N.« 187©.
IN ifcu wst ij <1 i n gen
JFvawfertjlt.
gUeKrcrlitttfr.
ffiaturdag 22 Fe 1862.
!8de Jaarg.
cr dat
kon
teisterde,
zich
dcelen
lit alles
zonder
tegei»
het ver-
crstaml
men
oor-
endcuen
atten
pijnen
daar
en ïdit-n
ankbare
eider en
kracht
niemand
pakje
)ofd-depot
Waag,
ijnsplaat.
Sluis,
kens,
ssingen.
Neuzen.
Axel.
Sas
ZIEMKZEESCHE NIEUWSBODE.
lol oway
erkend
zijn om
aam is
tiën bc-
oin de
gestel te
balsem
e zelf-
lloway's
le onder
werken
en
RSeia abonneert züefo:
In PCeder'land hij den Uilgever.
Bij alle Boekhandelaren en Bostdireeleuren.
In Noord-Amerikabij J. QUINTUS. te Grand Rapids, Slaat Michigan.
A I» o n n e ju e n I 8 - S" r Ij s
v o o n bh 10 «v ii i t fi a v e s
Voor 3 maanden. f 1,3b.
Franco per post. in Nederland- l .00.
Voor Noord-AmcrikaFranco New-York - 3.1)0,
V e r s c h ij n I
op Woensdag en Zalurdag.
Advertcntllhi:
10 cent voor eiken regel.
Zegrlrcgl voor iedere plaatsing, 3!» cent.
De in/,ending «Ier Ad verlenliën kan geschiede:? tot
Dingsdag cn Vrijdag, des voormiddag* 10 ur>\
K ti r e ft ii j
Zier ik zee. Hoek van de Schuilhaven. B. No. 94.
Brieven en Ingezondcne Stukken Franco.
Parijs, 15 Felir. In de laatste dagen heeft
nabij St. Germain een voorval plaats gehad dat
een tegenhanger is van de zaak van Demullard.
Aan den zoom van liet boscli ontmoette een meisje
van St. Germain twee gendarmes cn verzocht hen
of zij zich bij hen inogt voegen om door het
bosch le gaan. Zij zou haar bruidegom ontmoeten;
vermits hij niet kwam, zou de bescherming der
gendarmes haar geweuscht zijn, want zij had 4000
frs, bij zich. I)e gendarmes en het meisje zetleden
hunne wandeling voort; in het midden van het bosch
echter gekomen, doodden de gendarmes het meisje
en beroofden het. Een weinig verder ontmoetten
de gendarmes een jong man, dien zij vroegen wat
het doel was zijner aanwezigheid in het bosch.
Hel was de bruidegom van het meisje. De gen
darmes zeiden hem, dal kort te voren een meisje
was vermoord dat hij alleen de dader kon zijn
cn arresteerden hem. De moord had echter een
getuige gehad, nl. een slroopcr. Üp den nabij
gelegen weg vonden hem de gendarmes met de buks
en een gescholen haas op den schouder. Zij riepen
hem aan, hij nam schijnbaar de vlugt maar liet
zich door een der hein nazettende gendarmes in
halen cn voor den regter voeren. Daar beieed hij
onuiiddclijk zijn vergrijp, maar gaf tevens kennis
van de gepleegde misdaad. Hij zeide dal een der
gendarmes banknoten in zijne borstzak en de ander
een bloedigen zakdoek in de laars moest hebben.
Beide werden werkelijk gevonden. Aan de dag
bladen is verboden van de zaak melding te maken,
welke niettemin het onderwerp is van alle gesprekken.
Hardliixveld17 Febr. Gisteren is alhier
het nieuwe kerkgebouw ingewijd, hetgeen voor de
gemeente een ware feestdag zoude geweest zijn
zoo niet hét herdenken aan hunnen nog zoo kor
telings ontslapen geliefden leeraar die vreugde aan
merkelijk had getemperd immers de man die
zooveel aan den bouw dier kerk had tocgebragt,
heeft de vreugde niet mogen smaken dat gebouw
zelf in te wijden.
Des voormiddags is dientengevolge den kansel
beklommen door Ds. Hofstede van Gorinchein
die naar aanleiding van Ezra III 15 de kerk
heeft ingewijd. Eene overgrootc menigte was in
het gebouw te zamen gekomen. Ingcz
Middelburg, 17 Fcbr, Jl. vrijdag is, zqo als wij
in ons vorig nomiiicr gemeld hebben, voor bet provin
ciaal geregtshof in Zeeland behandeld het rëgtsgeiling tegen
Helena Pompoene, oud 23 jaren, van beroep werkster,
geboren cn wonende te Zierikzee, thans gedetineerd in
het li nis van burgerlijke en militaire verzekering alhier,
beschuldigd van kindermoord voor de eerste maal door
de ongehuwde moeder gepleegd.
Door het openbaar ministerie waren twaalf getuigen
alsmede een a décharge gedagvaard. Twee der getuigen,
dc heeren H. Goemans, raed. ch'ir. et artis obst. doet.
en D. B. P. Zuurdeeg, heel- en verloskundige, beiden
te Zierikzee, werden tevens beëedigd om als deskundigen
aan het hof verslag uit te brengen.
.Na de opening der zitting worden de gewone vragen
tot de beschuldigde gcrigt en daarna geschiedt de voor
lezing van het arrest van verwijzing naar deze openbare
tereglzitliug en van de akte van beschuldiging.
Daaruit blijkt in hoofdzaak dat een der getuigen. Ja-
coba Paret, in den voormiddag van den 3 October 1S61,
in een sloot bij de Westbarrière te Zierikzee heeft- ge
vonden het lijkje van een pas geboren kind, gewikkeld
in een doek; dat zij onmiddellijk dat lijkje uit het water
heeft gehaald en weggebragt bij haren inan, vvien zij
eenige oogenblikken te voren bij zijn werk zijn eten had
gebragl; dat volgens het visum repertum der deskundigen,
het kind waarvan het lijkje gevonden is geleefd heeft;
dat de getuige Johannis Schoenmaker, volgens zijne ver
klaring, de beschuldigde in hoogst zwangeren toestand
heeft gezien; dat de beschuldigde dien locstand heeft ont-
kcod; dat zij kort daarop is te huis gebleven en het bed
heeft gehouden, voorgevende ongesteld te zijn en koorts
te hebben; dat echter sporen eener bevalling teu harent
»ijn ontdekt; dat volgens dc getuigenis van Adriana Ha-
rings de beschuldigde destijds er bleek en ontdaan uitzag
en ongeschikt was voor haar werk; dat de beschuldigde
reeds vroeger moeder is geworden van een levenloos kind
en later van een ander dat cenigcn tijd heeft geleefd
dat dc beschuldigde hare zwangerschap is blijven ont
kennen; dat het lijkje is gevonden gewikkeld iu een doek
welken de beschuldigde niet voor den haren heeft erkend;
dat zij voorgeeft haar doek, welke op den gevondene ge
leek, aan eene liedjeszangster le hebben weggegeven; dat
de slotsom echter van een en ander is dat de beschuldigde
op den 25 of 26 september bevallen is van een voldragen
of bijna voldragen kind, en dat zij in den morgen van
den 3 oktober ten 8 ure op de straat is gezien gaande
en terugkomende in de rigting der Westbarrière.
Daarop neemt het getuigen verhoor een aanvang cn
wordt het eerst gehoord Jacoba Paret, wonende te Zie
rikzee. Deze herhaalt wat in de akte van beschuldiging
staat vermeld-, dat zij in den morgen van den 3 oktober
des vorigen jaars lusschen 8 en 9 ure aait haren man,
die builen de poort aan het werk was, zijn ontbijt was
gaan brengen, dat zij in bet terug keeren liet lijkje vau
een kind gebonden in een doek iu de sloot bij de West
barrière had zien liggen, waarvan zij de eerste maal toen
zij er voorbij ging niets had bespeurd; dat zij het lijkje
uit het water heeft gehaald en bij haren man gebragt,
bij wien nog andere arbeiders tegenwoordig waren, en
toen aangifte aan den officier van justitie heeft gedaan.
De doek waarin het lijkje gewikkeld is geweest is als
overtuigingsstuk aanwezig en wordt door dc getuige erkend.
De getuige voegt bij hare verklaring nog dit, dat het
lijkje dreef op liet water cn dat de doek nat was met
uitzondering van een der punten waar hij was digtge-
knoopt, die eenigermale droog was.
De beschuldigde, door den voorzitter ondervraagd zijnde,
betuigt onschuldig te zijn en vreemd aan dezen doek.
Daarop worden achtereenvolgens als getuigen gehoord
cn tevens als deskundigen beëedigd dc heeren H. Goe
mans en D. B. P. Zuurdeeg. De eerste verklaart op
den 3 oktober jl. bij den regter-kommissaris te Zierikzee
te zijn geroepen lot onderzoek van het kinderlijken volgens
dat onderzoek een visum repertum le hebben uitgebragt,
dat later zal worden voorgelezen. Volgens zijne meening
was liet lijkje minsten s 5 dagen oud, en hij heeft daaraan
eene geringe beleediging aan de lip en eene zwaardere
beleediging aan bet hoofd ontdekt.
Dc verklaring van den heer Zuurdeeg bevestigt die van
den vorigen getuige. Hij voegt daarbij dat bet lijk niet
lang in het water kan iicbhen gelegen, en dat er ineer
waarschijnlijkheid beslaat dat zulks een uur dan een dag
zal zijn geweest. Ook was er geene ontbinding bij bet
lijk en zeker niet zoodanige ontbinding dat daardoor liet
drijven van bel lijkje op liet water bevorderd zou zijn.
Overigens komen de beide deskundigen iu hoofdzaak
bepaald hierin overeen dat het kind bij zijne geboorte
levensvatbaar was en dat het ook heeft geleefd.
Bij het vis,, m repertum, dat alsnu wordt voorgelezen,
wordt bovenstaande in het breed e aangetoond, alsmede
ook dc goede organische ontwikkeling, behoudens de ge
noemde beleedigiugcn, en de oorzaken waaraan de dood
van het kind is toe te schrijven.
Dit stuk wordt door de verklaringen der deskundigen
bekrachtigd. Zoo ook verklaren zij ten slotte op eene
vraag van den president, dat de beschuldigde is moeder
geworden van een voldragen of althans bijna voldragen
kind, dat levensvatbaar was en werkelijk heeft geleefd,
cn dat de oorzaak des doods aan gemis van de eerste
noodzakelijke verzot-ging is te wijten.
De beschuldigde blijft na het hooren dezer verklaringen
bij hare ontkentenis.
Uit de verklaringen der getuigen Barbara Fcijcn en
haren man Johannes Schoenmaker, blijkt dat de beschul
digde ten hunnent werkzaam was cn dat zij woensdag
middag 25 September naar huis is gezonden wegens on
gesteldheid. De getuige Barbara Feijen heeft in den
schemeravond van dien zelfden dag cn ook den volgenden
morgen de beschuldigde een bezoek gebragt; toen zeide
deze koorts tc hebben, wat door getuige werd geloofd
dit bezoek werd vrijdag nogmaals herhaald en toen zijn
door de getuige zekere met de bevalling der beschuldigde
in verband staande kenteckcneu aan de bedsteeplank en
op den vloer ontdekt. De getuige zegt ook dat zij de
beschuldigde meermalen over haren toestand beeft onder
houden. waarop deze dan verschrikkelijk aan het vloekeu
ging. Ook de doek wordt door getuige, op de nadrukkelijke
vraag van den president, voor den* zelfden herkend welke
in het bezit der beschuldigde is geweest.
De verklaringen van J. Schoenmaker bevestigen hoofd
zakelijk dat hij tot zekerheid van den zwangeren toestand
der beschuldigde was gekomen, waarover ook vaak door
de buren werd gesproken dat hij de beschuldigde daarover
heeft onderhouden, waarop zij iu ondcrstellenden zin
bevestigend heeft geantwoord.
De beschuldigde zegt dat liet in 't geheel niet waar
is wat deze getuige heeft gezegd. Deze ontkentenis lioudt
zij vol nadat nog door ar.dere getuigen de zelfde ver
klaringen zijn afgelegd. Zij erkent echter hetgeen door
de getuige Leijntje Dietz is medegedeeld die zich her
innert de beschuldigde in den morgen van den 3 Oc
tober naar gissing lusschen 8 en 9 ure voorbij te
hebben zien gaan. De getuige heeft alleen gezien dat
de beschuldigde een keteltje in de hand had, en kan
niet opgeven van waar zij gekomen was of waar zij is
heengegaan alleen meent zij dat de beschuldigde naar
den kant der markt nabij de Westpoort ging. Getuige
heeft hierover echter niet met andere personen gesprokeo.
Op ilc verklaring eener andere getuige, die haar des
morgens vóór 7 ure had zien voorbijkomen, zonder iets
naders tc weten en zonder daarover met iemand gespro
ken te hebben, zegt de beschuldigde dat zij ten 7 ure
nog tc bed lag. Zij beroept zich ten dien aanzien op
vrouw Schoenmaker, die zulks weet.
Deze getuige wordt alzoo nogmaals opgeroependoch
verklaart op dat uur niet bij de beschuldigde tc zijn
geweest.
Nu zegt de beschuldigde dat vrouw Schoenmaker tegen
haar gemoed in spreekt; cn al hetgeen verder door deze
getuige wordt aangevoerd wordt door dc beschuldigde
ontkend
Achtereenvolgens worden daarop gehoord de getuigen
Cornelia Gerritse en Catharina Gerritse. De eerste ver
klaart dat de doek, welke haar wordt getoond, de zelfde
is dien zij in den vorigen winter aan de beschuldigde
tijdens deze bij haar werkte, gegeven heeft, waarbij hare
zuster tegenwoordig is geweest. De verklaring van
Catharina Gerritse komt hiermede overeen.
De beschuldigde ontkent dien doek tc hebben gekregen.
Zij erkent echter hetgeen door de getuige a décharge
Piclronclla Cornelia Kouwen, vroedvrouw, omtrent den
door haar verleenden bijstand bij vorige keeren wordt
aangevoerd.
Nadat het getuigenverhoor is geëindigd, wordt de be
schuldigde voor de balie geroepen, waar de president
haar de verschillende bezwaren, welke uit dit proces
voortvloeijen, achtereenvolgens voorhoudt.
Zij volhardt bij hare ontkentenis, niettegenstaande dc
voorzitter haar aan liet ongerijmde daarvan herinnert;
zij houdt vol niet van een kind te zijn bevallen enden
doek, dien zij van dc getuige Cornelia Gerritse gekregen
heeft, aan eene haar onbekende liedjeszangster te hebben
weggegeven, zoodat noch het kind dat in het water is
gevonden noch de doek waarin het gewikkeld was van
haar kunnen zijn.
Nadat de deskundigen nogmaals verklaard hebben bij
hunne meening omtrent het kind en de moeder le blijven
persiteren, wordt het woord verleend aan het openbaar
ministerie.
De prokureur-gcneraal, inr. M. Vcrbrugge vangt zijne
rede aan met er op le wijzen dat dc beschuldigde teregt
staat wegens kindermoord voor de eerste maal door de
ongehuwde moeder gepleegd. De straf daarop gesteld
zegt spreker is bij de herziening der wet aanmerkelijk
gewijzigd, maar als men leest wat er noodig is geweest
om die straf te wijzigen zoodanig als zij thans is. dan
behoort dit misdrijf voorzeker tot een der zwaarste cn
gewigtigste misdrijven, waardoor de maatschappij tot in
liet diepste geschokt wordt. Het leven benemen aan een
mensch, maar vooral door eene moeder aan haar kind,
heeft tot vele beschouwingen aanleiding gegeven; docli
dc wetgever heeft de veiligheid der maatschappij hoven
liet individueel belang gesteld en de doodstraf in het
algemeen gehandhaafd.
Daarop geeft spreker zijn persoonlijk gevoelen te ken
nen over de beleckenis der wetsbepaling ten opzigte van
kindermoord voorde eerste maal door de ongehuwde moe
der gepleegd, en boe men zich vóór de wetsherziening vau
j tin ij 1854 daarbij uitsluitend voorstelde eene ongehuwde
vrouw die, voor dc eerste maal moeder, door vrees of
schaamte zieb vergeet eu dc hand aan haar kind slaat.
Doch men heeft dit zoo niet geformuleerd; de wetgever
vraagt niet in de gegeven omstandigheden of de beschul
digde reeds vroeger moeder is geweest, maar alleen of zij
ongehuwd is en voor de eerste maal een kindermoord
heeft gedaan. Dat staat in de wet en men heeft geen
vrijheid daaraan een ander begrip toe tc kenuen.
Maar bij aanname van dit begrip, meent de prokureur-
generaai, zou het vreemd zijn dat eene vrouw die voor
de eerste maal voor kindermoord gestraft is, dergelijk
misdrijf voor de tweede maal zou begaan. Zijns inziens
is de vrouw die zoodanig misdrijf heeft gepleegd na reeds
vroeger moeder te zijn geweest, en die alleen in de
besproken termen valt omdat zij ongehuwd is, meer
strafbaar dan zij die voor dc eerste maal moeder wordt.
Dit zegt spreker om tc bewijzen dat het gepleegde
misdrijf tot een der zwaarste behoort.
Daarna gaat hij de feiten in hun natuurlijk verband
na om daaruit aan te tonnen dat de beschuldigde het
misdrijf heeft gepleegd waarvoor zij teregt staat. Na
gewezen le hebben op het vinden van het lijkje, dc
omstandigheden waaronder het gevonden werd en de
verklaringen der deskundigen na dc lijkschouwing, komt
spreker lot de vraag: heeft het kind geleefd, cn zijn er
natuurlijke redenen waarom het moest ophouden te leven?
En dan is er geen andere slotsom op tc maken dan dat
liet kind heeft geleefd, cn dat liet is gestorven door de
schuld der moeder.
Had dc moeder een moederhart in zich omgedragen,
dan zou het feit niet zijn gepleegd, want de oorzaak
van den dood des kinds zou zijn te keer gegaan, en door
kunstmiddelen zou mei» behouden hebben wat de natuur
dreigde te doen verloren gaan. Dit is niet geschied cn
de oorzaak van den dood van hel kind Ls te weeg ge
bragt door inenschen.
Voorts herinnert de prokureur-gcneraal hoe het kind
den 3 October is gevonden, gewikkeld in een doek dat
kind droeg geen naam, het dre f geheel alleen op het
water, niemand kende het, inaar de doek zou uitbrengen
aan wie dat kind toebehoorde.
En nu ontwikkeld spreker dc redenen waarom d« be
schuldigde de moeder van dab kind moet zijn. Hij wijst
daartoe op hare zwangerschap en hoe zij ten gevolge
van dien, buiten staat was op den 25 September haar
werk te verrigten, naar huis is gegaan, liet bed heeft
gehouden, gedurende drie dagen builen staat is geweest
on» iets te doen, zware koortsen heeft voorgewend als
oorzaak daarvan hoe de vermoedelijke ouderdom van
het kind, door de deskundigen opgegeven, de aanneme
lijkheid van dit laatste in den weg staat op de voor
werpen die kort na het vinden van het kind, op liet
erf van de woning der beschuldigde, als bewijzen eener
plaats gehad hebbende bevalling, zijn ontdekt op de
bekentenis der beschuldigde dat zij was geweest op dc
plaats waar die voorwerpen begraven waren. Het staat
alzoo vast dat dc beschuldigde op dat tijdstip is bevallen,
het zij dan zoo als duor deskundigen is opgegeven, liet
zij zoo als door haar zelve beweerd wordt.
Na tc hebben stilgestaan bij de wijze waarop de sporen
der bevalling verdwenen zijn. voert spreker den doek
aan als het bewijs voor alles. Die doek is dc hare, cri
hoewel wetende dat cr meer gelijk is dan eigen, acht
hij het schier onmogelijk dat iri dien doek waarin het
kind gevonden is, de zelfde herkenningsteekenen, de zelfde
brandgaten zouden gevonden worden, als in den doek
diende beschuldigde vroeger had gekregen en later vol
gen stiaar zeggen heeft weggegeven. De bewering der
beschuldigde, die in den vorigen kouden winter dien doek
heeft gekregen en waarschijnlijk mei dankbaarheid aan
de geefster zal hebben gedragen, dat zij dien doek aan
eene vreemde liedjeszangster die zij niet eens kent en
die zij niet weet op te sporen, zou hebben weggegeven,
dit is ecu fabel, waaraan een redelijk denkend mcnsch
geen geloof kan hechten.
Er kan gceu redelijke twijfel bestaan over den doek
als het eigendom der beschuldigde, want daarin is ge
vonden wat men lang te vergeefs gezocht heeft cn
waarvan zij de verdwijning op verschillende wijzen heeft
uitgelegd.
In dc omstandigheid dat geen der getuigen heeft ge
weifeld bij het afleggen der verklaringen en evenzeer de
deskundigen waar het hoofdzakcu betrof zeer bepaald
hebben gesproken, gevoegd bij al het aangevoerde, meent
spreker vrijheid te vinden lot de onderstelling dat wettig
en overtuigend is bewezen dat het kind heeft geleefd
en de beschuldigde daarvan de moeder is.
Hij wijst voorts nog op de wijze waarop de beschul
digde bevallen is, en dat zij is gezien op den zelfden
dag, in het zelfde vroege uur, op liet zelfde tijdstip
waarop de nedcrlegging van het kind in het water heeft
plaats gehad.
Maar er is nog iels, zegt spreker, namelijk de betec-
kenis die de regter aan liet artikel der wet heeft toe
gekend. waarvan ik reeds in den aanvang mijner rede ge
waagde. Men heeft zich echter niet kuntieu voorstellen
dut eene vrouw die twee malen moeder is geweest, zoo
weinig moeder is dat zij moedwillig alle zorgen voor
haar kind heeft nagelalen. Deze vrouw leeft in eene
maatschappij waar zij in de bestaande behoeften kon
voorzien vroeger heeft de .zorgende liefde barer eigene
moeder haar ter zijde gestaan, en het laatste opzettelijk
verzuim heeft thans den dood van haar kind ten gevolge
gehad. Hij houdt zich dan ook overtuigd dat zoodanige
omstandigheid bij de bcoordceling van liet feit moet
worden iu aanmerking genomen.
De prokureur-generaa! acht hiermede genoegzaam be
wezen de feiten zoo als die zijn gekwalificeerd en meent
dat de schuld niet tc miskennen is. Hij ziet zich alzoo
vcrpligt, met het oog op art. 13,4° der wet van den
29 Junij 1854 (Staatsblad no. 102), de artt. 302, 52 cn
36 wetboek van strafregt en 207 en 2i6 wetboek van
strafvordering, te rekwircrcn dat het den hove zal be
hagen de beschuldigde schuldig tc verklaren aan het
haar ten laste gelegde feit, en ter dier zake te veroor-
declen tot eene tuchthuisstraf voor een door het hof te
bepalen tijd van niet minder dan 5 en niet hooger dan
20 achtereenvolgende jaren, met verdere vcroordecling
in de kosten van het reglsgcding cn bevel tot teruggave
der overtuigiugsstukken, cn met last dat een extrakt
van het arresL zal worden aangeplakt te Middelburg en
Zierikzee op de plaatsen waar zulks te doeu gebruikelijk is.