X». *478. 24sle Jaarg. Zaturdag 21 December 1867. BEKENDMAKING. Limburgsche kaas. Nieuwstijdingen. Men abonneert zich: In Nederland bij den Uitgever. Bij alle Bockhandelaren en Postdirecteuren. In Noord-Amcrika bij J. QUINTUS, te Grand Rapids, Staat Michigan. Abonnements-Prys: voor beide uitgaven. Voor 3 maandenf 1>30. Franco per post, in Nederland Voor Noord-Amerika, franco New-York 1,60. 3,90. V er scli y ii t: Op Woensdag en Zaturdag. Advertentiên: 10 cent voor eiken regel. Zegelregt voor iedere plaatsing, 35 cent. De inzending der Advertentiën kan geschieden tot Dingsdag en Vrijdag, des voormiddags 10 ure. Bureau: Zierikzee, Hoek van de Schuithaven, B, No. 94. Brieven en Ingezondene Stukken, franco. De BURGEMEESTER van Zierikzee brengt ter ken nis van belanghebbenden, dat aan den Zeedijk alhier is aangespoeld een roodgeverwde Plank, waarop voorkomt het woord IJEMAIf, ter lengte van ongeveer 1 Ned. El, en ter breedte van 1% palm met een zestal Schroeven, vermoedelijk gehecht geweest aan het zijboord van een Schip. Ziebikzee, 20 December 1867. B. C. CAU. De Tweede Kamer heeft hare werkzaamheden beëin digd en is tot nadere bijeenroeping uiteengegaan. De Eerste Kamer behandelt, terwijl wjj dit schrijven, de kredietwetten voor de begrooting. De beslissing om trent de ministerieele krisis nadert. Enkele discussien in de Tweede Kamer bebben een gedeelte van den sluier opgelicht, die over den tegen woordig ministerieelen geest van Maastricht en omstre ken verspreid ligt. Van daar komen toch petitien aan Z. M. den Koning om het reactionaire kabinet te be houden. Den 13 dezer werd een ontwerp van wet behandeld tot vaststelling van de begrooting van het Fonds voort spruitende uit koopprijzen van Domeinen van den Staat. Daarop kwam een post voor, die blijkbaar bier niet te huis behoort en van de begrooting van oorlog hier bin nengesmokkeld werd. De Minister van Finantien wilde twee en een halve ton gouds besteden om vestingwer ken te slechten. Tegen de zaak hebben wij niets. Te lang beeft men in ons land gelden uitgegeven tot on derhoud van door de nieuwe krijgskunst volslagen nut teloos geworden en zelfs schadelijke vestingen, waarin, zoo een oorlog uitgebroken ware, onze strijdkrachten versnipperd padden moeten worden. Te lang heeft men de nijverheid belemmerd door wallen en muren te laten bestaan, waar zij niet noodig waren, en de burgerij in hare bewegingen belemmerd, hetgeen in vestingen altijd min of meer plaats heeft. Nu men eenige vestingen gaat slechten, had men evenwel van eene regeering, die het herstel van "s lands finantien beweerde onder hare „eerste zorgen" te rekenen, mogen verwachten dat zij eene begrooting van de kosten maakte en met groote omzichtigheid te werk ging. Dat is niet gebeurd. Men belieft vriendjes, maakt geen plan en vraagt 2'/2 ton aan, om een begin te maken, zonder te weten tot welke uitgaven dit zal voeren. In Belgie beeft dergelijke han delwijze milioenen gekost. Vroeger beweerde een mi nister van oorlog, dat voor ééne kleine vesting, Bergen- op-Zoom, 5 a 6 ton noodig is. Men kan toch zeer zuinig te werk gaan, maar ook rijkelijk geld besteden bij het slechten van vestingen. Doet men alleen het noodza kelijke, dan zullen de uitgaven matig zijn; anders kost de zaak sommen, waarvan het bedrag niet te overzien is. Men weet nu dat onze ministers in het afgeloopen jaar herhaaldelijk Maastricht bezochten. Toen de Mi nister van Finantien, die zich, zonderling genoeg, zoo er geen doel mede beoogd werd, bij deze zuiver militaire zaak voorop zet en niet de Minister van oor log, in den zomer Maastricht bezocht, liet hij zich vergezellen en voorlichten niet door den officier ter plaatse, die daartoe van zelf aangewezen is, maar door een ander officier, particulier secretaris van zijn collega. Wat graaf Schimmelpenninck met zijne Maastrichtsche vrienden bedistelde, blijkt uit de woorden van den heer van Kerkwijk, die den 13 het volgende sprak: »Ik wenschte nog eene opheldering te hebben. Iu de Staats courant van 19 November jl. komt voor de aanbesteding door den directeur der registratie en domeinen voor het hertogdom Limburg, van het maken van eenen nieuwen uitgang voor de vestingwerken buiten de Tongersche poort te Maastricht. Is dat een werk dat uit de loopende begrooting betaald zal wor den of dat eerst gegund en uitgevoerd zal worden wanneer dit wets-ontwerp tot wet verheven is? Wanneer men dit plan nagaat, dan zal men zien dat een weg van 40 el breedte te ontworpen, die op kosten van den Staat met zand wordt opgehoogd en bestraat. In dit geval zal het weinig kosten, omdat de keijen worden gebruikt van den ouden weg. Wil men de nieuwe wegen op andere plaatsen be stratenbijv-. VlissingeuBergen-op-Zoom of Breda, dan zal men zich die keijen moeteu aanschaffen en daarvoor duizendc guldens moeten besteden. »Dat de gemeentebesturen niet altijd .zeer genegen zijn om mede te werken tot het. verwijderen van de vestingwerken hoezeer zij ook met kracht hebben aangedrongen dat die steden zouden ophouden vestingen te zijn, blijkt uit hetgeen de dag bladen ons ten aanzien van Maastricht hebben medegedeeld. De regering zou aan het gemeentebestuur van Maastricht heb ben aangeboden om kosteloos aan de gemeente af te staan de gronden noodig voor het aanleggen der breede straten, en het maken van een park nabij het station van den spoorweg. In Maastricht schijnt men zwarigheid gemaakt te hebben dit aan te nemen, omdat men verlangde, dat de regering daarenboven nieuwe straten op 's Rijks kosten van riolen zou voorzien en bestraten. Wordt zulks voor ééne gemeente toegestaan, dan zal men het voor anderen ook niet kunlfcn weigeren en hon derd duizende guldens zullen moeten uitgegeven worden door het Rijk, zonder dat het eenig voordeel aan den anderen, kant genieten zal. »Ik herhaal de vraag aan den Minister van Finantien, of er bezwaar tegen bestaat het artikel met 1 of 1 '/2 *on ver" minderen, ten einde deu Minister die in 1868 aan het hoofd van het Departement zal staan, in de gelegenheid te stellen de noodige plannen te doen opmaken met eene begrooting van ontvangsten en uitgaven, aan de Kamer voor te leggen. Dan toch zullen wij beter dan nu over de zaak kunnen oordeelen." Wanneer men goed tussclien de regels leest, ziet men lioe duur de belastingschuldigen in den lande de vriend schap tusschen de conservatieve Ministers en de Maas trichtenaren te staan komt. Zij zijn met geen kleintje tevreden. Reeds nu erkende graaf Schimmelpenninck dat van de 2'/2 ton, die aangevraagd werden, ruim 7.500 voor de wegruiming der Tongersche poort noo dig zijn en verder: »Maar wanneer men gevolg wil geven aan het voornemen, waaromtrent reeds-een plan en eene begrooting door de stad Maastricht is opgemaakt, om op eenmaal de straten te nivelleren en de bouw gronden van de vestingwerken te Wijk ten verkoop voor te bereiden, die naar men meent zeer gezocht en ge makkelijk te verkoopen zullen zijn, dan zal aan dit werk wel 110.000 ƒ120.000 moeten worden besteed." En dat wil de regeering doen. Hoezeer nog geene fondsen door de Staten-Generaal waren aangewezen, besteedt men de slechting der Ton gersche poort aan, om de Maastrichtste vrienden het eerst in het land te helpen. Men maakt niet alleen een plan om kolossale straten, ter breedte van 40 el te ma ken, hetgeen elders nog meer schatten zou kosten, als men alle vestingen gelijkelijk wilde behandelen, maar doet nog de gronden present voor een wandelpark. Nog zijn de Maastrichtsche vriendjes niet tevreden. De re geering moet riolen in de cadeau gegeven straten ma ken, zeggen zij. Had de heer van Kerkwijk de zaak niet in het licht gesteld en den Minister genoodzaakt den 13 te zeggen, dat hij dat weigerde, wellicht zouden er nog straatlantaarns en huizen bijgekomen zijn. Zooals het slechten te Maastricht nu op weelderige wijze toegaat, zal de zaak schatten kosten. Of zal men andere gemeenten, bij voorbeeld liberale steden, kari ger behandelen? Dat is mogelijk. Maar ons bevalt die Limburgsche kaas niet, al lost zij op, waarom men te Maastricht zoo sterk voor graaf van Zuijlen en graaf Schimmelpenninck in de weer is. Eene regeering, die geen beginsel noch kracht heeft, moet zich wel vrienden koopen met de penningen van de burgerij. De exploitatie der Staatsspoor wegen in Nederland. In 1860 werd besloten tot aanleg van spoorwegen op kosten van den staat; toen een gedeelte dezer spoor wegen bijna klaar was, werd in 1863 door den Minister Thorhecke een wets-ontwerp aangeboden, en door de Staten-Generaal aangenomen, om de exploitatie dier spoorwegen niet van staatswege, maar door particulie ren te doen plaats hebben. De toenmalige concessiona rissen rigtten eene Maatschappij op tot exploitatie van staatsspoorwegenen benoemden tot directeuren de Heeren: Dr. A. Vrolik, de Brouiver van Hogendorp, H. P. van Heukelom, W. Testas en H. A. van de Wall Bakewelke laagste vervangen is door J. G. W. Fijnje. Deze Maatschappij was reeds spoedig in een slechten finantiëelen toestand weshalve de Regering haar in 1866 leende 2'/.2 millioen gulden. Deze slechten toestand werd vooral veroorzaakt, omdat de Maatschappij op .zich had genomen, om twee particuliere spoorwegen, van Almelo naar Salzbergen, en van Eindhoven naar Luik te exploiteeren. De voorwaarden van exploitatie of huur dezer twee spoorwegen waren zeer nadeelig. De Maatschappij verkeert thans in zulk een treurigen toestand, dat zij waarschijnlijk failliet zal gaan, en de Regering daarom aan de Kamers een wets-ontwerp heeft ingediend, om als de Maatschappij de dienst mogt laten stil staan, ten minste tijdelijk, in afwachting eener latere regeling, de zaken gaande te houden. Dit wets-ontwerp kwam den llden December in beraadslaging; de heer Storm van 's Gravezande drong in het belang der nijver heid aan, dat de Regering, bij ontstentenis der Maat schappij, toch op zich zou nemen de exploitatie der lijn Almelo—Salzbergen. De oorzaak van den treurigen toestand der Maatschappij werd het uitvoerigst behan deld door den heer van Kerkwijkweshalve wij het gedeelte zijner redevoering, dat daarop betrekking had, hier laten volgen, zooals het in het officieele Bijblad staat. Het is misschien onnoodig over een wets-ontwerp het woord te voeren dat, met hoeveel leedwezen de Kamer en de Minister het hebben gezien, als een noodzakelijk kwaad met algeineene stemmen zal worden aangenomen. De reden, waarom ik evenwel het woord heb gevraagd is deze: ik ben een voorstander van exploitatie door particulieren. Wat in den laatsten tijd is ge schied heeft aan het meerendeel der bevolking van ons land de overtuiging geschonken, dat exploitatie van Staatsspoorwegen zulk eene slechte zaak is, dat het moeijelijk, zoo niet onmogelijk zal zijn om eene nieuwe Maatschappij op te rigten tot exploitatie vau de Staatsspoorwegen, als de tegenwoordige Maatschappij mogt bezwijken. Dit noopt mij een enkelen blik te werpen op de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen, in zoo verre daardoor die ongunstige indruk kan worden weggenomen en anderen welligt aangespoord om op te treden in de plaats van die Maatschappij, wanneer die mogt ophouden te bestaan. Ik zal van het geduld der Vergadering niet lang gebruik maken. Ik breng in herinnering, dat krachtens de wetten van 3 Julij 1863 Staatsblad n09. 100 en 101), door den Minister van Binnenlandsche Zaken, iu naam des Konings, concessie is verleend voor de exploitatie der Staatsspoorwegen, behalve de Noordhollandsche lijn, aan de heeren: Frans van Heukelom, Alexander Mendel, optredende voor den heer Henri Luden benevens de heeren Willem Fooiman en Agnites Vrolik, op tredende voor de Nederlandsche Maatschappij voor spoorweg- materieel. Bij de oprigting van de Exploitatie-Maatschappij was het kapitaal begroot op 12 millioen, noodig tot exploitatie van 800 kilometers spoorweglijnen. Van de 12 millioen zijn slechts 6 geplaatst, en dit was de eerste stap tot den ondergang der Maatschappij. Misschien was het destijds niet mogelijk meer aandeelen te plaatsen, maar te betreuren is het, dat het niet geschiedde. Gelijk de toenmalige afgevaardigde uit Amsterdamde heer Heemskerk Az. zeide, bij de beraadslaging op 10 Junij 1863, stond toch tegenover een redelijke kans op winst eenige kans tot verlies, en kon de Maatschappij mogelijk tijden van tegen spoed en groote verliezen te gemoet gaan. Dit wetende, had men geen middel onbeproefd moeten laten om de 12 millioen te plaatsen. Van de~6 millioen, die er slechts geplaatst werden, moet men nog een gedeelte aftrekken. Immers er waren twee ver- eenigïngen: de zoogenaamde Amsterdamsche en de Haagsche, aan wie te zamen de concessie werd verleend. Is het nu waarheid, wat dikwijls gezegd en geschreven is, dan heeft de Amsterdamsche vereeniging haar aandeel in de concessie aan de Haagsche overgedaan voor eene zekere som ik ineen 150,000. De Haagsehe vereeniging, namelijk de Nederlandsche Maatschappij voor spoorwegmaterieelverkreeg haar voordeel daaruit, dat die Maatschappij werd opgelost in de Maatschappij tot exploitatie der Staatsspoorwegen, en dat voor iedere ƒ100, die gestort waren op de aandeelen van die Maatschappij voor spoorwegmaterieel, ƒ150 in rekening werd gebragt als aandeel voor de Maatschappij tot exploitatie. Ik meen dat er driemaal honderd duizend gulden voor eerst genoemde Maatschappij waren gestort, en daardoor verloor dus als het ware de Maatschappij tot exploitatie anderhalve ton, behalve de uitkeering aan de Amsterdamsche Maatschappij. Hoe groot het nadeel is geweest, dat niet dadelijk het volle kapitaal geplaatst werd, is verleden jaar ondervonden, toen deze Kamer genoodzaakt werd 2,/2 millioen aan de Exploitatie- Maatschappij te leenen. Destijds bestond bij mij, en, zoo als ik geloof, bij vele andere leden, het bezwaar dat die leening slechts eene zeer tijdelijke hulp zoude zijn en wij weldra gc- roepeu zouden worden meer geld te geven of wel de Maat schappij in staat van kennelijk onvermogen zouden zien. Ik heb toen voor de aanvraag gestemd, maar hoofdzakelijk omdat de Regering in hare Memorie van Beantwoording gezegd had »Tenzij dus buitengewoon storende omstandigheden zich voor doen, belooft, wanneer men op de algemeene wetten van toe nemende opbrengst bij alle spoorwegen let, het jaar 1867 aan de eene zijde ruimer opbrengst, aan de andere zijde minder kosten van exploitatie. Dit mag dus verwacht worden ate eene der vermoedelijke uitkomsten van den thans voorgedragen maat regel, dat storing voorkomen en de Maatschappij in staat gesteld wordt hare exploitatien geregeld voort te zetten." Ongelukkig zijn die woorden geen profetische woorden geweest, want storing is niet voorkomen en de Maatschappij zal welligt zeer spoedig niet meer in staat zijn de exploitatie geregeld voort te zetten. Vraagt men nu wat de oorzaak van dien ongelukkigen toe toestand der maatschappij is, dan antwoord ik, dat die hoofd zakelijk daaraan is toe te schrijven, dat men een veelhoofdig en kostbaar bestuur heeft; de vijf directeuren met den secretaris kosten jaarlijks aan de Maatschappij ƒ48,000, om niet te spreken van de 130 ambtenaren die hier in's Gravenhage zijn of van de 2500 geëmplooijeerden die de Maatschappij over het geheele land in dienst heeft. Alles is op een duren en omslag- tigen voet ingerigt, zoodat men in dezelfde bezwaren is ver vallen als of men eene exploitatie van Staatswege had. Alles is even omslagtig als aan een Ministerie geregeld. Had mcF, wat minder werk gemaakt van rapporten en schrijverijen, meer op het terrein nagegaan wat noodig was, wat minder aan schrijvingen gedaan, en wat minder plannen laten maken, maar meer met het publiek gesproken, de behoeften nagegaan, onderzocht waar het vervoer van daan moest komen, minder vergaderd en gediscuteerd, maar sneller beslist en meer magt aan de ambtenaren gegeven, de toestand van de Maatschappij zou veel beter zijn, eo de inkomsten zeer zeker grooter ziju geweest. Er is een Fransch spreekwoord: „Noblesse oblige." hetwelk in goed Hollandsch overgezet beduidt, dat als iemand in de maatschappij zekere positie bekleed het hem niet geoorloofd is alleen op zijne eigene belangen te letten. Als men aan het hoofd staat van eene vereeniging, die geene uitdeeling aan hare aandeelhouders doet en waarin weduwen en weezen hun geld hebben gestoken en welligt daardoor armoede en gebrek lijden, dan is het niet geoorloofd aan het bestuur zich in overvloed te badende aandeelhouders bestaan niet om geëxploiteerd te worden. De hoofdoorzaak evenwel van den slechten toestand der Maatschappij is, dat zij, behalve het exploiteren van de Staats spoorwegen ook het exploiteren van andere wegen op zich heeft genomen. De wegen zijn van Almelo naar Salzbergen, lang 55 en van Eindhoven naar Luik, lang 108 kilometers. Toen men besloot om deze wegen te exploiteren, was het noodig geweest het kapitaal der Maatschappij van 12 op 15 millioen te brengen; dit is niet geschied. Wij hebben verleden jaar, bij de beraadslagingen over de bekrachtiging eener overeenkomst met de Maatschappij tot ex ploitatie van Staatsspoorwegen de twee overeenkomsten voor ons gehad, door genoemde Maatschappij gesloten tot exploi tatie dier twee spoorwegen. De nadeeligste is die gesloten tusschen de Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen en het bestuur van den Spoorweg Eindhoven-Luik. Die is de aanleiding tot den ondergang van de Maatschappij ge weest. Die overeenkomst is geteekend door de heeren F. de Brouwer van Hogendorp en J. G. W. Fijnje. Met leedwezen zie ik die namen er onder staan. Had ik er de mijnen ouder gezetik zou de overtuiging hebben dat de ondergang der Maatschappij aan mij te wijten was geweest. Vergunt mij, Mijne Heeren, dat ik, om dit te bewijzen, u een oogenblik met enkele cijfers bezig houd, die niet aange naam, doch noodzakelijk zijn. Ik ontleen ze aan het verslag der Maatschappij tot exploitatie van Staatsspoorwegen over 1866. Wanneer ik de rekening ongeveer opmaak (want juiste opgaven zijn mij niet bekend, zoodat welligt enkele cijfers niet geheel naanwkeurig zijn) kom ik tot de volgende slotsommen De lijn Almelo-Salzbergen heeft aan exploitatie gekost ƒ193,079, aan huur betaald aan Almelo-Salzbergen voor het gebruik van dieu spoorweg 83,208 totaal ƒ276,305. Dc opbrengst was 154,541 zoodat de Maatschappij in 1866 op die lijn 121,764 heeft verloren. De zaak der lijn Eindhoven-Luik zal ik zoo gunstig mogelijk voorstellen door aan te nemen dat de exploitatie over die lijn niet meer heeft bedragen dan over het overige gedeelte der Zuiderlijnen, hoewel die weg, zoo men zegt, in een slechten toestand is. De exploitatie-kosten hebben bedragen ƒ159,279 de huur voor het gebruik van dien spoorweg ƒ149,874, totaal der uitgaven ƒ309,153. Daartegenover staat eene op brengst van ƒ210,351, zoodat dc Maatschappij een verlies geleden heeft van ƒ98,802. Neemt men nu in aanmerking, dat de sectie Luik-Hasselt eerst 1 Julij en de sectie Hasselt- Eindhoven eerst 20 Julij is geopend, dan zou, indien het gansche jaar door geëxploiteerd ware, een verlies van twee ton geleden zijn. Had de Maatschappij dus die beide lijnen niet geëxploiteerd, zij zon, iu stede van verlies op te leveren in 1866 welligt 3% percent aan hare aandeelhouders hebben kunnen uitkeeren. Van ganscher harte hoop ik, dat de Regering zal trachten om deze concessie te doen vervallen, of wel dat de Maatschappij eene transactie zal sluiten met den Staat en met de twee ge noemde spoorweg-maatschappijen, opdat de gelegenheid ontsta tot het vormen van een andere maatschappij, met geen ander doel dan om de Staatsspoorwegen te exploiteren. Geschied dit, dan zijn vrij goede finantieele uitkomsten te verwachten. Indien het Rijk het materieel overneemt volgens de voorwaarden der concessie, en dit aan de nieuwe Maatschappij voor dieuzelfden prijs overgeeft, dan heeft deze slechts 6 a 8 millioen noodig. Bij eene goede exploitatie zal zij dadelijk 4 a 5 eu later 6 en meer percenten kunnen uitkeeren. Die goede uitkomsten zijn dan alleen bereikbaar, wanneer niet weder een groot aantal personen aan het hoofd der Maatschappij worden geplaatst. Voor een spoorwegmaatschappij is een eenhoofdig, autokratisch bestuur, dat snel en spoedig beslist, een vereischte. De persoon die aan het hoofd staat, moet met krachtige hand dc teugels van het bewind voeren, zelden maar streng straffen, aan de ambtenaren eeue zekere mate van vrijheid van handelen laten, en hen niet afmatten met aanschrijvingen en rapporten. Na deze algemeene opmerkingen ben ik zoo vrij aau de Regering eenige inlichting te vragen." Tot dusverre den heer van Kerkwijk. Genoemde heer toonde aandat het voor het Rijk gevaarlijk was, om Almelo-Salsbergen te exploiteren en dat de aangevraagde som ontoereikend was. Na den heer van Kerkwijk voerden de heeren van Nispen, van Naamen, Bergmann, Dumbar, van den Heuvel van Rappard, Bots, Hollingerus Pijpers en van Voort- huijzeri liet woord, die allen de vraag behandelden, of de Staat al dan niet ook in geval van stremming de twee particuliere spoorwegen zou exploiteeren. De Minister van binnenlandsche zaken zeide, dat hij niet gedacht had, dat de Maatschappij zoo spoedig zou failliet gaan. Omtrent het exploiteren der beide parti culiere spoorwegen, antwoordde de Minister, dat zul' een zeer zamengestelde zaak was, waaromtrent op 1 oogenblik nog geen bepaalde oplossing was te geve ten slotte erkende de Minister dat de bewering van d heer van Kerkivijk, dat de som te laag was, juist w weshalve hjj die met ƒ150,000 verhoogde. Nadat de heer Storm van 's Gravezande nog een enk 'inlichting gevraagd en gekregen had werd het we ontwerp met algemeene stemmen aangenomen. Siots eeuige dageD, werden de straten in de buurt van

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1867 | | pagina 1