DE SPANJAARDEN IN NEDERLAND. 3 1567 - 1572. BÜBBQELtlBÖb D^ar klonk eens door Neerland een vreeslijke maar', Die elk voor de zijnen deed schromen: De Spanjaard, die komt! ons dreigt 'tgrootste gevaar, Reeds wordt men zijn benden van verre gewaar, De Spanjaard, de Spanjaard zal komen! En siddring vermeesterde ieders gemoed Bij 't denkbeeldvan wat stond te wachten Ontsteld en verbijsterd als stolde het bloed, Zag men reeds een leger en vurigen gloed, Die dood en verderve wis brachten. Elk vluchtte ver henen, die dit slechts vermocht, Beveiligde have en leven; In Duitschland was 't meestwaar een schuilplaats men En duizenden aanvaardden daarvoor den tocht, (zocht Die niet konden vluchten ze bleven. Daar kwam dan het leger met Alva aan 't hoofd Bloedgierig, met harnas en zwaarden! Die mannenwaar 't, edel gevoel was gedoofd Van menschelijkheid en van meelij beroofd, Die grijsaards noch kinderen spaarden. Men werd van hun toeleg terstond niet gewaar, En menigeen kwam alreeds weder, Want liever dan elders toch waren ze daar d' Onnoozlenze kenden niet 't nakend gevaar Ze minden hun Neerland zoo teeder! Doch eensklaps nam men nu op Alva's bevel De mannen der vrijheid gevangen, En Alva, de wreedaard, wiens hart was een hel, Hij pijnde met lceetnen de weerloozen fel En bloed was zijn eenig verlangen. Wat!Zouden wij ons aan een bende storen, Die d' onmiskenbren roeui van 't voorgeslacht Belastert, die,met vuigen hoon wil smoren Wat eens zijn ijzren wil te voorschijn bracht? Neenwij gaan 't feest van 's lands bevrijding vieren Een feest dat ons de vreugde in 'tharte giet; Wij juublen luide in spijt van schimp en tieren En zingen vrij en blij het Geuzenlied! WatZouden wij een Alva niet verfoeien Met zijn gevloekten sleep van dwinglandij Verdrukkingrechtsverkrach tinggeestesboeien Bespieding, moord en priesterheerschappij? Wat! Zouden wij de heldenschaar niet. eeren Waarop hij zich den kop te bersten stiet, Zijn vrome lofbazuiners niet braveeren Al zien ze een gruwel in ons Geuzenlied! Toen vluchtten weer velen ver weg uit dit land, Waar 't sclirikklijkste lot hen verbeidde, Alwaar door den Spanjaard met ijzeren hand Verwoest werd, geplunderd, gemoord en gebrand Waar bloedige tranen men schreide. Niet werkloos was echter een edele stoet In 't drukkende tijdperk gebleven Voor Neörland offerden ze have en goed, 't Verdrijven daaruit van het Spaansche gebroed Daarvoor waagden z' allen het leven. Prins Willem van Oranje aan Neerland verknocht, Was d'eerste die 't dacht te bevrijden, Hij have en goed in den vreemde verkocht En daarvoor soldaten en wapenen zocht, Om tegen den Spanjaard te strijden. Toen ving een verschrikklijke worsteling aan, Die tachtig jaar bijkans zou duren; Met wisslend geluk op de vreeslijke baan, Was het toen een strijd als nog nooit had Jnestaan Waar dood en verderve kwam gluren. De Spanjaard om 't helden verzet zoo verwoed Bracht vrouwen en kindren om 't leven En met het wreedaardigst en sclirikklijkst gemoed Doorweekte den grond met der weerloozen bloed, Deed 't al door zijn wreedheden beven. Gelijk 't schaap in de klauw van den tijger zich kromt Lag 't weerlooze volk daar ter neder Wanhopende of er wel hulpe ooit komt, Verplettei'dvertveden, bebloed en verstomd, Beroofdvan wat 't meeste was teeder. W tj z e Is 't U bekend, getrouwe burgerscharen Een volk, dat in zijn landskroniek van belden, Als Brielles moedige overwinnaars, leest, Is, schoon drie eeuwen sinds daarhenen snelden, Voor sluwe duisterlingen niet bevreesd! Wie op hun wenk den nek houd' krom gebogen, Niet wij, wie Neörlandsch bloed in de aadren vliet; Wij buigen 't hoofd alleen voor 't. Alvermogen En zingen vrij en blij het Geuzenlied! Neen, 't zal die basterdbroeders niet gelukken, Het eens voor 't licht herboren Nederland De schoonste parel zijner kroon te ontrukken. De vrijheid, heilig, onwaardeerbaar pand, Met heldenbloed bezegeld erf der vaadren Wijkt voor een hoop verwaten dweepers niet. Wij werpen wie haar dreigend ooit durft naadren Terugbij 't. galmen van het Geuzenlied Daar klonk in de verte thans echter een kreet, Die 't Spaansche gebroed deed verbleeken Die Alva, den wreedaard zelfs sidderen deed, De Watergeus was 't, die met heldenmoed streed, Die d'ijzeren kluisters kwam breken! De Watergeuzen waren 't, die d'oceaan Door 't dondrend geschut deden schuimen Hun leus wasde doodof den Spanjaard verslaan En dra brak een licht in de duisternis aan, Dat ieder de borst kwam verruimen. De Briel was 't, waar 'teerst stond hun voet aan den En, mocht men hen vroeger verjagen, (wal En was dit ook later nog wel het geval, Daar stonden voor goed thans die dapperen pal, Diar was 'tdat de vrijheid zou dagen Aldaar is de grondslag der vrijheid geweest, Een zegepraal werd daar verkregen; Die grondsteen der vrijheid is ons nu ten feest, En klopt door die vrijheid thans blij onze geest, Van daar blinkt ze 't eerste ons tegen. Duur is zij gekocht, met der vaderen bloed, En daarvoor toch streden ze jaren, Ze lieten ons haar, als hun dierbaarste goed We zweren uit 't diepst van ons dankbaar gemoed, Haar steeds onbevlekt te bewaren! Ze woon' in ons midden, geen tweedracht of strijd Moog' ooit dezen bodem doen beven! Ze woon' in ons midden, door jaren en tijd, Haar zijn we als 't dierbaarste kleinood gewijd! De "Wljlieitl en Neêrlaiulxij leven! Amsterdam, 1 April 1872. H. de JONG. Laat ze 't geschiedboek onbeschaamd verminken En zonder blozen hun geboortegrond Verloochnend hoog hun godsdienstzin doen klinken Wijl 't zalvendst lachjen zetelt op hun mond; Wij zeegnen hen, door wie na bange dagen Kastieljes macht werd neergekuakt als riet En zingen blij de handen saamgeslagen Uit onbeklemde borst het Geuzenlied! En toch geen wrokneenwoont voor die verblinden In 't Neêrlandscli hart, het wil Verbroedering; Geen tweespalt moet m'op Neörlands bodem vinden Geen broedertwist, geen haat, geen worsteling! Van zulke schakels smeedt m' een slavenketen En 't Volkdat fier aan Zielsdwang weerstand biedt Moet de Eendracht die de Macht maakt nooit vergeten Eu daarom zingen wij het Geuzenlied! Sas van Gent, 1 April 1872. W. E. N. MUSKEYN. Uitgevers: DE LOOZE WAALE. Gedrukt bij OCHTMAN, PIETERSE VAN DISHOECK, Meelstraat.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1872 | | pagina 2