenomen ook met het voorgenomen work, indien
de uitvoering aldus werd opgevat, dat het water zooveel
mogelijk zuiver blijft, meent de Commissie toch, dat het
daarvoor geraamde bedrag van 2000, in verband met de finan
ciert der gemeente te hoog is. Gaarne zou zij daarom zien
dat door een mogelijke verkoop van de bagger, de te
maken kostert voor het grootste gedeelte wei-den gedokt,
indien daartoe gelegenheid bestaat.
Tot haar groot leedwezen heeft de Commissie uit de
stukken gezien, dat voor het geval dat men de bagger
niet anders kwijt kan raken, het voornemen bestaat om de
Gracht dan de zijde van de Nobelpoort over eene lengte van
70 of wel van 105 M. te dempen.
Zij acht die demping verderfelijk, zoowel omdat daardoor
in ieder geval gedurende een zeker vrij belangrijk tijdperk,
een groot deel van het schoonste onzer wandeliug vcTandcrd
wordt irt een modderpoel, evenals thans sinds geruimen tijd
aanwezig is artn de andere zijde van de Nobelpoort, een
modderpoel die het aangename der wandeling wegneemt en
tevens Schadeljjk is voor de gezondheid maar vooral ook
omdat daardoor haars inziens het zoogenaamde slingerboscli
het eenigste gedeelte onzer wandeling dat mooi isbepaald
met vernietiging wordt bedreigd. Juist het water der Zoete
Gracht geeft aan die wandeling hare bekoorlijkheid. Bij het
het aanleggen van wandelingen is men er steeds op uit, daar
waar geen water is, dit door graven te verkrijgen en hier
zou men het tegendeel doen.
Ook de detrtping van het halve maantje zou te bejammeren
zijn, daal- dit goed drinkwater oplevert en aan de ingezetenen
Van een gedeelte der gemeente, in den jongsten zomer veel
nut heeft verschaft.
De Commissie is dus sterk tegen de voorgenomen demping
der gracht en tegen de daarmede tegelijk voorgestelde afbraak
van de muren der brug bij de Nobelpoort, welke muren bij
die poort belmoren en daarmede een geheel uitmaken. En
voor het onverhoopte geval dat de uitdieping niet zou kun
nen geschieden, dan door een gedeelte te dempen, aarzelt
de Commissie niet, aan den Raad voor te stellen de geheele
dpmping te doen Vervallen.
De Voorzitter geeft te kennendat er geen riolen in de
gracht uitloopen; dat slechts een tak uit het Vrije er in
uitkomt, die meestal droog slaat en dat daaruit geene vaste
stoffen kunnen komen, terwijl een privaat aan de Havenpoort,
dat vroeger in de Gracht uitloosde, thans is vervangen door
het tonnenstelsel.
Hij deelt voorts mede, dat Burgemeester en Wethouders
liet plan van demping hebben laten varen en dat zij dg door
de uitdieping te verkrijgen bagger zouden willen bergen op
liet plein aan de andere zijde der Nobelpoort, ten einde te
trachten die te vericoopen.
De heer Zuurdeeg zegt daarop, dat hij meent dat van de
looijerij verdunde faecaliën in de Gracht komen en vraagt
of het niet mogelijk zou zijn dat riool te verleggen b. v.
naar den St.-Antoniesdam.
De Voorzitter zegt, dat dan de helling der riolen zou
moeten veranderen en weerspreekt verder de mecning door
den heer Zuurdeeg uitgedrukt, daar hij zelf gedurende ge-
ruimen tijd waarnemingen heeft gedaan.
Mr. Schneiders vraagt of de uitdieping der Gracht niet
aan de industrie kan worden overgelaten; de rottende stoffen,
meestal van plautaardigen aard, zijn goede mestspecie.
De Voorzitter zegt, dat de waarde dier stoffen niet zoo
root is dat daarmede de kosten kunnen worden gedekt,
aar zij veel van vervoer kosten. Het is echter mogelijk dat
het werk daardoor minder dan ƒ2000 zal vorderen.
De lieer van der Grijp deelt mede, dat hij het water der
Gracht in het voorjaar heeft onderzocht. Hij meende dat er
stinkend water van de looijerij in de Gracht kwamdoch
heeft gezien dat dit niet kon, daar de Gracht hooger ligt.
Jhr. Mr. Macaré heeft njet genoegen gehoord dat de voor
gestelde demping vervallen is. De commissie meende dat
als het riool dat nu nog in de gracht uitkomt, werd opge
ruimd, het zoete water der gracht goed te gebruiken zou zijn
voor drinkwater. Hij heeft nu gehoord dat het riool altijd
droog staat, dus is er ook te minder bezwaar tegen de op
ruiming. Spr. meent ook, dat de opbrengst van de bagger
de kosten van ƒ2000 aanmérkelijk zal verminderen. Hij hoopt
dat nu ook het voornemen zal vervallen om de muren van
de Nobelpoort aftebreken, daar dit een grootcn misstand zou
geven.
De Voorzitter zegt, dat die afbraak van zelf vervalt, nu
de demping niet meer wordt voorgesteld.
Nadat Mr. Fokker er nog op had gewezen, dat het uitbag
geren der grachten altijd geld heeft gekost en niemand de
stoffen schijnt te willen hebben, omdat de kosten te groot
zijn, geeft de heer Labrijn te kennen, dat nu men het denk
beeld der demping heeft laten varenmen ook rekenen moet
op het vervoeren van de bagger, waarop bij de raming van
kosten niet gerekend is. Hij zou dus wenschcn dat de som
van 2000 niet overschreden werd.
De lieer Koole is het eens met den heer Labrijn. Als cr
meer geld moet besteed worden indien de demping vervalt,
dan is hij vóór die demping; hij meent ook, dat de muren
der Nobelpoort best kunnen vervallen en men daardoor een
beter geheel zal krijgen.
Nattaf no» eenige oogenblikken was beraadslaagd tusschen
de heeren Jhr. Mr. Boeije, Mr. Fokker, Mr. Moens en de
Voorzitter, komt in stemming een voorstel van den heer Koole,
om den post voor het besproken werk uittetrekken voor «/Me
morie," dan kan het dagelijksch bestuur omtrent deze zaak
later zijne voorstellen mededeelen.
Dat voorstel wordt aangenomen met 6 stemmen tegen 4.
Tegen stemden de HH. Labrijn, Mr. Moens, Mr. Schneiders
en Mr. Fokker.
Bij de stemming had de heer van der Grijp de vergadering
verlaten.
De heer Houwer verlaat de vergadering.
Bii nrtt. 10 en 11 voor het maken eener keibank en voor
overdekken van openliggende vroonen, vraagt do commissie
welke opvatting Burgemeester en Wethouders hebben omtrent
deze voor Memorie uitgetrokken posten: of daardoor wordt
vastgesteld dat de daarbij voorgestelde werken zullen tot stand
komen, waarop de Voorzitter te kennen geeft, dat dit hot
geval niet is, doch dat deze posten alleen worden gebragt
om de daarbij bedoelde zaken levendig te houden.
De overige posten in de eerste drie hoofdstukken der uit
gaven vermeld, zijn onveranderd vastgesteld.
Wegens het vergevorderde uur schorst de Voorzitter de
vergadering tot Zaturdag 30 Oct. des namiddags te 1 uur.
VOORTGEZETTE VERGADERING.
Zaturdag den 30 October
Voorzitter Jhr. van Citters.
Afwezig zijn bii de heropening der vergadering, de HH.
Jhr. de Jonge, Mr. Moolenburgh en Mr. Schneiders.
De behandeling der gemeentebegrooting voor 1876 wordt
voortgezet, beginnende met H. IV der Uitgaven.
Bij art. 3 van H. VI wijst de Commissie op den slechten
toestand van een brandput op de Schuithaven en acht voor
ziening daarin noodig.
De Voorzitter zegt, dat de Commissie in dwaling verkeert
en de door haar bedoelde put geen brandput is.
De heer Zuurdeeg geeft te kennen, dat de Commissie op
dien toestand heeft gewezen op aanwijzing van leden der
Brandweer, die meenden dat het een brandput was, docj)
dat zij na de inlichtingen van den Voorzitter, hunne opmer
king over deze zaak intrekken.
De. heer Jhr. rar. Macaró wijst daarna op de ondiepte der
waterputtten in de oude haven door de aanslibbing veroorzaakt.
De Voorzitter zegt, dat hierop de aandacht gevestigd is
en dat mon er in voorzien zal.
Mr. Schneiders komt in de Vergadering.
H. VII art. 1. De Commissie stelt voor, de begrooting
der dienstdoende schutterij goed te keuren in ontvang en
uitgaaf op 1017,50.
Alzoo besloten.
H. VIII afd. 1 art. 1. d. //Voor verdere kosten ten behoeve
van het onderwijs."
In dit onderdeel is begrepen eene som van 900 voor
hulpmiddelen voor de Hoogere Burgerschool en Burgeravond
school, die de Commissie te hoog voorkomt, in verband met
de uitkomsten van vorige dienstjaren.
De Voorzitter en Mr. Fokker geven daarop inlichtingen.
In de oorspronkelijke plannen van oprigting die ook aan het
Rijk moesten worden worden overgelegd, om de subsidie te
bekomen, is geraamd dat jaarlijks zoodanige som voor hulp
middelen zou noodig wezen. Men acht het nu goed jaarlijks
die som uit te trekken, doch daaruit volgt niet dat zij wordt
gebruikt.
De Commissie stelt zich met de gegeven inlichtingen tevreden.
De post wordt onveranderd vastgesteld.
De Voorzitter wijst er vervolgens op, dat in H. VHI niet
is opgenomen een post voor kosten van oprigting eener land
bouwschool, Hij mc.rkt op, dat uit de staatsbegrooting voor
1876 blijkt, dat de Minister de Rijkssubsidie voor de land
bouwschool te Zierikzce, die op de begrootingen voor 1874
en 1875 was uitgetrokken tot een bedrag van f 4000, voort
aan wenscht te doen vervallen. Naar aanleiding daarvan
wenschen Burgemeester en Wethouders mede tc deelen, wat
door hen omtrent de landbouwschool is gedaan.
Hierop wordt voorgelezen, eene nota van Burgemeester en
Wethouders bevattende een uittreksel uit de gevoerde corres
pondentie, waaraan het volgende wordt ontleend.
Nadat de Raad den 22 Januarij 1873 had besloten zich
bereid te verklaren tot de oprigting eener landbouwschool in
deze gemeente, is door Burgemeester en Wethouders in liet
begin van dat jaar aan den Minister van Binnenlandsche Za
ken éene Rijkssubsidie daarvoor aangevraagd van ƒ5000, en
aan de Gedeputeerde Staten dezer provincie, eene provinciale
subsidie van f 3000.
In Augustus 1878 is van de Gedeputeerde Staten bet be-
rigt ontvangen, dat de Staten van Zeeland op de provinciale
begrooting voor 1874 eene subsidie van ƒ8000 hadden in
uitgaaf gebragt en de Minister van Binnenlandsche Zaken
op de raming der uitgaven voor zijn departement, eene sub
sidie van ƒ4000.
Nadat deze brief aan den Raad was medegedeeld, zijn
Burgemeester en Wethouders omtrent de uitvoering der zaak
in overleg getreden met den heer Inspecteur voor liet Mid
delbaar onderwijs en hebben hem uitgenoodigd tot eene
persoonlijke overkomst.
De Inspecteur heeft daarop geantwoord, dat hij zijn be
zoek naar hier na den 25 October hoopte te doen. Dat bezoek
heeft echter eerst eenige maanden later plaats gehad.
Burgemeester en Wethouders ontvingen onder dagteekening
van 11 Julij 1874 een schrijven van den Inspecteur, dat hij
zijn wensch om Zierikzee nog vóór den aanvang der zomer-
vacanlie te bezoeken, niet had kunnen vervullen, doch dat
hij dadelijk na den aanvang van den nieuwen cursus hoopte
te komen.
Hij berigtte tevens, dat het voor 1874 op de staatsbe
grooting uitgetrokken subsidie ten behoeve der landbouw
school, naar hem was verzekerd, op de conceptbegrooting
voor 1875 zou worden overgebragt en voegde als zijne mee
ning daarbij, dat de gronden die vroeger voor het toekennen
eener Rijkssubsidie waren aangevoerd, nog bestonden; dat
de school in werking zou zijn, indien een landbouwleeraar
was te vinden en dat het niet aan Zierikzee was te wijten
dat dit het geval niet was.
Hij meende verder, dat de tijd-was aftewachtenwaarop
uit hendie met de door den vertegenwoordiging thans toe
gestane beurzen voor aanstaande landbouwdocenten zullen
worden begiftigd, of die zich onafhankelijk daarvan mogten
opdoen, eene keuze voor de school kan worden gedaan en
en eindigde met de verklaring, dat hij de zaak steeds in
het oog hield en haar bevorderde naar vermogen.
In September 1874 heeft de Inspecteur deze gemeente
eindelijk bezocht en toen met Burgemeester en Wethouders
en de Commissie van Toezigt eene bijeenkomst gehouden,
waarbij de zaak der landbouwschool zeer uitvoerig is bespro
ken. Eeuc gelijke bijeenkomst had nog plaats den 10 Dec. 1874.
Burgemeester en Wethouders hebben toen verder met den
Inspecteur gecorrespondeerd over de plannen van op- en in-
rigting enz.
Bij brief van den 26 Maart 1875 deelde de Inspecteur
zijn gevoelen mede, omtrent een plan van den Gemeente-
bouwmeester. Hij gaf daarbij evenwel te kennen dat hij over
die verbouwing en over hetgeen verder nog met het oog op
de oprigting der Landbouwschool ware te bespreken, een
nieuw mondeling onderhoud zou verzoeken, ware het niet dat
voor korten tijd, van de zijde der gemeente Wageniugen,
hoogst belangrijke voorstellen aan de regering waren gedaan,
waarvan de aanneming hem alleszins reden zou geven, Burge
meester en Wethouders aauteraden, tot de uitvoering der hier
beraamde plannen vooralsnog ui et over te gaan, en dat hij
het onder die omstandigheden in liet welbegrepen belang dezer
gemeente en van de geheele zaak achtte, dut worde getem
poriseerd tot de Regering in deze tot eene beslissing zou zijn
gekomen.
Na dien brief hebben Burgemeester en Wethouders niets
meer van den Inspecteur omtrent deze zaak vernomen.
Mr. Fokker zegt, dat Burgemeester en Wethouders niets
meer aan de zaak nebben gedaan omdat zij moesten afwachten
wat dc Inspecteur doen zou, doch dat zij bij het openbaar
wordeu der staatsbegrooting voor 1876 hebben gezien, dat er
gce.ue subsidie voor eeue landbouwschool te Zierikzee meer
voorkwam. Zij verkeerden steeds in de raeeningdat indien
er leeraars te vinden waren, Zierikzee reeds eene landbouw
school zou hebben en in die meening stonden zij niet alleen,
want onder hetgeen in de aanstaande vergadering der Pro
vinciale Staten ter tafel zal komen, behoort ook een voorstel
van Gedeputeerde Staten, tot het verstrekken aan de Zeeuwsche
Maatschappij van Landbouw, van subsidie voor een oragaanden
leeronr in dc landbouwkunde (wandellceraar) en in de toe
lichting daarvan wordt van de landbouwschool te Zierikzee
gezegddat de inwerking treding daarvan alleen verhinderd
is wegens gebrek aan een leeraar in de landbouwkunde,
De° heer Ochtman zou het wenschelijk achten aan den
Minister van Binnenlandsche Zaken naar dc reden te vragen,
waarom de subsidie nu niet op de begrooting voorkomt en
doet daartoe een voorstel.
De heer van der Grijp kan zich daarmede wel vereenigen
doch hij zou hier geen landbouwschool meer wenschen op
de vroegere voorwaardendan alleen in het geval dat er
geen nadeel voor de gemeentekas uit ontstaat.
Jhr. Mr. Boeije vraagt, of de aanneming van het
voorstel de wenschelijk heid niet in zich sluit van de oprig
ting eener landbouwschool. Als die nu niet meer gewenscht
wordtdan is het beter niets te vragen.
De heer Ochtman zegtdat men daardoor niet gebonden
is de school op te rietenhet voorstel heeft niet de strekking
om de wenschelijkkeia der oprigting uit te maken.
Mr. Fokker moet antwoorden op hetgeen de heer van der
Grijp heeft gezegd. Er is door den Raad uitgemaakt, dat het
wenschelijk was hier eene landbouwschool op te rigten. Als
nu de Raad van gevoelen verandert en het niet meer wen
schelijk acht, kan daartoe worden beslotenmaar het aan
nemen van het voorstel van den heer Ochtman is alsdan
overbodig. Spreker beschouwt dat voorstel als een uitvloeisel
van liet besluit waarbij tot de oprigting is besloten.
De heer Koole zegt, dat tot die oprigting is besloten
doch onder zekere voorwaardenui.als het Rijk 5000
subsidie geeft en nu is er slechts ƒ4000 uitgetrokken ge
weest. Spreker zou ook nog wel eens willen cijferen en over
wegen of hij zijne stem aan het tot stand komen der land
bouwschool zou kunnen geven. Hij gelooft, dat men zich
omtrent die school illusiën maakt, en dat er weinig gebruik
van gemaakt zal worden.
Jhr. Mr. Macaré heeft geen bezwaar tegen het tot stand
komen der school dan in het geval dit veel geld zou kosten
aan de gemeente.
De heer Ochtman meent, dat zijn voorstel daarvan geheel
afgescheiden is; de Raad is niet gehouden de school opte-
rigten en de oprigting is niet alleen afhankelijk van het
Rijkssubsidie, maar ook van andere zaken.
{Vervolg bij een, volgend Nummer.)
Uitgevers: DE LOOZE WA ALE.
Gedrukt bij OCHTMAN, PIETERSE va* DISHOECK.