LANDVERHUIZER MAR NOORD-AMERIKA.
Bjj is thans be litter in vollen eigendom bexitter
van de twaalf groote fabrieken:
de anrdappel-stroopfabriek Eureka. teHoogezand;
2.° de sardappel-moutwijnstokerg Eendracht te Sap-
pemeer;
3.° de fabriek van aardappelmeel, sago, stroop, gom
en beenzwart Motkc, te Zuidbroek;
4.° de auikerraffi naderjj Self help, te Groningen;
5.° de aardappelmeel- en etroopfabriek Foxholte
Brandenburg in Pruisen;
6.° de aardappelmeelfabriek te Veeudam
7.° de aardappelmeelfabriek te Stadskanaal
8.° de aardappelmeelfabriek Burgemeister Schülz, te
Neu Rippin in Pruiasen
9.° de aardaf pel meel- en gomfabriek Gicaowte
Tongemunde in Pruiasen
10.° de meel-, stroop- en gomfabriek Willem JU,
te Tarnow in Oostelijk Galicie
11.° de meel-en stroopfabriek Jan Boelens (de oudste
werkman van den fabrikant)te Petrokow in Russisch
Polenen
12.° de jeneverstoker^ Schiedam te Sappemeer.
Deze industrieeldie zich van niets zoo hoog heeft
weten op te werkenheeft een open oog voor kunst en
wetenschap, en een open hart voor zyne natuurge-
uooten. De inrigtingen van nut en liefdadigheid zyo
veledie jaarlyka duizend gulden van hem ontvangen,
dat vertelt u te Groningen ieder kind.
Daze zelfde industriëel heeft eene directe atoomvaart-
gemeenachap van Vlisaingen op Amerika willen vestigen
entoen zjjne plannen bij de Regering geen ingang
vonden, zich aangesloten by de stoomvaartlijn van Rot
terdam op Amerika, in welke onderneming hg uit eigen
kas voor zevenmaal honderd duizend gulden betrokken
is (ƒ500,000 in het consertium van bankiers en ƒ200,000
aandeelen).
In het hoofdkwartier teruggekeerd, bood de heer
Scholten Z. M, een prachtig album aan bevattende de
lithographiën van de bovenvermelde 12 fabriekenbe
nevens 2 platende eene stelde den jongeling voor
met petblaauwe kiel en randselgelijk hy als Hand-
werksbursch door Duitschland trokde andere gaf den
schatrijken fabrikantin 't zwartde borst versierd
met de orde van den Nederl. Leeuw. Z. M. verklaarde
dit met genoegen aan te nemen en verliet de fabriek
onder het luid gejuich der werkliedendie van Z. M.
een ruim geschenk ontvingen.
Ingezonden stukken.
UIT IIET DAGBOEK
van een'
1 April 1873. De toevloed van landverhuizers
naar Rotterdam is dezer dagen vrij groot. Gis
teren kwamen nog een groot aantal uit Harlingen
die daar niet konden geplaatst worden en hoopten
met ons schip de Maaskapitein Deddes, mede
genomen te zullen worden. Het is daarom moeilijk
om Hollandsch geld tegen Amerikaansch gewisseld
te krijgen, want van het laatste schijnt in Rotter
dam de voorraad uitgeput te zijn.'
Om elf ure gingen wij aan boord van de Maas.
Men zegt dat er 500 passagiers op zijn, en dat
verwondert my niet, want het is een geweldig
gekrioel. Ik houd mij onledig met al die bewe
ging nauwlettend gade te slaan. Het gezicht van
een groep landverhuizers levert iets eigenaardigs
op. Op de aangezichten der meesten staat diepe
ernst te lezen, en verreweg het meerendéel schijnt
-mij eenvoudige lieden toe. Zeker is het dat de
geschiedschrijver van later tijd moeite zal hebben
met het geven teener voldoende verklaring van het
verschijnsel der landverhuizing. Hoemeestal
eenvoudige zielen, met een luttele hoeveelheid
levens-ondervinding, bijna zonder mensohenkennis
en zonder eenige geleerdheid, gehecht aan het
plekje waar ze geboren zijn, als de leat aan 'thuis
zijns meestersen dat ze schier nooit verlieten dan
om voor soldaat te spelen, ziet men daar op
eens eene zeereis beginnen, met het. vaste voor
nemen om zich te gaan vestigen in een vreemd
werelddeel, waar men eene andere taal spreekt dan
Geldersch of Overiesselswaar ze hun bedrijf anders
zullen moeten uitoefenen dan hunne vaderen"
gedaan hebben; in een land zonder Koning,
nagenoeg zonder politie, met een luttel getal mi
litairen en toch zoo ontzaggelijk groot dat geen
hunner eene verbeelding beeft, die stout genoeg
is, om daarvan zich eene voorstelling te vormen.
Waarlijk er moet wel veel noodig geweest zijn,
om die eenvoudige lui naar het Stoomschip de Maas
te drijven, dat hen naar de Nieuwe Wereld zal
brengen. Dat komt docr de landverhuizingskoorts"
zegt men; en ik geloof ook dat iets wat naar eene
koortsachtige opwinding gelijkt, hen tot dien stap
gebracht moet hebben. Toch moet het in dat ge
val eene zeer slepende koorts geweest zynwant
de meesten hehhen lang werk gehad eer ze van
hun vaderlijk erf" los waren en het noodige geld
bij elkander hadden, om de ouderneming te be
ginnen verreweg de meesten zyn er daarom dan
ook niet dan na lang en, rijp beraad toe besloten.
Ik gevoel mij niet gestemd het vaderland dat
ik met een ander ga verwisselen hard te vallen
en daarom wil ik zwijgen van de oorzaken die
heden weer een 500tat personen een land uitdrijft
zoo uitstekend vruchtbaar en zoo schoon gelegen
voor den handeldat men ter wereld moeilijk zijns
gelijken vinden zal. Toch moet ik aan ééne oorzaak
herinneren. Van die 500 personen daar op de Maas
hebben er zeker 400 honger. Ongeveer vier uren
zyn wij nu aan boord, Daar luidt de bel om te
schaften. Het is alsof een elektrieke schok allen
naar hunne bekers en bekkens doet grijpenom
naar de uitdeeling van spijzen te snellen. Bekers
en bekkens hadden ze echter wel achterwege kunnen
latenwant er wordt brood en boter rondgegeven.
Eene menigte menschep verstopt de deur van de
plaats waar de spijzen worden gegeven. Het ge
drang is groot; maar wordt veel grooter nadat
eenige der eerst bedeelden het lekkere gezonde
brood en de heerlijke boter uit de voorraadkamer
van de Maas, zeer hebben geprezen. Ik zie de
kwaadaardige oog n eener oude vrouw, die al zoo
vaak te vergeefs beproefd beeft om bij den hof
meester te komen. Als eene furie zet ze bare knie
op eene bank, vat de schouders van twee daarvoor
staande meisjesduwt ze met kracht van elkander
en baant zich met de ellebogen een weg naar de
broodmand. Zulke tooneelen zag ik er vele. In
heb eerst lachtte ik hartelijk om die uitgehongerde
scharemaar al spoedig bedacht ik dat ik eigenlijk
niet lachen mocht. Gijvolk van Nederland
dat, door accijnsen te heffen van uwe eerste levens
behoeften, een slagboom gesteld hebt tusschen u
ën uw voedseldat door uw accijns op het
geslacht een premie stelt op den uitvoer van uw
vee; dat uw zout hooger belast dan het waard
is en den invoer van levensmiddelen van buiten
belast met 6°/0 der waarde, weet gij wel dat
het uwe schuld is dat zij die geen gebedeld brobd
willen eten van u heengaan Als gij overal
volksvertegenwoordigers koóst die, in plaats van
veelal slechts te dobbelen om den ministers-zetel,
uwe belangen ^behartigden, uwe behoeften leerden
kennen en die vervulden, dan zouden op uwen
heerlijken, vruchtbaren bodem zulke beschamende
dingen niet voorvallen!
2 April. Gisteren avond had het nog al bezwaar
ineer ieder goed en wel zyn kooi gevonden had.
Van daag leerden wij elkander zoowat kennen. Die
uit dezelfde provincie zijn, worden bij elkander ge
plaatst, en ieder heeft zoo wat te vertellen. Lezen
kan ik niet, dat is onmogelijk; daarom houd ik
my slechts bezig met hooren en zien. Van daag
brengen wij op de Noordzee door.
3 April. Van morgen om 5 ure, werd ik ge
wekt door het geroep dat wij in het nauw van
Calais waren. In de schemering zie ik de kust
van Engeland en Frankrijk; de laatste slechts even
in een nevel. Ik had mij zooveel voorgesteld van
het gezicht der krijtbergen van Engeland maar
hierin ben ik teleurgesteld; de Engelsche kust ge
lijkt voor mij niets anders dan eene lange, vale
streepzonder iets merkwaardigs. Mijn pet is over
boord gewaaiden ligt reddeloos in den uitgang van
het nauw van Calais. Verschoor van Zierikzee is
zoo vriendelijk geweest mij een pet te leenen,
ongelukkig is daarop een bord soep gestort bij de
uitdeeling van het middag-eten. Nog altijd vallen
mijne mede passagiers als hongerige wolven aan,
als er spy zen gedeeld worden. Nu stond ik een
van ben wat in den weg, en die nam een bord
soep van den uitdeeler aan, over mijn hoofd, op
een oogenblik dat het schip een flinke stoot kreeg;
en ziedaar de oorzaak van het ongeval met de
pet van Verschoor.
Van daag zijn wij het eiland Wight voorbij
gezeild. Wij hebben tegenwind en bet waait flink.
Vejen worden zeeziek maar ik gelukkig niet. Ik
heb echter een ander gebrekdaar ik telkens naar
't secreet moet loopendat schrijf ik aan het
Maaswater toe. Alles staat mij aan boord van de
Maas zeer goed aan; de ligplaatsen zyn nitstekend,
de ruimte voldoende en de spijzen zijn goed, en
goed toebereiden worden zoo mild uitgedeeld, dat
men in de beste en meest gastvrije burgerwoning
niet beter onthaald kan worden. Het Maaswater
echter beviel my niet; ik heb er wat citroensap in
gedruppeld en wat suiker ingedaan, nu gaat het beter.
4 April. Dezen nacht zijn wij naar een schip
gevaren dat in brand stond. De manschap was
echter reeds gered of omgekomen, want men heeft
er niets levends op gezien. Natuurlijk heb ik van
die brand niets, gezienwant ik heb heerlijk gesla
pen, onder den invloed van wat opium, die ik
genomen had tegen de diarrbée. Wij varen hard
en zyn nu ten volle in den oceaan. 3/5 gedeelte
der passagiers zijn zeeziek en ligt op de kooi. Daar
door is het zeer stil aan bpordwant al de groote
schreeuwers en praatsmakers liggen zoo bleek als
dooden op de kooi. Van daag hoorde ik eene nieuwe
manier om den tijd te berekenen. Er was kwestie
welke dag het was: Donderdag of Vrijdag. Hy die
beweerde dat het Vrijdag was, putte zijn onom-
stootelijk bewijs uit de opnoeming van betgeen wij
gegeten hadden. »Dingsdag" zeide hij »zijn wij af
gevaren toen aten wij erwtensoepWoensdag
selderijsoep, Donderdag aardappels met vleesch en
van daag gort met spek." Ziet welk een groote rol
het eten speelt in het mensehelijk leven
5 April. Het weder is den gebeelen dag zeer
schoon geweesttoch gingen er golven zoo groot
als een klein huis van een dorp.
6 April. De wind is veel minder en de zee
tamelijk effen. Wij maken goede vordering. Ver
scheidene zeezieken komen uit hunne kooien, omdat
ze heter zijn. Het is Zondag; derhalve gaan en
kelen psalmen zingen. Maar nu komt de oud-Hol-
landsche onverdraagzaamheid voor den dag; want
dat psalmen-zingen hindert de Roomsehen; en de
Protestanten zijn niet genoeg Christenen om de
gevoelens van anderen te eerbiedigen. Daaruit
ontstaat een twist, waarover ik mij om mijne land-
genooten schaam. Het gezag moet tusscbenbeide
komen, en de passagiers der beide kerkgenoot
schappen worden van elkander gescheiden. Toen
.was bet wel wat beter, maar toch, de lui waren
niet Onder elkander als Zonen van hetzelfde Vader
land." Ik be:i van hen weggegaan en over de
verschansingen gaan kijken naar de reien dolfijnen,
die ik achter elkander door het water zag buitelen.
Ook zag ik meer dan eene cachelot, die met kracht
eene groote straal water boven de oppervlakte dei-
zee spoot. Zeeziekte heb ik nog niet gevoeld, en
van' diarrbée weet ik ook niets meer.
7 April. Ofschoon wij hard varen cn naar men
zegt 100 uren gaans in 24 uren afleggen, zijn er
slechts weinigen meer zeeziek.. Al de passagiers
zijn opgeruimd omdat wij zoo snel vorderen. Ook
ik ben opgeruimd, maar begin mij ,wel wat te
vervelen. Het is voor mij een waar genot zoo nu
en dan een schip te zien voorbij zeilen.
8 April. Dezen nacht waaide bet hardzoo zelfs
dat een zeil is stuk geslagen. Ik sliep echter .als
gewoonlijk zoo keurig, dat ik er niets van heb
gemerkt. Dezen dag was de wind stil.
9 April. Wij zagen een klein schip, ongeveer
zoo groot als hoogaarts bij U, van New-York. Ik
maak daaruit op dat wij dicht bij de Amerikaansche
kust zijn.
10 April. Van middag heb ik voor 't eerst
vogels gezienik was misschien even blij als
Columbus, toen hij uit het zien van gevogelte
besloot dat de Amerikaansche kust niet meer ver
af was.
11 April. Het is van daag bitter koud en mistig.
Wy zagen ijsklompen drijven, zoo groot als een
klein huis; ik meen dat ik er 12 geteld heb.
12 April. Van daag bleef het den ganscben dag
guur, maar tegen den avond werd hot zacht. Ik
heb mij verlustigd in het prachtig opkomen dei-
maan, die uit de zee scheen op te duiken.
15 April. Wij hebben de Amerikaansche kust
in 't gezicht en morgen stappen wij aam wal. Ik
eindig hier mijne aanteekeningen, want ik moet
op mijn gemak al het gewoel der ontscheping en de
toebereidselen daartoe, eens nauwkeurig nagaan.
Ik wil echter niet eindigen alvorens onbepaalde
lof te hebben toegebracht aan den gezagvoerder
der Afaas en zijne manschappen, voor de alzins
heusche bejegening door ben ondervónden. Kost,
ligging, zindelijkheid en hulpvaardigheidniets liet
te wenschen over. Ik geloof zeker dat door de
Maatschappij alles is gedaan, om eene zeereis als
deze zoo aangenaam mogelijk te maken.
Aan boord van het Stoomschip de Maas, op reis
van Rotterdam naar New-York.
Een Passagier.
UitgeversDE LOOZE WAALE.