De heer Zuurdeeg zegt dat hij geen uitgebreide toelich
ting noodig acht, omdat de zaak die weinig behoeft; deze
laats is zoo groot nietdat ieder de zaak niet zou kennen
ij zal daarom niet in bijzonderheden komen.
De Voorzitter meent dat de Raad, zal hij in staat zijn
een gevoelen uit te spreken over het voorstel, de motieven
moet kennen, waarop het berust.
De heer Zuurdeeg zegt daarop, dat als het onderwijs
bloeide, de scholen bevolkt zouden zijn en de leeraars aan de
Hoogere Burgerschool niet zoo zouden klagen, maar nu de
scholen ontvolkt zijn en de leeraars klachten doen hooren,
noemt hij het onderwijs kwijnend. Hij weet meer, maar zal
liet niet noemen, omdat hij de commissie vrij wenscht te
laten.
De Voorzitter vraagt naar den vorm der enquête.
De heer Zuurdeeg zegt dat hij drie leden van den Raad
tot eene commissie wenscht te benoemen.
De heer Mr. Fokker stelt aan den heer Zuurdeeg voor dat
hij zijn voorstel zal intrekken. Hij meent dat die heer ge
dreven wordt door de zucht om bevorderlijk te zijn aan het
onderwijs, maar dit kan alleen goed bevorderd worden door
eene ordelijke behandeling. Wordt het voorstel aangenomen,
dan zijn er twee commissie's met bijna gelijken werkkring,
de eerste tot het houden eener enquête en de tweede tot
onderzoek van het voorstel tot opheffing der 2de school voor
gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs. De eene com
missie zal het de andere wellicht moeilijk maken. Wordt
het voorstel daarentegen ingetrokken, dan zijn er binnen
kort twee gelegenheden om dit voorstel te herhalen: eerst
bij de behandeling van het rapport van laatstgenoemde com
missie en later bij de indiening van' het rapport der plaat
selijke schoolcommissie. De zaak is van veel belang en het
is daarom wenschelijk haar met bedachtzaamheid en orde in
behandeling te nemen. Was er later geen geschikte gelegen
heid toe dan zou het iets anders zijn.
De heer Zuurdeeg zegt dat hij wenscht dat het lager- en
meer uitgebreid lager onderwijs in verband zal gebracht
worden met het middelbaar onderwijs. Hij is het niet eens
met Mr. Fokker dat de commissie voor de enquête iets te
maken heeft met de andere commissie door dien heer genoemd.
Spreker wil de zaak flink aanpakken, vooral met het oog op
het middelbaar onderwijs, waarvoor op de lagere scholen een
goede basis gelegd moet worden.
De heer Jhr. de Jonge is verbaasd dat hij gehoord heeft,
dat de heer Zuurdeeg geen argument heeft aangevoerdmaar
alleen gezegd heeft, dat de zaak bekend is. Het komt spreker
voor dat dit geen opgave van argumenten is, de leden van
den Raad moeten de gronden kunnen wikken en wegen.
Door hetgeen de heer Zuurdeeg later gezegd heeft, is wel
eenig licht gekomen, maar hij wenscht meer licht en wel
zooveel als geëvenredigd is aan het groote gewicht der zaak,
waarom hij liever een schriftelijk voorstel had gezien, met
deugdelijke argumenten. Spreker zegt dat niet om de zaak
ad calendas graeeas uit te stellen, neen, maar omdat hij nu
niet weet wat de commissie voor de enquête doen moet. Hij
acht het voorstel van Mr. Fokker wenschelijk, omdat er anders
drie commissie's zijn, die met elkander in conflict kunnen
komen. Hij wenscht daarom de zaak later en dan schriftelijk
te behandelen.
De heer Jhr. Mr. Schorer kan zich in geen geval vereenigen
met het voorstel zooals het daar ligt; het is tweeledig, zooals
spreker met een voorbeeld staaft. Z. i. zou men moeten
vragen: is het onderwijs kwijnend en zoo ja, wat is de oorzaak
daarvan. Spreker kan zijne stem niet geven aan het voorstel,
zooals het nu gedaan is.
De heer Mr. Fokker zegt dat als de heer Zuurdeeg zijn
voorstel niet intrekt, hij het wil bestrijden. Z. i. bewijzen
de twee punten door dien heer opgenoemd de kwijning niet.
Het is wel waar dat bij de. toelatingsexamens op de H. B. school
het gehalte der candidaten is tegengevallenmaar dit is geen
locaal verschijnsel, het openbaart zich overal. Misschien zegt
men nu het openbaar lager onderwijs deugt niet, en werkelijk
ontbreekt er ook wel wat aan, maar daaruit volgt nog niet
dat het onderwijs hier kwijnt. De commissie's zijn er op
bedacht om de ruimte, die bestaat tusschen het lager-en het
middelbaar onderwijs te overbruggen en om een goed middel
te vinden, dat de daarin bestaande leemte kan aanvullen.
Wat de ontvolking der scholen betreft, men kan die een
staat van kwijning noemen, maar dat is er toch het ware
woord niet voor, en eene enquête om de oorzaak daarvan te
vinden, is overbodig, omdat daarop van toepassing is wat
de heer Zuurdeeg in den aanvang zeide: Zierikzee is zoo
groot niet, we weten er alles van.
De heer Zuurdeeg zegt dat als het waar is wat Mr. Fokker
zegt, er ook geen bezwaar is het voorstel aan te nemen, het
kost geen geld, alleen wat moeite. Spreker wijzigt zijn voorstel
in den geest als door Jhr. Mr. Schorer is bedoeld.
Den heer Mr. Moens lacht het voorstel toe, maar toch wil
hij den heer Zuurdeeg toeroepenstel uw voorstel uit. Hij
verzekert als lid der commissie tot onderzoek van het voorstel
tot opheffing der 2de school voor lager- en meer uitgebreid
lager onderwijs, dat haar rapport zoolang niet zal uitblijven,
en er dus geen bezwaar bestaat later dit voorstel te herhalen.
De heer Mr. Fokker merkt op dat de heer Zuurdeeg zich
vergist, als hij denkt dat spreker bang is voor een onderzoek.
De heer Koole zal tegen het voorstel stemmen, omdat hij
het ontijdig acht.
De heer Jhr. Mr. Schorer zal er ook tegen stemmen, om
dezelfde reden. De heer Zuurdeeg kan geen bezwaar hebben
in eenig uitstel, het kan bevorderlijk zijn voor zijn voorstel,
omdat men spoedig twee rapporten kan verwachten.
De heer Zuurdeeg verklaart dat hij zijn voorstel niet
intrekt. Hij ziet het liever verwerpen dan dat hij daartoe
overgaat.
Plet voorstel, zooals het later gewijzigd is, in stemming
gebracht, is verworpen met 11 tegen 1 stem, die van den
voorsteller.
De vergadering is daarna gesloten.
DrukkerijOCHTMAN, PIETERSE van DISHOECK, Meelstraat.