BIJVOEGSEL
Zierikzeeschen Nieuwsbode van Donderdag 5 November 1874.
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
BEHOORENDE BIJ DEN
TE
ZIERIKZEE,
gehouden den 30 October 18*74:.
"Voorzitter Jhr. van Citters.
Bij de opening zijn afwezig de heeren: Mr. Moolenburgh
Mr. Schneiders, van der Vliet en Zuurdeeg.
De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering
worden gelezen en goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen:
1°. vijf brieven van Gedeputeerde Staten, houdende berigt
dat door hen worden goedgekeurd de raadsbesluiten van den
7 October 11.: a. tot verhooging der jaarwedden van hulp
onderwijzers en der toelagen van kweekelingen aan sommige
scholen; b. tot beschikking over den post voor Onvoorziene
Uitgaven begrooting 1874; c. tot verkoop van boomen;
d. tot verkoop van gemeentegrond; en e. tot het ruilen,
koopen en vervreemden van grond;
Voor kennisgeving aangenomen.
2.° een verzoekschrift van J. A. Kwast om met ingang
van 1 November aanstaande te worden ontslagen uit zijne
betrekking van muziekdirecteur en kapelmeester van het
muziekkorps der dd. schutterij. Het gevraagd ontslag wordt
eervol verleend;
3.° een verzoekschrift van D. H. Ezerman, muziekonder
wijzer alhierom in de plaats van den heer Kwast te worden
benoemd tot evengemelde betrekkingen;
Gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders.
4.° een verzoekschrift van de hulponderwijzers P. Lakeman
J. K. Kesteloo en J. Karreman, allen in het bezit eener
akte als hoofdonderwijzerom hunne jaarwedden te brengen
in evenredigheid met die van andere gemeentenmaar vooral
ook met hunne betrekking en behoeften.
De Plaatselijke Schoolcommissie hierover gehoord, heeft
geene termen gevonden gunstig op dat verzoek te adviseren,
te meer omdat de verschillende verhoogingen die de jaarwedden
der hulponderwijzers aan de openbare scholen in deze ge
meente van lieverlede hebben ondergaannaar hare meening
niet hebben geleid tot vermeerdering van hun ijver en
werkzaamheid.
Burgemeester en Wethouders zich met dat gevoelen ver-
eeniger.de, stellen den Baad voor op het verzoek afwijzend
te beschikken. Zonder hoofdelijke stemming wordt dienover
eenkomstig besloten.
De Voorzitter brengt in behandeling:
1°. het voorstel van den heer Koole en drie andere raads
leden, in de vergadering van den 31 Augustus 11. ingediend,
om art. 1 van het besluit van 28 Junij 1869 tot heffing van
schoolgeld op de openbare scholen voor lager onderwijs, te
wijzigendoor het schoolgeld voor de 4de of hoogste klasse
aan de 1ste school voor gewoon en meer uitgebreid lager
onderwijs te bepalen op 20 of indien de Baad daartoe niet
kan besluiten, te bepalen dat het zal bedragen voor één
leerling ƒ25, voor 2 leerlingen uit hetzelfde gezin elk ƒ22,50
en voor 3 leerlingen uit hetzelfde gezin elk 20.
De Plaatselijke Schoolcommissie daaromtrent gehoord, geeft te
kennen dat, als zij let op de groote uitgaven die de 1ste school
voor gewoon- en meer uitgebreid lager onderwijs van de
gemeente vordert, zij het niet raadzaam acht tot de aanneming
van het voorstel te adviseren.
Zij erkent evenwel, dat het tegenwoordige schoolgeld van
30 voor gezinnen waaruit 2 of 3 kinderen schoolgaan zeer
bezwarend is en acht het wenschelijk dat daarin voorzien wordt,
waarom zij in overweging geeft het schoolgeld voor de hoogste
klasse te bepalen als volgt: voor één leerling op ƒ30, voor
2 leerlingen uit hetzelfde gezin ƒ25 voor ieder, en voor 3
of meer leerlingen uit hetzelfde gezin 20 voor ieder.
Het gevolg van die regeling zal zijndat voor 2 leer
lingen uit hetzelfde gezin in het geheel slechts 50 en voor
3 leerlingen slechts 60 zal worden betaald, hetgeen ver
geleken met het tegenwoordig bedrag van het schoolgeld,
in het eerste geval eene vermindering van 10 en in het
tweede eene vermindering van 30 voor die gezinnen geeft.
De heer Koole zegt dat de Schoolcommissie eenigszins
tegemoet komt aan den wensch der voorstellers, doch niet
genoeg. Hij acht het niet billijk dat het schoolgeld voor de
bedoelde klasse 30 bedragen zou, terwijl dat voor de Hoogere
Burgerschool slechts 40 beloopt; dat is geen verhouding.
Er wordt gewezen op de hooge uitgaven, doch daarop kan
men niet letten.
Mr. Moens kan zich vereenigen met het advies der
Schoolcommissie. Hij ziet in die klasse eene zuiver voorbe
reidende klasse voor de Hoogere Burgerschool, om aan die
school dusdanige klasse niet te hebbende verhouding van
het schoolgeld is dus billijk. De vergelijking van den heer
Koole is daarom niet gelukkig gekozen.
Jhr. de Jonge merkt op dat wat de heer Koole heeft ge
zegd hem zou leiden tot de conclusie dat het schoolgeld
voor de Hoogere Burgerschool te laag is.
De heer van der Grijp verklaart zich te vereenigen met
het ingediende voorsteldoch niet met het advies der School
commissie.
Mr. Eokker zegt, dat de verdedigers van het ingediende
voorstel zich beroepen op de verhouding, maar dat zij in
gebreke blijven die aan te toonen en dat zal ook zoo gemak
kelijk niet zijn. Wat is verhouding? Als men daar mede
bedoelt welke uitgaven voor die klasse gevorderd worden en
hoeveel de schoolgelden opbrengendan gelooft hij niet dat
de verhouding zoo kwalijk is. Het is dus beter daarvan te
zwijgen, want anders komt men niet tot een einde. Men
dient te vragen of het schoolgeld van dien aard is, dat het
gebruik maken van de inrigting belemmerd wordt. Uit dat
oogpunt heeft de Schoolcommissie de zaak beschouwd en zij
wil handhaven den regel dat voor één leerling ƒ30 wordt
betaalddoch voor meer dan één leerling uit hetzelfde gezin
wil zij de kosten verligten zooals zij voorstelt. Dit zal de
belanghebbenden zeer ontlasten en de inkomsten der school
niet zeer benadeelen.
De heer van der Ylict komt in de vergadering.
De heer Koole zegt met verhouding te bedoelen het verschil
in het getal leervakken dat wordt onderwezen in de bedoelde
klasse met die op de Hoogere Burgerschool. Met de uitgaven
die men' moet doen, kan men geen rekening houden. Hij
geeft niet toe dat door het advies der Schoolcommissie te
volgen te gemoet wordt gekomen aan het bestaande bezwaar.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders om over
eenkomstig het advies der Schoolcommissie te besluiten wordt
aangenomen met 6 stemmen tegen 4.
Tegen stemden de heeren Labrijn, vau der Vliet, van der
Grijp en Koole.
2°. het voorstel van dezelfde raadsleden die het vorige
hebben gedaan, om aan art. 2 van het raadsbesluit van
28 Junij 1869 tot heffing van schoolgeld op de Hoogere
Burgerschool en Burgeravondschool het volgende toe te voegen
//Het gezamenlijk bedrag voor enkele lessen kan echter
//nooit meer bedragen dan dat voor het volledig onderwijs of 40."
Door deze bepaling zou worden voorkomen dat men voor
het bijwonen van enkele lessen, waarvoor voor elk vak thans
ƒ10 moet betaald worden, meer betaalt dan voor het vol
ledig onderwijs.
De Commissie van toezigt op het middelbaar onderwijs
heeft haar gevoelen hieromtrent uitgebragt, dat door Burge
meester en Wethouders gedeeld wordt, waarom deze in over
weging geven dat de Baad het gedane voorstel zal verwerpen.
De Commissie geeft te kennen dat zij geen vrijheid gevonden
heeft om thans af te wijken van haar reeds vroeger over
dezelfde zaak uitgebragt advies. Zij blijft bij hare meening,
dat er geen gegronde redenen bestaan om ten gunste van het
voorstel te adviseren omdat door de voorgestelde wijziging
aan die jongelieden die wegeps ongenoegzame vorderingen
niet in staat zijn tot eene hoogere klasse over te gaan, de
gelegenheid zou worden aangeboden om de meeste der lessen
in die hoogere klasse als toehoorders bij te wonen, hetgeen
op den geregelden gang van het onderwijs inbreuk zou maken.
Bovendien kan aan het voorgestelde bezwaar tegemoet
komen de bepaling van art. 27 der verordening regelende
het middelbaar onderwijs, krachtens hetwelk leerlingen dooi
de Commissie van toezigt kunnen worden vrijgesteld van het
bijwonen van lessen in enkele vakken, na het advies van den
Directeur der school en de betrokken docenten te hebben
ingewonnen.
De heer Koole had gedacht dat het dagelijksch Bestuur
en de Commissie van toezigt overtuigd zouden geweest zijn
van de billijkheid van het ingediende voorstel; nu dit echter
het geval niet is, moet hij nog het een en ander opmerken.
De bewering als zou het voorstel inbreuk maken op den
geregelden gang van het onderwijs acht hij niet juist, immers
men schijnt bij de Bijks Hoogere Burgerscholen van die be
paling geen bezwaar te ondervinden; zij wordt daar reeds
sedert 10 jaar toegepast. Wat betreft de bepaling dat men
vrijstelling voor het bijwonen van enkele lessen kan vragen,
dat ligt niet in de bedoeling, ieder moet er zooveel kunnen
bijwonen als hij noodig heeft. Hij acht het ook niet wen
schelijk om dat van de Commissie te laten afhangen. In
eene onlangs te Botterdam gehouden vergadering van leeraren
is de wenschelijkheid uitgesproken om de vakken in te krimpen,
omdat vele jongelieden van 12 h 13 jaar niet instaat zijn
die allen in 5 of 6 jaar tijds behoorlijk te doorloopen. Indien
dat door bevoegde mannen wordt aangevoerd, dan blijkt het
toch dat velen de lessen in alle vakken beter niet kunnen
bijwonen.
Wat is nu het doel van de Hoogere Burgerschool: alleen
vlugge jongens te bekwamen of alle jongens Die minder
vlugge worden nu benadeeldzij kunnen al de lessen niet volgen
en moeten in hunne klasse blijven zitten, zoodat de ouders
verpligt zijn hen van de school te nemen.
Sommigen hebben alle vakken niet noodig en kunnen toch
niet bijwonen de lessen die zij zouden wenschen, de leer
lingen die in de derde klasse zitten worden b. v. nu verstoken
van het boekhouden dat in de vierde klasse onderwezen wordt.
Eindelijk wijst spreker er ook op dat leerlingen der Latijnsche
school de lessen der Hoogere Burgerschool kunnen bijwonen
zonder daarvoor te moeten betalen, dat is ook onbillijk.
De heer Zuurdeeg komt binnen.
Mr. Eokker zegt dat het advies der Commissie schijnbaar
hard is en dat het haar ook leed deed dat zij geen ander
kon geven. Het beroep op de Bijks Hoogere Burgerscholen
kan niet baten. Daarbij is als regel aangenomen dat men
kan komen in de klasse waarin men wilde minst onderwezene
kan in de 5e klasse komen. Dit is hier het geval niet, naai
den uitslag van het examen wordt de klasse bepaald waarin
men komen kan. Wordt dit veranderd, dan zal het de jon
gelui bij een overgangs-examen minder kunnen schelen, of
zij slagen of nietomdat zij als toehoorder dan toch kunnen
waarnemen wat hun behaagt, waarin de ouders ook minder
bezwaar zullen hebbenomdat de kosten niet grooter worden.
Het is te vreezen dat dit een slechten invloed op hun moreel
zal hebben. Blijkens de ondervinding blijft slechts een klein
deel tot aan het eindexamen; was het regel te blijven dan
was het iets anders. De Commissie prefereert den tegenwoor-
digen toestand met zijne onbillijkheid. Er is vroeger weinig
gelet op de bepaling van vrijstelling omtrent enkele lessen,
misschien is daarvan minder gebruik gemaakt dan wel kon.
Nu zegt men wel dat die bepaling slechts voor enkele lessen
geldt, doch de Commissie kan haar in ieder geval uitleggen
zooals zij denkt dat het behoort.
Jhr. Mr. Schorer, lid der Commissie van toezigt voor het
Middelbaar Onderwijs, zegt, dat hij niet in de vergadering der
Commissie is geweest toen de zaak behandeld werd. Hij kan
zich niet vereenigen met haar advies, maar wel met de meening
van den heer Koole. Het ligt niet in de bedoeling om jonge
lieden alleen op te leiden voor het eindexamen, zoo ja, dan
zou men hen door alle maatregelen moeten dwingen geene
lessen te verzuimen, maar dat is bijzaak. De inrigting der
Hoogere Burgerschool is om ontwikkeling in iedere rigting
te bevorderen. In het reglement wordt wel gezegd dat men
enkele lessen kan bijwonen, maar men heeft dit zooveel
mogelijk trachten te bezwarenmen moet vergunning van
Burgemeester en Wethouders hebben, men geeft te kennen
dat enkele lessen mogen worden bijgewooud maar hoe minder
hoe beter; hij gelooft dat dit verkeerd is. Dat de gang van
het onderwijs door de nieuwe bepaling zou lijden, kan hij
niet begrijpen. Jongelieden die niet in staat zijn de lessen
in eene klasse bij te wonen, al zijn zij toehoorders, kunnen
toch niet overgaan. Het geval kan zich nu voordoen dat
men voor onderwijs in 16 vakken 40 en voor dat in 6
vakken ƒ60 moet betalen, dat is onbillijk. Toehoorders
geven voor het onderwijs geen bezwaar; spreker heeft met
een leeraar gesproken die zich er over verwonderde dat men
dit had aangegeven. De magt van de Commissie om vrijstelling
van enkele lessen te verieenenis vreemd. Iemand die vijf
lessen wil bijwonen kan vrijstelling vragen van elf andere en
nu hangt het dus vau de Commissie af hem veel te laten
betalen of weinig.
De heer Zuurdeeg is het volkomen eens met de IIH.
Schorer en Koole. Zij plaatsen zich op bet juiste standpunt4,
dat de school ontwikkeling in het algemeen ten doel heeft.
Wat Mr. Fokker zegt over den verkeerden invloed, het be
wijs daarvan is volstrekt nietgeleverd en wanneer het latei-
bleek dat dit zoo was, zou spreker ook volstrekt niet aarzelen
om terug te gaan.
Mr. Eokker wensoht niet dat de Baad denkt dat hij of de
Commissie meent, dat de inrigting der Hoogere Burgerschool
volmaakt is, hij gelooft dat zij nog voor veel hervorming
vatbaar is. De Commissie heeft niet tegen de aanneming
van het voorstel geadviseerd, om het genoegen van de be
staande bepaling te behouden, maar omdat men dacht dat
het niet goed was die te veranderen, nog niet zoozeer voor
den gang van het onderwijs dan wel voor de moreel der
jonge lieden.
Jhr. de Jonge, heeft nu voldoening van de bewustheid dat
men inziet hetgeen hij vroeger bij de oprigting der school
tot ergernis van sommigen heeft gezegddat de veelheid van
vakken een onoverkomelijk bezwaar is. Als hij Jhr. Schorer
goed heeft gehoord zou hij moeten denken dat toehoorders
niet overgaan dan tengevolge van een examen, hij gelooft
niet dat dit zoo is. Hij heeft ook juist wel eens het tegendeel
gehoord van hetgeen Jhr. Schorer zegt, dat de leeraars niets
tegen toehoorders hebben. Hij moet dus zeggen te gelooven
dat toehoorders over het algemeen minder gewenscht zijn en
daarom sluit hij zich aan bij het advies der Commissie.
Jhr. Schorer zegt dat hij niets tegen dit laatste kan
inbrengen. Alleen kan hij zeggen dat het reglement geen
toehoorders kent, maar alleen leerlingen voor volledig onder
wijs en voor enkele vakken. De leerlingen zonder onderscheid
moeten examen doen, en dat geeft een waarborg.
Mr. Eokker zegt, dat uit hetgeen Jhr. Schorer aanvoert,
blijkt, dat het doel dat de heer Koole opgeeft, de voor
naamste reden niet is, dat nu alleen vlugge jongens slagen
en anderen blijven zitten, en zij dus van andere vakken ver
stoken worden. Ook als men toehoorder is, moet men admissie-
examen doen; zijn er dus jongelieden bij ongeluk achter, dan
is het jammer, maar er is niets aan te dóen. Spreker moet
nog opmerken dat voor de Bijks Hoogere Burgerscholen deze
cursus de 1ste is waarin eene andere regel is voorgesteld.
Het Bijk verlaat nu een weg die men hier niet heeft willen
volgen.
De heer Koole beweert dat Mr. Eokker zijne bedoeling
niet juist heeft ingezien.
Het voorstel zooals liet door de vier raadsleden is inge
diend komt in stemming en wordt aangenomen met 9 stem
men tegen 2.
Tegen stemden de HH. Jhr. de Jonge en Mr. Fokker.
Ter visie van de Baadsleden wordt gelegd een verzoek
schrift van den Directeur en de leeraren der Hoogere Bur
gerschool, om de tweede alinea van art. 10 der Verordening
regelende het Openbaar Middelbaar onderwijs, waarbij wordt
voorgeschreven, //dat de leeraren tot het geven van privaat
lessen de vergunning noodig hebben van Burgemeester en
Wethouders" af te schaffen of die zoodanig te wijzigen dat
aan de aangevoerde bezwaren der verzoekers wordt tegemoet
gekomen.
Het advies van de Commissie van toezigt voor het Mid
delbaar Onderwijs en het voorstel van Burgemeester en Wet
houders strekt tot afwijzing van het verzoek.
De Voorzitter deelt mede:
1°. dat nog is ingekomen een verzoekschrift van C. Beijn-
houdtwed. van J. Tuinman, om te worden vrijgesteld van
de betaling van hoofdelijken omslag over 1874.
Overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wet
houders wordt hierop afwijzend beschikt, omdat de bestaande
verordeningen geen vrijheid geven de verzoekster van de
betaling vrij te stellen.
2°. dat op den Ï7 dezer heeft plaats gehad de opname
van de. kas en boeken van den Gemeente-ontvanger en dat
bleek, dat over 1873 en 1874 is ontvangen 168634,18
en uitgegeven- 160924,96
alzoo meer ontvangen f 7709,22
waarbij komt het goed slot der rekening over
1872 ad - 5784,11
zoodat in kas was13493,33
3°. dat op den 28 October 11. de aanbesteding heeft plaats
gehad van de werken tot het verleggen van den Provincialen
weg bij het Zuidzelketerrein en dat aannemers zijn geworden
van het eerste perceel (aardenbaan) J. Ilogerheijde voor 3374;
van het 2e perceel (straatweg) J. van der Linden voor 3759;
en van het 3° perceel (kade) J. den Boer voor ƒ184.
Deze mededeelingen worden voor kennisgeving aangenomen.
De Voorzitter deelt mede, dat de Commissie voor de straf
verordeningen naar aanleiding van verschillende ingebragte be
zwaren, een ontwerp-besluit tot wijziging van art. 3 van het
reglement tot voorkoming en blussching van brand //betreffende
het opklampen van strooheeft ingediend en dat Burgemeester
en Wethouders den Baad voorstellen dienovereenkomstig te
besluiten.
De achterweg en de grachtweg zijn in die bepaling opge
nomen, omdat sommige bewoners van die wegen beweren
niet onder de beide dijken begrepen te zijn.
Overeenkomstig het voorstel wordt besloten.
Op voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt be
sloten aan den inspecteur en drie agenten van politie eene
gratificatie te verieenen elk van 5voor bewezen buiten
gewone politiediensten, waartoe wordt beschikt over den post
voor Onvoorziene Uitgavenbegrooting 1874.
Bij monde van den heer Koole brengt de daartoe be
noemde commissie rapport uit 1.° omtrent de rekening van het
Evangelisch Luthersch Armbestuur over 1873.
Het komt der Commissie voor, dat de overgelegde reke
ning niet ten eenenmale voldoet aan de eischen eener goede
comptabiliteit, eischen, waarop dit bestuur reeds vroeger is
opmerkzaam gemaakt.
De Commissie geeft de onregelmatigheden aan en stelt
voor de rekening ter verbetering aan het armbestuur terug
te zenden met uitnoodiging daarvan een post van ƒ2, die
naar hare meening niet toegestaan kan wordente schrappen.
Op voorstel van Mr. Eokker wordt besloten de rekening
ter verbetering terug te zenden, doch omtrent de kwestieuse
post inlichtingen aan het bestuur te vragenomdat het geval
zich kon voordoen dat die post geregtvaardigd werd.
Jhr. Mr. Schorer noodigt Burgemeester en Wethouders uit
dergelijke rapporten in den regel voor de Baadsleden ter visie
te leggen, opdat de Baad met meer kennis van zaken zou
kunnen oordeelen.
2.° Omt rent de begrooting van het Burgerweeshuis voor 1875.