N°.25I6. 22ste Jaarg. ELBURG oway0 1** rd echt Verkiezing in het hoofd- kiesdistrikt Zierikzee. VE, ig 6 u. m. 6 6 6 6 irksland, ver- rschen dier practi- werkje van eene De koorts al te dikwijls Men behoorde den besten Om de sehrik- n terstond van i, want, indien kan het wei- te na weinige opvolgende c er en de inge- jend heet, het lekker gevoelt in rden door de opgeruimd- Holloway. jevoorzigt van sijn Elablisse- ;en als volgt '13,5(1/- 20.50 -13,85 - 20,93 gedrukte ke omstandig» bekomen bij Zierikzee. te Goes, 's Hertogen- Holloway* s aiden Laine. mper trikzee. Ge in persoon ekhouder. echt 'ngen. Brie- es; brieven >u lankomende mr. benoodigd oordgouwe. bekwamen arden kun- even onder te Krab- te treden Knecht, so. de Biljard DVOORT. lenoodigd eid, ZlllUkZIISÜII NIEUWSBODE. Hen abonneert zich: Io Nederland, bij den Uitgever. Bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren. In Noord-Amerika bij J QUINTUS, te Grand Rapids, Staat Michigan. Abonnements-Prt)Bi Voor beide ditgavpn. Voor 3 maandenf 1,30. Franco per post, in Nederland- 1,(50. Voor Noord-Amerika, Franco New-York- 3,90. Verschynti Op Woensdag en Zalurdag. Advertentlën: 10 cent voor eiken regel. Zegelregt voor iedere plaatsing, 38 cent. De inzending der Advertenliën kan geschieden tot Dingsdag en Vrijdag, des voorniiddags 10 ure. Bureaus Zierikzee, Hoek van de Schuithaven, B, No. 94. Brieven en Ingezondene Stukken Franco. Jtydete Courant behoort een Bijroe ff tel. Dingsdag 12 Junij aanslaande, zullen de kiezers in het district Zierikzee weder worden geroepen tot de keuze van een lid der Tweede Kamer van de Sla ten-Generaal. Het tegenwoordig lid, de heer J. J. van KERKWIJKmoet alsdan ingevolge de wet aftreden, hoewel hij terstond herkiesbaar is. Behalve sommige kandidaten, die alleen van hunne familiebijzondere vrienden of ondergeschikten enkele stemmen zullen verwerven, en die wij dus ge- rustelijk kunnen voorbijgaan, zal welligt weder de strijd worden gevoerd tusschen den heer BOEIJE, voor- geslaan door de conservatieven, reactionairen en andere tegenstanders van vrijheid en ontwikkeling, en het aftredend lid, die de kandidaat is der mannen van gematigden vooruitgang, waaraan liet gelukkig in ons kiesdistrikt niet ontbreekt, en die, met eene enkele uitzonderingsteeds hunne meerderheid hebben weten te handhaven. Getrouw aan onze roeping, hebben wij ons ook nu wederin het belang van het Vaderland en van dit distrikt, dat ons zoo naauw ter harte gaat, ten taak gesteld de herkiezing van den heer van KERKWIJKlangs eerlijken weg te bevorderen zonder ons af te geven met personaliteiten of op vijzelende aanbevelingen. En die taak zal niet zwaar zijn, omdat wij ons kunnen bepalen tot het onpartijdig nagaan der staatkundige loopbaan van beide kandidatenzooals die in het Bijblad der Slaats-Courant is geboekstaafd. Persoonlijke sym- pathiën en anlipatliiën zullen vreemd blijven aan het volgende overzigt, waarvan wij de aandachtige lezing en overweging aan onze mede-kiezers ten ernsligste aanbevelen. Daarna laten wij met ver trouwen aan hun onbevangen oordeel overom hunne keuze te bepalen. De heer Jhr. Mr. i. F. SCIIUURBEQUE BOEIJE werd in 1853, tengevolge van de April-heweging, gekozen in plaats van het toenmalig lid, den heer Anemaet. Al spoedig kwamen de kiezers echter tot andere inzigtenwant reeds in 1854 viel den heer Anemaet bij het aftreden van den heer BOEIJE, de eer eener herbenoeming te beurt. Uil het gedrukt Verslag van de zitting der Staten- Generaal van 1853 blijkt, dat de heer BOEIJE in dat jaar slechts een paar woorden heeft in het midden gebragl over de sluiting van het kanaal van St.-Andriesdat hij rapporteur was over drie on beduidende wetten, en stemde vóór de wet op de kerkgenootschappen, niettegenstaande het eigenlijk doel dier wet was om de Kalholijken in Neder land te onderdrukken, dat toch wel niet in over eenstemming is met de vrijzinnige begrippen onzer medekiezers. In het volgende zittingjaar, 1855-1854, heeft de heer BOEIJE slechts één eigenlijke rede voering gehouden, maar die wel verdient hier nader te worden besproken. De bedoelde redevoering be handelde het voorstel lot afschaffing van het lonne- geld en van den accijns op hel geslagt. De heer BOEIJE verklaarde zich tegenstander van de af schaffing dier beide belastingen, niettegenstaande het groote voordeel dat b. v. voor Zierikzee, Brou wershaven BruinisseMiddelharnis, Uirksland, Goedereede enz, uit de afschaffing van het tonne- geld kon voortvloeijen en de afschaffing van den accijns op het geslagt den burger en landbouwer belangrijk zou hebben gebaat. Destijds bestond de wet op het lager onderwijs nog nieten werden de zoogenaamde regtzinnige of orthodoxe protestanten en afgescheidenen zeer belemmerd in het oprigten van afzonderlijke scholen. De heer BOEIJE stemde evenwel legen het voorstel van den heer Groen van Prinsterer, tot wijziging van de toen bestaande verordeningen op de auto risatie tot oprigting van bijzondere scholenen tegen het voorstel van den heer Thorbecke, tot ondersteuning van het verzoek van K. G. Kremer en anderen om vergunning tot oprigting eener bij zondere school. Daardoor toonde hij zich een voor- Zaturdag 2 stander van de belemmeringen, die andersdenkenden ondervonden in de regeling van het onderwijs hunner kinderen, en trachtte hij die belemmeringen te be stendigen. De heer BOEIJE stemde vóór de wet tot regeling van het Armbestuur. De Gemeentebesturen, vooral die ten platten lande, welen bij treurige ervaring, welken hoogst nadeeligen invloed de hoofdbeginselen dier wet op den staat hunner gemeente-financiën hebben uitgeoefend en nog uitoefenen. Wij vinden den heer BOEIJE ook onder de voor stemmers der wet tot ivijziging van den accijns op het gemaal, en meenen daaruit te mogen afleiden, dat hij een tegenstander was van de gcheele af schaffing van deze hatelijke en onzedelijke belasting, die door alle staathuishoudkundigen van naam is gebrandmerkt. In datzelfde zittingjaar werd de heer BOEIJE tot rapporteur gekozen over acht wetsontwerpen van zeer ondergeschikt belang. Wij vermelden deze omstandigheid opzettelijk, omdat de meer of minder talrijke benoeming tot rapporteur en het gewigt der wetsontwerpen, waarvoor die benoeming ge schiedt, den maatstaf aangeven van het vertrouwen dat een lid der Kamer geniet bij zijne medeleden, die toch het best over zijne geschiktheid tot rap porteur kunnen oordeelen. En hiermede is de politieke loopbaan van den heer BOEIJE gesloten want reeds in 1854 werd hij opgevolgd door den heer Anemaet wien de on gelukkige beweging van 1853 slechts kortstondig uit de Kamer heeft geweerd. Andermaal nemen wij het Bijblad der Staats courant opom uit den inhoud daarvan de hande lingen van ons tegenwoordig lid te leeren kennen. De heer J. J. van KERKWIJK werd in Februarij 1803, met vrij aanzienlijke meerderheid gekozen, ter vervanging van den heer Anemaet die kort te voren was overleden. Het eerst voerde hij het woord over het voorstel tot aanschaffing van gepantserde schepen voor de Marine. Hij toonde aan, dat de wetenschap in dat vak nog op zoo lagen trap stonddat de I mil- lioen, die men daarvoor wilde uitgeven, nutteloos en verloren waren. Hij bestreed den Minister zóó afdoende, dat deze niets tot wederlegging kon aan voeren en stemde vervolgens tegen het wetsont werp. Hierdoor logenstrafte hij de verdenking onder welke zijn vijanden hem hadden gelegd, dat hij was een blind voorstander en volgeling van het toenmalig Ministerie. Bij gelegenheid van de vaststelling der bcgrooling voor Koloniën wees de heer van KERKWIJK op de gebreken in ons bestuur op de kust van Guinea; gaf de middelen aan tot verbetering en wees op het weinige nut dier koloniein vergelijking met de groote kosten aan haar bestaan voor ons land verbonden. Hij sprak nog bij dé behandeling van het wetsontwerp tot regeling der exploitatie van de staatsspoorwegen en van dat, lot aanleg van een' spoorweg op Java. Door den Minister van Binnen- landsche Zaken was voorgesteld het verstrekken van een subsidie tot verbetering der haven van Mid delharnis. Dat wetsontwerp ondervond van verschil lende zijden tegenkantingmaar ijverige en zaak kundige verdediging in den heer van KERKWIJK, aan welke de aanneming van het voorstel voor een deel mag worden toegeschreven. In de zittingen van 18631864 voerde hij her haaldelijk het woord. Wij zullen niet al zijne rede voeringen nagaan, maar er slechts op wijzen: dat hij in het belang van den landbouw krachtig aan drong op het afkoopbaar stellen der tienden; dat hij wees op het gebrekkige in het reglement op de middelen van vervoer; dat hij bestreed het voorstel van den Minister Thorbecke tot het instellen eener bouwcommissiewelk voorstel werd verworpen; dat hij de slechte inrigting van den Hollandschcn spoorweghet nosocomium te Leiden en van de Koninklijke Akademie van beeldende kunsten te Am sterdam ter sprake bragt; dat hij krachtig aan drong op wijziging der wet op het armwezendie zoo nadeelig werkt op de financiën der platte- ii 1806. lands-gemeenten en kleine steden, vooral door de regeling van het domicilie van onderstand en de geneeskundige verpleging. Behalve verschillende an dere onderwerpen, behandelde hij ook de regeling van het brievenvervoer op de eilanden Overflakkée en Goerée, en Schouwen en Duiveland. Hij toonde de gebreken in dat vervoer aan, en gaf in over weging om een geregelde postdienst tusschen Her- kingen en Bruinisse in te rigtcn. Hij gaf verder rekenschap waarom hij aan de begrooling van Marine zijn stem moest onthouden en toonde eindelijk, in eene uitgewerkte redevoering aan, dat het wets ontwerp tot regeling van het onderwijs in de In dische taal-, land- en volkenkunde gebrekkig was. Een door hem op dat wetsontwerp voorgesteld amendement werd aangenomen. In de zitting van 18641865 drong de heer van KERKWIJK herhaaldelijk aan op de afkoop- baarstelling der tienden en toonde de gebreken aan die de wet op de onteigening ten algemeenen nutte aankleven. Bij de beraadslaging over de calamiteuse polders in Zeelandkwam hij krachtig op tegen de handelingen van den Minister Thorbecke en stemde voor eene motie van den heer van Heemstra, die ten doel had om de handelingen van dien Minister in dit opzigt af te keuren. De heer van KERKWIJK verklaarde zich tegen de gedragslijn der Regering in de zaak der quaran taine. Hij drong bij de Regering aan op bespoedi ging van den aanleg van den spoorweg van 's Her- logenbosch naar Boxtel. Bij de behandeling van het wetsontwerp tot regeling van den accijns op de suiker, werd door hem een hoogst belangrijk amendement voorgesteld en door de Kamer aangenomen. Door dit amende ment werd vastgesteld dat de schatkist minstens 34 millioen gulden 'sjaars van dien accijns zoude moeten trekkenen tevens voorkomen dat door ontduiking der belasting op groote schaalde schat kist zou verstoken blijven van voordeelcn, welke haar billijkerwijze toekomen. De heer van KERKWIJK besprak bij de vast stelling der tarieven van in-uit- en doorvoer in Indiehet tegenwoordig zoutmonopolie van het Gouvernement, en bewees, hoe dit, zonder schade voor de schatkist, kon worden verbeterd. Dit voorstel werd door den heer Rocbossen ondersteund. Door den heer Betz, Min. van Financiën, was een wetsontwerp ingediend op de personele belasting. De heer van KERKWIJK betoogde, dat het doel van dit ontwerp was, om enkele groote steden, zooals Amsterdam, Rotterdam en 's Gravenhage te bevoordeelenen de kleine steden, maar vooral het platte land en de landbouwers, meer geld aan belasting te laten opbrengen. Onbewimpeld en on dubbelzinnig zette hij; uit een hoe de burgers, de midden-klasse en de landbouwende stand op eene hoogst onregtvaardige wijze veel zwaarder dan thans zouden worden belast, en blootgesteld zijn aan allerlei kwellingen. Ten slotte stelde hij voor om art. I van dit wetsontwerp af te stemmen, welk voorstel werd aangenomen. De bewoners van de kleine steden, het platte land en de landbou wers, hebben het derhalve aan hem te danken, dat zij werden gevrijwaard voor deze geheel onbil lijke verhooging van belasting. Bij de vaststelling van het wetsontwerp tot ont eigening van perceelen voor den spoorweg van Willemsdorp naar Dordrecht drong de heer van KERKWIJK bij den Minister er op aan, dat bij het bouwen van de brug over de Kil, te Dordrecht, maatregelen zouden genomen worden om de scheep vaart aldaar waarbij vooral Zeeland belang heeft niet te belemmeren. Herhaaldelijk waren door de voorstanders van de afschaffing van sterken drank adressen aan de Kamer ingediend. Bij een dier gelegenheden wees de heer van KERKWIJK er op, dat het beste middel om het misbruik van sterken drank legen te gaan, bestond in het geven van bevoegdheid aan de gemeentebesturen om in sommige achter buurten of afgelegen plaatsen, waar de mindere klasse bij voorkeur drank koopt, te verbieden tap perijen op të rigten. Volgens zijne zienswijze zou de gemeentewet (als men dit middel wilde) moeten worden veranderd. Hij stelde in verhand daar mede, aan de Kamer voor, om de adressen te zenden naar de Ministers van Financiën en Bin- nenlandsche Zaken ten einde het advies dier heeren te vernemen. Ook dit voorstel werd aangenomen. Wij gaan thans over tot het zittingjaar 18651866. In deze zitting had de lieer van KERKWIJK het genoegen dat tengevolge van zijn herhaalden aan drang, door de Regering een wetsontwerp lol af- koopbaarslelling der tienden van het kroondomein werd aangeboden. Door de Regering was een wetsontwerp inge diend waarbij werd bepaalddat door de ge meenten aan het Rijk zou worden betaald 24 per cent perceplieloon van het '/t gedeelte der opbrengst van de Rijks belasting op het personeelhetwelk aan de gemeenten wordt uitgekeerdals tegemoet koming in de afschaffing der plaatselijke accijnsen. Langs dien weg zou iedere gemeente voor elke duizend guldenwelke zij wegens het personeel van liet Rijk ontving, ƒ25 aan het Rijk moeten teruggeven. Dit zou b.v. voor Zierikzee niet minder dan 450 per jaarbedragen. De heer van KERKWIJK toonde de onregtvaardigheid aan van zoodanige be paling die met de eene hand terug trokwat met de andere was gegeven. Hij stelde een amendement voor, om deze bepaling uit de wet te nenlen, en had de zelfvoldoening dit amendement te zien aannemen. Behalve over verschillende andere zaken, sprak de heer van KERKWIJK bij herhaling over de calamiteuse polders in Zeeland en loonde hij den Minister aan, dat deze in dit opzigt verkeerd han delde, en dat uit de fondsen voor calamiteuse polders verschillende posten werden betaalddie er niet toe behoorden. Met kracht drong hij hij den Minister aan op de regeling van dit onderwerp bij de wet. In eene uitvoerige rede vestigde de heer van KERKWIJK de aandacht op de verpligting van Gedeputeerde Staten van Zuid-Hollandom beter toe te zien op het veer tusschen Hellevoetsluis en Dirksland, en om den weg van het Dirklandsche sas over Dirksland naar Herkingen te verbeteren en te onderhouden. De Minister beloofde de zaak te zullen nagaan. Wij hopen dat dit onderzoek tot een goed einde leide, want wij vleijen ons dat, als eens deze weg is begrind, ook de havens te Herkingen en Bruinisse zullen worden verbeterd, en welligt een geregelde postdienst tusschen die twee plaatsen zal tot stand komen. Bij de vaststelling der begrooting voor de staals- spoorwegenbesprak de heer van KERKWIJK verschillende punten. Bij de behandeling der begrooting voor Marine vroeg liij inlichtingen omtrent de verlichting Van den Roompot. Hij wees er opdat, lioewel het Brouwersliavensche zeegat door deskundigen over het algemeen beter werd geacht dan de Roompot, er omstandigheden waren, waarin men niet tus schen die twee zeegaten kon kiezen, maar verpligt wasde Roompot binnen te vallen, om niet in zee te verongelukken. Volgens de tegenwoordige inrigting is liet bestuur der departementen voor de zaken der Hervormde en Katliolijke Eerediensten opgedragen niet aan af zonderlijke Ministers, maar zijn deze toegevoegd aan andere departementen van algemeen bestuur. De heer van KERK WIJK wees het verkeerde van deze in deeling aan, en drong aan op verandering, en liet benoemen van afzonderlijke Ministers voor die beide departementen: 111 dë zitting van 8 en 9 Maart 1866 wees hij in eene uitvoerige rede op de groote nadeelen van den accijns op het geslagt, en toonde aan, hoe deze belasting door andere middelen kon worden vervan gen, zonder de schatkist te henadeelen. Voorts bragl hij in herinnering, dat door de oprigting van stöomkoorn- en meelmolens, het invoeren van bui- tenlandscli meel, enz., de waarde der meeste wind- koornmolens aanmerkelijk was verminderdmaar dat de eigenaars loeh steeds even hoog hieven aan» geslagen in de belasting op de gebouwde eigendom-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1866 | | pagina 1