BIJVOEGSEL
Zierikzeeschen Nieuwsbode van Dingsdag 17 September 1872.
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
BEHOORENDE BIJ DEN
TE
ZIERIKZEE,
gehouden den 14 September lÖT'S.
Voorzitter Mr. B. C. Cau.
Afwezig Mr. Moens, buiten de gemeente.
De notulen der twee vorige vergaderingen zijn gelezen en
De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen:
1°. een brief van Jhr. J. L. de Jonge, houdende mede-
deeling dat hij zijne benoeming tot Wethouder aanneemt.
Voor kennisgeving aangenomen, nadat de Voorzitter den
benoemde had geluk gewenscht met zijne benoeming en den
wensch had uitgedrukt dat hij nog lang zou werkzaam zijn
in het belang der gemeente.
2°. een brief van Jhr. Mr. G. L. Schorer, houdende
mededeeling dat hij zijne benoeming tot lid der plaatselijke
schoolcommissie aanvaardt.
Voor kennisgeving aangenomen, nadat de Voorzitter ook
dezen benoemdetevens lid van den Raadhad dank ge
zegd voor die aanvaarding.
3°. een adres van Mr. J. C. E. baron van Lijndenthans
te Rotterdam, om remissie van hoofdelijken omslag; verleend
tot een bedrag van ƒ15,125.
4°. een adres van Mr. J. de Clercq van Weel, namens
zijne echtgenoote, thans te Schiedam, ter zake als voren;
verleend tot een bedrag van ƒ36,30.
De HH. Mr. Moolenburgh en Jhr. Mr. Schorer onthouden
zich van deelneming aan dit besluit.
De Voorzitter brengt in behandeling het verzoekschrift van
de hulponderwijzers BuijkLetzer en Dikkenberg, om ver
hooging hunner jaarwedden.
Nadat het nogmaals is voorgelezen, vraagt de heer Zuur
deeg of het is gesteld geworden in handen der plaatselijke
schoolcommissie.
De Voorzitter zegt dat deze eenigen tijd geleden gehoord
is op een gelijk verzoek van de adressanten als nu gedaan
is en dat nu dezelfde motieven zijn aangevoerder geen
termen bestonden om dit adres weer in handen dier com
missie te stellen.
De heer Mr. Eokker zegt dat deze verzoekers zich met
andere hulponderwijzers in den loop van dit jaar tot den
Raad hebben gewend met verzoek om verhooging van jaar
wedde. Het gevoelen der schoolcommissie is daaromtrent toen
ingewonnen, tengevolge waarvan sommigen verhooging van
jaarwedde hebben verkregen-. Andereu en met name de
adressanten, hebben in die verhooging niet gedeeld en daarom
herhalen zij hun verzoek. De zaak is dus dezelfde als eenige
maanden geleden. De schoolcommissie vond toen geen termen
om voor hen tot eene verhooging te adviseren. Het weegt
bij adressanten zwaar dat zij gehuwd zijnmaar dat is eene
bijzondere omstandigheid, waarvan het bedrag der jaarwedde
niet afhankelijk mag gesteld worden. De aard der betrekking
moet die bepalen.
De heer Zuurdeeg acht het vreemd dat de schoolcommissie
niet op nieuw gehoord is, zij zou tot eene andere zienswijze
kunnen gekomen zijn.
De Voorzitter wijst op hetgeen Mr. Eokker heeft gezegd.
Eene vermeerdering van jaarwedde zou mogelijk nog niet
voldoen aan de behoefte van een gezin. Acht de heer Zuurdeeg
het wenschelijk om de schoolcommissie te hooren, dan kan
hij daartoe een voorstel doen.
De Voorzitter stelt namens Burgemeester en Wethouders
voor, dat de Raad zich niet zal vereenigen met het verzoek.
Dit voorstel is zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De Voorzitter brengt in behandeling het verzoek van de
directie der stads brei- en naaischool om verhooging der toelage
uit de gemeentekas, benevens het voorstel van Burgemeester
en Wethouders om gemachtigd te worden aan de verzoekster
in overweging te geven om van de school eene bijzondere
school te maken en haar uit de gemeentekas eene toelage
te geven voor breien en naaienzooals zij tot dusver genoot.
Nadat het verzoek andermaal is voorgelezen, zegt de Voor
zitter namens Burgemeester en Wethouders, dat door de
inwilliging van het verzoek zou worden afgeweken van de
verordening betrekkelijk die school, die alleen naaien en
breien op haar programma heeft gebracht. Zij meenen dat
het niet ligt op den weg der gemeente om voor onderwijs
in het knippen, mazen, stijven en strijken, hoe nuttig het
ook is, fondsen uit de gemeentekas te nemen en daarin
door heffing van belasting te voorzien. Zij meenen evenzeer
dat er geene termen zijn om de verordening te wijzigen.
De school behoeft niet te worden opgeheven, zij kan blijven
bestaan als bijzondere school en de gemeente kan haar eene
bijdrage geven even als thans, voor het breien en naaien.
Bij de oprichting in 1837 kreeg de school door particuliere
bijdragen jaarlijks ruim ƒ200, dit jaar ruim 30 en volgens
de raming, in het volgend jaar slechts ƒ25. Zou het be
stuur der school die bijdrage niet kunnen vermeerderen en
ze brengen op haar vroeger bedrag Bij de vele uitgaven
voor het onderwijs acht hij het, moeilijk om deze post te
verhoogen tot ƒ525.
De heer Zuurdeeg heeft zich afgevraagd of de school
overtollig is, dan wel of ze in eene behoefte voorziet. Hij
meent het laatste te mogen aannemen. Nergens anders dan
op die school is er gelegenheid om hetgeen daar onderwezen
wordt, te leeren. Het offer dat de gemeente zou moeten
brengen beloopt ruim f 200 en dit zal in den eersten tijd
nog niet noodig zijn. De school is bij het publiek bemind,
het ondersteunt haar en daarom zou hij het verzoek willen
toestaan.
De heer van der Grijp zegt dat deze school in een kwij
nenden toestand verkeerde, toen de Raad het besluit nam
haar in stand te houden. Het getal leerlingen dat toen 20
bedroeg is nu tot. 50 gestegen en het zal nog klimmen. Hij
zou het betreuren als die school werd opgeheven en stelt
daarom voor aan Burgemeester en Wethouders op te dragen
om die school als gemeente-inrichting te organiseren, daarbij
acht slaande op hetgeen er tegenwoordig wordt onderwezen.
De Voorzitter zegt dat het voorstel van Burgemeester en
Wethouders niet strekt om de school op te heffen, maar. om
haar te ontnemen haar karakter van gemeente-inrichting.
Hij gelooft gaarne dat de tegenwoordige inrichting zeer nuttig
is, maar de daarstelling van alles wat nuttig is kan toch
niet geschieden uit de gemeentekas? Waarom kan men niet
doen zooals vroeger en bijdragen zien te krijgen? Het gaat
z. i. met op om te zeggen de zaak is nuttig, daarom moet
de gemeente ze helpen in stand houden. Hij acht dit een
bezwaar vooral omdat het geen gemeente-zaak is. Eene be
slissing is nu bovendien niet mogelijk zonder dat men de
verordening wijzigt..
De heer van der Vliet ondersteunt het voorstel van den
heer van der Grijp. Hij stelt er prijs op dat men onderwijs
blijft geven ook iu die vakken, die nog niet tot het officiële
programma behooren. Hij zou wel willen dat de directie
pogingen aanwendde om bijdragen te verkrijgen, ook al gaf
de gemeente de gevraagde ondersteuning.
De heer Jhr. de Jonge geeft te kennen dat hij zich ver-
eenigt met de zienswijze van Burgemeester en Wethouders.
Hij meent dat eene uitbreiding niet ligt op den weg der
gemeente. Als men de cijfers nagaat, die voor het onderwijs
worden uitgegevendan ziet mendat hun bedrag reeds groot
genoeg is om uit te sluiten al hetgeen niet ligt binnen den
werkkring van het gemeentebestuur. Hij kan zich wel neêr-
leggen bij eene subsidie van de gemeente van het bedrag dat
zij tegenwoordig aan die school ten offer brengt, maar ver
wacht geen heil van pogingen om bijdragen van particulieren
te verkrijgen, als de gemeente eenmaal ondersteuning beloofd
had. Men wil tegenwoordig veel nuttigs tot stand brengen,
maar uit publieke fondsen, dat is de geest van den tijd;
hebben particulieren de zaak, die het hier betreft, lief, laten
zij dan op eigen krachten steunen.
De heer Mr. Moolenburgh gaat uit van een ander denk
beeld. Als de tegenwoordige inrichting van algemeen nut is,
dan is het de roeping van den Raad de school te bestendigen
als gemeente-inrichting. Er is wel iets onwettigs in den be-
staanden toestand, maar daarin kan verandering gebracht
worden. Js de zaak nuttig, voldoet de school aan eene be
hoefte, dan mag men er ook offers voor brengen. Op de
burger-avondschool vormt men knappe jongens ten koste der
gemeentewaarom zou men op deze school geen gelegenheid
geven flinke meisjes te vormen. Besluit de Raad de school
op te heffendan is er op dat oogenblik geene inrichting
van dien aard en dan zal er eene periode van overgang
ontstaan, die nadeelig werkt. Om al deze redenen zal hij
stemmen voor uitbreiding van het programma en voor behoud
der school als gemeente-inrichting.
De Voorzitter zegt dat er 'geen voorstel gedaan wordt om
de school op te heffen, maar om ze te reorganiseren. Als
de Raad het voorstel van der Grijp aanneemt, dan blijft ze
gemeenteschool en in ieder geval zal de gemeente zich niet
van haar aftrekken.
De heer Mr. Eokker moet tot aanprijzing van het voorstel
van Burgemeester en Wethouders er op wijzendat de
verzoekster wel veel inlichtingen geeft, maar verzwijgt waarom
slechts 25 van particulieren kan worden verkregen. De
bestuursleden zijn de aangewezen personen om te trachten
bijdragen te krijgen. Als de school eene bijzondere school
wordt met subsidie van de gemeenle en voor het overige
moet bestaan van bijdragen, dan zal het bestuur wel móeten
zien gelden te krijgen en waarom zou men er niet evenveel
voor over hebben als in 1837. Degenen, die de toelage uit
de gemeentekaszouden willen verhoogenzouden als hun
wensch werd vervuld de particuliere medewerking uitsluiten.
De f 25 die nog betaald worden, zullen niet vermeerderen,
maar wel verminderen, als aan het verkrijgen van bijdragen
de hand niet gehouden wordt'. Het is heel mooi om te steunen
op de algemeene kas, maar toch ook wel aardig als men zich
zelf helpen kan.
De heer van der Grijp zegt dat ieder, die zich met. der
gelijke zaken heeft bezig gehouden, weet dat het in het
begin heel mooi gaat en er veel geld komt, maar dat dit
langzamerhand vermindert.
De heer Mr. Moolenburgh zegt dat het algemeen nut alles
predomineert, dat het moeilijk gaat om van de directie, die
reeds zooveel voor de school doet, nog te vergen dat zij
bijdragen ophaalt. Hij meent dat de Raad zich de school
mag en moet aantrekken, als het algemeen nut haar noodig
maakt.
De heer Jhr. de Jonge meent dat men het begrip van
//algemeen nut" niet zoo uitgebreid mag opvatten. De school
dient om flinke dienstboden te vormen, en omdat deze voor
velen noodig zijn, zou men kunnen beweren dat het publiek
veel belang bij dit onderwerp heeft, maar zou men op dezelfde
gronden niet de oprichting eener school voor kleermakers
kunnen verlangen?
De Voorzitter zegt dat het waar is dat de bijdragen lang
zamerhand verminderende oorzaak daarvan ligt in het
vertrek of overlijden der gevers, doch men kan toch van tijd
tot tijd pogingen doen om hen te vervangen. Als de school
de sympathie heeft der burgerij, zullen particulieren haar
dan niet ondersteunen?
De beraadslagingen worden gesloten en in stemming ge
bracht het voorstel van den heer van der Grijp. Het is ver
verworpen met 7 tegen 5 stemmen. Voor stemden de HH.
van der Grijp', Mr. Moolenburgh, Jhr. Mr. Schorer, Zuur
deeg en van der Vliet.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders is aange
nomen met 10 tegen 2 stemmen, die van de HH. van der
Vliet en Zuurdeeg.
De commissie in wier handen is gesteld geworden de
rekening van het burgerweeshuis over 1871, brengt bij monde
van Jhr. de Jonge rapport uit van haar onderzoek. De reke
ning bedraagt in ontvang8224,23
en in uitgaaf - 7486,03
goed slot 738,20
De commissie adviseert tot goedkeuring. Alzoo besloten.
De heep Mr. Fokker heeft zich als mederendant, gedurende
de behandeling dezer zaak verwijderd.
De Secretaris leest, op verzoek des Voorzitters, een brief
van den Commissaris des Konings, houdende mededeeling,
dat de Koning op de meest eervolle wijze, op verzoek,
ontslag heeft verleend aan Mr. B. C. Cau, als Burgemeester
dezer gemeente, onder dankbetuiging voor de diensten door
hem in die betrekking bewezen.
De Voorzitter neemt daarna het woord en spreekt het
volgende woord van afscheid:
Mijne Heeren!
//Uit het medegedeelde schrijven is U gebleken, dat het
tijdstip zeer nabij is, waarin ik de betrekking van Burge
meester dezer gemeente niet meer bekleeden zal.
Het is mij eene behoefte, vóór dat tijdstip daar is, nog
een enkel woord van afscheid tot U te spreken.
Werd mij, zooals U bekend is, door 'sKonings beschik
king eervol ontslag uit mijne betrekking verleend op mijn
verzoek, omdat voor mij overwegende bezwaren bestonden,
om voor een nieuw tijdvak van zes jaren die betrekking te
blijven bekleedenhet kan geen nut hebben hier in ont
wikkeling te treden der redenen, die mij tot het doen van
dat verzoek hebben geleid, doch wel reken ik mij verplicht
ter dezer plaatse te herhalen, wat ik U vroeger reeds mede
deelde, dat de verhouding, waarin ik steeds tot de Leden
dezer Vergadering, tot U, Mijne Heeren! mocht staan, mij
niet in het minst tot het nemen van dat besluit heeft aan
leiding gegeven. Neen, steeds zal ik het met dankbaarheid
gedenken, dat ik door U en uwe voorgangers altijd met
welwillendheid werd bejegend; dat ik mij steeds in het ver
trouwen der Raadsleden, ja, in hunne waardering mocht
verheugen en dat mij daardoor de taak van Voorzitter dezer
vergadering niet alleen gemakkelijk, doch zelfs aangenaam
werd gemaakt.
Ik kwijt mij dan ook van een plicht, wanneer ik bij de
erkentenis daarvan U daarvoor mijn oprechten dank betuig,
dank ook voor de verschooning, waarmede gij steeds het
gebrekkige in de vervulling dier taak hebt willen voorbij
zien. Steeds zal het de aangenaamste herinneringen bij mij
dragen van 't geen wij hier samen mochten overwegen en