BIJVOEGSEL
Zierikzeeschen Nieuwsbode van Donderdag 8 Februarij 1872.
VERGADERING VAN DEN GEMEENTERAAD
behoorende bij den
TE
ZIERIKZEE,
gehouden den 5 Februari 18*73.
Voorzitter Mr. B. C. Cau.
Afwezig de heer van den Grijp, met kennisgeving.
De notulen der vergadering van 24 Januari jl. en het
aangeteekehde van de zitting van 3 Februari jl. zijn voor
gelezen en goedgekeurd.
Een ingekomen brief van Gedeputeerde Staten, houdende
mededeeling van de goedkeuring van het raadsbesluit dd.
24 Januari 11. tot uitgifte van gemeentegrond in erfpacht,
met recht van opstal, is voor kennisgeving aangenomen.
Aan den heer Mr. P. A. J. Bouvin, leeraar in de staats
wetenschap aan de Hoogere Burgerschool, is op zijn ver
zoek eervol ontslag verleend, ingaande heden.
Het adres van den heer P. O. van de Velde Olivier,
leeraar in het boekhouden aan de Hoogere Burgerschool,
die verhooging van jaarwedde heeft gevraagdwordt in behan
deling genomen.
De heer Jhr. Mr. Schorer meent dat de uitgebreide cor
respondentie tot onderzoek van de jaarwedden aan andere
scholen achterwege had kunnen blijven, omdat het programma
bepaalt dat in de week 4 uren les gegeven zal worden en
dit programma is opgemaakt in overleg met den adressant.
Spreker meent dat deze zich vergist. Waar staat men stil
als men een tractement gaat verhoogen zonder dat er meer
werk is?
De Voorzitter zegt dat dit reeds vroeger besproken is,
maar dat toch een onderzoek wenschelijk is geacht.
De heer Koole kan zich niet vereenigen met het gevoelen
van den heer Jhr. Mr. Schorer. Hij meent dat het programma
niet is opgemaakt in overleg met den adressant en acht het
billijk dat de jaarwedde verhoogd wordt, als er op andere
plaatsen ook meer betaald wordt.
De Voorzitter zegt dat men bij de oprichting der Hoogere
Burgerschool niet alleen onderwijs wilde geven in het boek
houden, maar dat men toen min of meer voornemens was
daaraan later de warenkennis toe te voegen; het getal
lesuren zou voor den adressant dan geringer zijn geworden.
Zijne jaarwedde is niet miniem in vergelijking met andere
plaatsen, er zijn er die meer, maar ook die minder bezol
diging geven. Spreker acht deze jaarwedde niet onbillijk,
als men haar vergelijkt met die van andere leeraars.
De heer Mr. Moolenburgh gelooft dat het niet juist is om
de jaarwedde te bepalen in verhouding tot het getal lesuren
althans in dit geval niet. Andere docenten maken van het
onderwijs hun hoofdvak, het is hunne betrekking. De adres
sant niet, voor hem is het een bijzaak, hij moet uit zijne
andere bezigheden breken om les te geven. Het les geven
is dus voor hem bezwarender dan voor anderen. Spreker is
vóór eene verhooging der jaarwedde, als daartoe ook overigens
termen bestaanen dit meent hij dat het geval is. Men heeft
gezegd het programma is vastgesteld in overleg met de leeraars.
Hij weet het niet juist en wil het daarom niet tegenspreken,
maar meent dat dit niet het geval is geweest. Hij meent
dat indertijd aan den adressant eenigzins het vooruitzicht is
geopend dat hij slechts 2 uur les in de week zou geven.
Hij releveert dit om adressant te zuiveren van den blaam,
alsof hij zich expres vergist had; diens houding is echter
niet vreemd als hij heeft gemeend dat er later ook les zou
worden gegeven in de warenkennis. Het onderwijs acht spreker
uitmuntend en hij zal om deze redenen voor de verhooging
stemmen.
De heer Jhr. Mr. Schorer weet niet of hij juist verstaan
heeft, maar zoo ja meent hij te moeten opkomen tegen het
principe dat iemand, die zijn leven aan het onderwijs wijdt
minder belooning zou moeten hebben dan iemanddie er van
tijd tot tijd wat aan doet.
De heer Mr. Moolenburgh zegt verkeerd begrepen te zijn. j
Hij heeft bedoeld dat het aan den adressant meer moeite en
tijd kost dan aan anderen om les te geven.
De heer Mr. Fokker releveert de geschiedenis van het
programma en meent dat er een is dat gemaakt is in over
leg met den adressant, toen hij reeds leeraar was. Dat pro
gramma kan door hem verkeerd begrepen zijn en dit doet er,
meent spreker, weinig toe, evenmin als het er iets toe doet
of men in casu het geven van les als hoofd- of bijzaak be
schouwt, het is maar de vraag, of de adressant naar billijk
heid te weinig belooning heeft. De commissie, die adviseerde
tot verhooging, deed dit ook uit het oogpunt van billijkheid.
De heer Koole stelt voor en de HH. Mrs. Moolenburgh
en Moens ondersteunen dit voorstel om de jaarwedde van
den adressant met 100 te verhoogen.
Dit voorstel is aangenomen met 8 tegen 4 stemmen.
Tegen stemden Mr. van Dongen, Jhr. Mr. Schorer, Jhr.
de Jonge en de Voorzitter.
Deze verhooging wordt gerekend te zijn ingegaan 1 Januari 11.
Wordt besloten van de onvoorziene uitgaven, dienst 1871,
over te schrijven op Hoofdstuk VIII, afd. IV, art. 11 (on
kosten jaar- en weekmarkten) ƒ13,93.
Aan Joh. van Nispen is op zijn verzoek remissie van
hoofdelijken omslag verleend tot een bedrag van ƒ1,405.
De Voorzitter deelt mede dat het niet wenschelijk is dat
de riooltak, te maken aan de westzijde van de Ravenstraat
onder de wandeling door gelegd wordt in de gracht, maar
dat het de voorkeur verdient om haar te verbinden met een
andere tak. Hiertoe moet men echter een nieuwe riool maken
onder een open erf van P. de Weerd en onder de woning
van de erven G. Speters. Deze zijn bereid het leggen van
dat riool toe te staan, onder voorwaarde dat aanP.de Weerd
ƒ50 en aan de erven Speters ƒ100 vergoeding worde ge
geven, alsmede aan de laatsten nog 2,50 voor huishuur
eener woning, die zij betrekken moeten, terwijl hun huis
door het maken van het riool onbewoonbaar wordt.
Hij stelt voor om op dien voet eene overeenkomst met
genoemde personen te sluiten. Alzoo besloten.
De heer Mr. Fokker doet, namens de daartoe benoemde
commissierapport van haar onderzoek van de rekening der
stads brei- en naaischool over 1871.
Zij bedraagt in ontvang en uitgaaf ƒ344,54 en wordt
volgens het advies der commissie, goedgekeurd.
De Voorzitter deelt mede dat de klok uit den Sint-Lieven-
Monstertoren is neergelaten en gewogen. Het gewicht be
draagt 911 kilogram.
Voor kennisgeving aangenomen.
Het voorstel van den Wethouder Jhr. de Jonge, om ten
aanzien van het adres van Jhr. W. M. H. de Jonge, over
te gaan tot de orde van den dag, komt in behandeling.
De heer Mr. Moens zegt dat hij afziet van zijn voornemen
om te dezer zake een voorstel te doen, waartoe hij in de
vorige vergadering zijn verlangen had te kennen gegeven.
De heer Jhr. Mr. Schorer zegt dat de Raad niet anders
kan doen dan overgaan tot de orde van den dag, maar dat
hij in gevallen als dit, het wel wenschelijk zou achten,
bekendheid te geven aan het gevoelen der betrokken com
missie, b. v. door haar rapport ter inzage te leggen voor
den adressant en hem daarvan mededeeling te doen.
De Voorzitter zegt dat het in eene openbare vergadering
van den Raad is medegedeeld.
De heer Jhr. Mr. Schorer acht dit niet voldoende.
De Voorzitter zegt dat het hier geen zaak betreft van publiek
belang en hij er daarom geen bezwaar in ziet te handelen
zooals de vorige spreker dit wenscht, maar dat hij het anders
een gevaarlijk antecedent zou noemen.
De heer Mr. Fokker heeft er ook geen bezwaar tegen, hij
vindt het zelfs goed, mits men het niet tot regel maakt.
De heer Jhr. Mr. Schorer heeft dezen wensch uitgesproken
omdat klachten als die van Jhr. de Jonge meermalen gehoord
worden en hij het daarom wenschelijk acht dat de resultaten
van het onderzoek der gascommissie bekend worden.
Het voorstel van den Wethouder de "Jonge is zonder
hoofdelijke stemming aangenomen en besloten te handelen,
zooals door Jhr. Mr. Schorer is bedoeld.
Aan den heer Zuurdeeg wordt gelegenheid gegeven om
zijn in de vorige vergadering gedaan voorstel, tot het houden
eener enquête naar de oorzaken van den kwijnenden toe
stand van het lager- en meer uitgebreid lager onderwijs,
nader toe te lichten.