BIJVOEGSEL
Zierikzeesclien Nieuwsbode van Dingsdag 25 October 1870.
VERGADERING
IBB
belioorende bij den
van den Gemeenteraad te Zicrïkzee
GEHOUDEN DEN 21 OCTOBER 1870.
Punten van behandeling:
Resumtie notulen; boekhouder-secretaris burgerweeshuis; vacature in
het bestuur der visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche stroomen
belasting op tooneclvertooningen en andere openbare vermakelijkheden;
voorstellen van Burgemeester en Wethouders betreffende hoofdclijken
omslag en opcenten op de hoofdsom der personele belasting.
Voorzitter Mr B. C. Cau.
Afwezig zijn de HH. Jlir. de Jonge en van der Grijp,
buiten de gemeente.
De notulen der vorige vergadering zijn gelezen en goedge
keurd.
Tot boekhouder-secretaris van het collegie van regenten
van het burgerweesbuis is benoemd de heer A. Buijze, Mz.
met C stemmen. De beer P. O. Olivier verkreeg 4< stemmen,
terwijl 1 biljet blanco was ingeleverd.
HH. Mr. Pokker en Mulock Houwer hebben den Voor
zitter bij de stemopnemiug bijgestaan.
De Voorzitter legt over een ontwerp-verordening eener
belasting op tooneelvoorstellingen en andere openbare ver
makelijkheden en benoemt tot leden eener commissie van
onderzoek de HH. Mr. Moolenburgh, Mulock Houwer en Koole.
De Voorzitter stelt voor de beraadslaging over het advies,
betrekkelijk de vervulling der vacature in het bestuur der
visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche stroomen te doen
plaats hebben in eeiie zitting met gesloten deuren, waarin de
Raad zich na afloop der openbare zitting zal vereenigen.
Alzoo besloten.
Het door Burgemeester en Wethouders opgemaakte ontwerp
eener verordening op de heffing van hoofdelijken omslag komt
nu in behandeling.
De artt. 1 tot en met 7 (gelijkluidend aan de vorige
verordening) worden zonder discussie aangenomen.
Op art. 8, dat bepaalt wat tot de inkomsten gerekend
wordt te behooren, heeft de commissie van onderzoek eenige
amendemeïiten voorgesteld
Op voorstel van Mr. Fokker wordt besloten elk amendement
afzonderlijk te behandelen.
De commissie wil art. 8 splitsen in 2 afdeelingenin de
1ste afdeeling stelt zij voor op te noemen de inkomsten, die
berekend worden naar het jaar, waarover de belasting loopt,
en in de 2de afdeeling de inkomstendie berekend worden
naar het vorige jaar. In die 1ste afdeeling neemt zij op de
tetters ab, c,f, gh en i der ontwerp-verordening van
Burgemeester en Wethouders, gelijkluidend aan de bestaande
verordening. Voor letter d (volgens het ontwerp van Burge
meester en Wethouders, luidende: //renten van inlandsche
//en vreemde fondsen en effecten" en van uitgezette kapitalen)
wil de commissie lezen c //renten van inlandsche en vreemde
//fondsen en effecten" en voor letter d //renten van uitstaande
//kapitalen, behoudens billijke korting voor kapitalen, laste
//insolide debiteuren en die niet door hypotheek, pand of
//voorrecht verzekerd zijn."
Deze voorgestelde wijziging komt het eerst in behandeling.
De heer Mr. Pokker kan zich met dit voorstel der commissie
niet vereenigen, hij ziet de noodzakelijkheid niet in van de
splitsing van hetgeen door Burgemeester en Wethouders is
voorgesteld onder letter d.
De heer Mr. Moens, als rapporteur der commissie, zegt
dat. het voorstel berust op de billijkheid; dat hij meent dat
de belastingschuldigen toch handelen zooals de commissie nu
voorstelt, dat het wenschelijk is dat duidelijk blijke, hoe de
inkomsten bepaald worden en dat in Groningen deze zaak
geregeld is, zooals de commissie haar thans voorstelt.
De heer Mr. Pokker vraagt wat door insolide debiteuren
verstaan wordt, particulieren of instellingenwat men bedoelt
door eene billijke korting van het kapitaal, en waarom men
geen rente zou moeten brengen, als er alleen gevaar bestaat
ten aanzien van liet kapitaal?
De heer Mr. Moens antwoordt dat door insolide debiteuren,
zoowel particulieren als instellingen bedoeld wordendat het
voorstel der commissie luidt: //korting voor kapitalen,"
d. w. z. van den intrest van insolide kapitalen; dat de wijze
waarop die korting zal plaats hebben overgelaten moet worden
aan de belastingschuldigendie geen of minder rente als in
komsten zullen opgeven als zij geen of minder interest ont
vangen.
De heer Mr. Pokker zegt dat hij met genoegen deze
iulichtingeu heeft vernomen en zijn inzicht omtrent het amen
dement der commissie daardoor eenigzins gewijzigd is. Het
komt hem nu voor dat de commissie heeft willen reglemen
teren, wat reeds uit de ontwerp-verordening, door Burge
meester en Wethouders voorgesteld, voortvloeit en dat hij
vreest, dat dit tengevolge zal hebben, dat er van de werkelijke
rente een gedeelte zal afgetrokken worden tot eventuele dekking
van kapitaalb. v. eene spoorweg-onderneming betaalt thans
de door haar verschuldigde en soms hooge rente; zal de
houder van eene obligatie laste zoodanige onderneming ten
gevolge der voorgestelde bepaling en gedreven door de vrees
dat de betaling van rente misschien spoedig kan ophouden,
niet er toe geleid worden om een gedeelte der rente te be
schouwen als kapitaal?
De heer Mr. Moens acht dit voorbeeld niet gelukkig ge
kozen, het komt hem voor dat belegging in spoorweg-
waarden moet gerangschikt worden onder letter c van het
voorstel der commissie. Hij wil gaarne medewerken om de
redactie van het amendement te wijzigen, indien dit wordt
noodig geoordeeld.
De heer Mr. Moolenburgh is niet overtuigd, dat het
voorstel der commissie beter is dan dat van Burgemeester en
Wethouders; hij vreest met Mr. Pokker dat men rente zal
aftrekken tot dekking van mogelijke kapitaalsvermindering.
De lieer Zuurdeeg meent dat liet voorstel van Burgemeester
en Wethouders en dat der commissie hetzelfde bedoelen,
nl. dat ieder aangeeft wat hij werkelijk ontvangt. Hij vraagt
of men het verlies, dat men in eenige zaak heeft geleden
niet kan compenseren met zijne inkomsten.
De heer Mr. Moens zegt dat in de verordening wel sprake
is van inkomstenmaar niet van verlies van kapitaal.
De Voorzitter voegt hierbij, dat indien kortingen als de
heer Zuurdeeg bedoelt, in aanmerking konden komen, ieder
belastingschuldige zou kunnen beweren, dat zijn inkomen
door kapitaalsverlies geabsorbeerd werd. Alleen het vermoedelijk
inkomen moet de maatstaf zijn der belasting. Het voorstel
der commissie acht hij wel billijk, maar hij vreest voor eene
verkeerde toepassing, terwijl toch niemand als inkomst zal
aangeven wat hij niet denkt te ontvangen.
De Heer Mr. Moens wenscht nog een argument in het
midden te brengen door er op te wijzen dat de korting
alleen betreft insoliede debiteurs en kapitalen, die niet door
eenig voorrecht gedekt zijn; Bestaat er b. v. een hypotheek
tot zekerheid der schulddan kan op die waarborg de rente
verhaald worden.
De heer Mr. Pokker heeft, na de opmerking van Mr. Moens,
dat hij een ongelukkig voorbeeld had gekozennaar
een ander gezocht en, zoo hij meent, gevonden. Tegen
woordig is iedereen vrij om die rente te bedingendie hem
goeddunkt; nu kan er zich een woekeraar opdoen, die aan
een jong mensch, die fortuin te wachten heeft, geld leent
tegen eene rente van b. v. 20 pCt. Zal zoo iemand die
rente aangeven of zal hij zich beroepen op de bewering, dat
zijn debiteur niet solide is en hij misschien het kapitaal niet
terug krijgt? Hij blijft bezwaar maken tegen de door de
commissie voorgestelde redactie, die tot zoodanige uitlegging
schijnt aanleiding te kunnen geven.
De heer Mr. Moens erkent dat er bezwaren tegen het
amendement bestaan en trekt het, namens de commissie, in.
In de 2de afdeeling van art. 8 wil de commissie opne
men de inkomsten, die berekend worden naar het afgeloopen
jaar. Zij brengt daaronder:
na. renten en uitdeelingen van aandeelen in vennootschap-
z/pen en andere maatschappijen, hetzij zij werkelijk zijn uit-
//gedeeld, hetzij zij in reservefondsen of op andere wijze zijn
//belegd.
nh. de zuivere winsten, voortvloeiende uit beroepen, be-
drijven, neringen, ondernemingen of arbeid, voor zoover ze
z/iiiet zijn begrepen sub 1litt. a
De Voorzitter zegt, dat die bepaling moeielijk toe te passen
is, omdat tijdens het doen der aangifte, het bedrag der
üitdèeling nog niet geregeld isspreker meent dat het laatste
gedeelte van letter a aanleiding kan geven tot misbruik.
Hij heeft ook bezwaren tegen dat gedeelte, omdat de be
langhebbenden dikwijls niet weten, hoeveel in het reserve
fonds gestort is en omdat de aanleg van zoodanig fonds bij
vele vennootschappen dient tot dekking van eventueel verlies.
De heer Mr. Moens zegt, dat de commissie ten aanzien
van de genoemde renten en uitdeelingenhet afgeloopen
jaar tot maatstaf wil nemen, omdat die van het loopende
jaar onmogelijk te berekenen zijn. Aan het eerste argument
dat de Voorzitter heeft aangevoerd, kan worden tegemoet
gekomen door de redactie zoodanig te wijzigen, dat de in
komsten van aandeelen in vennootschappen worden aangegeven
naar de laatste uitcleeiing. In het ontwerp van Burgemeester
en Wethouders zijn onder de inkomsten op genoemd de renten
van effecten, solide en insolide, het geheele bedrag daarvan
moet worden aangegeven; is dit zoo, waarom dan niet het
zelfde bepaald voor de aandeelen in vennootschappen De
Raad is overtuigd, dat tijdens de werking der bestaande
verordening, betrekkelijk de belegging in reservefondsen
soms moeilijkheden gerezen zijn, wijzigingen zijn nu en dan
wenschelijk geacht. Van daar het voorstel der commissie.
Belegging in een reservefonds is eene bate. Misschien is het
bedrag der belegging niet aan ieder belanghebbende bekend
maar dit is een gebrek, dat ten laste der betrokken ven
nootschap komt. Wil de vergadering de beleggingen in re
servefondsen niet beschouwen als inkomsten, dan zal de
commissie voorstellen om ook de renten van effecten niet
tot liet volle bedrag als inkomst aan te merken.
De Voorzitter zegt, dat hij het met den vorigen spreker
niet eens is, dat alles wat in het reservefonds vloeit, eene
bate is; in vele vennootschappen, met name die tot bevor
dering van de vischvangst en reederijen hebben de reserve
fondsen alleen de strekking om daaruit het kapitaal d. i. het
materieel, dat aan gedurige vermindering onderhevig is, te
vernieuwen. Als men de beleggingen in het reservefonds
van dergelijke maatschappijen wil belastendan treft men
het kapitaal, terwijl de gemeentewet voorschrijft dat de be
lasting zal gelieven worden van het inkomen.
De heer Koole erkent dat er bezwaren kunnen bestaan,
maar méént toch dat de maatschappijen door den Voor
zitter genoemd, de eenige zijn waarvoor die bezwaren kunt
nen gelden. Hij acht het voorstel van Burgemeester en Wet
houders gevaarlijker dan dat der commissie. Kan men niet
een middenweg kiezen en een gedeelte, tot afschrijving op
het kapitaal, onbelast laten?