Z1EBIKZEESCI1E NIEUWSBODE
No. 781.
7e. Jaarg.
Maandag, 28 Jalij 1851.
»n A, Bot,
- Rftl.i. J,-'
Ohtonks.
WEN ABONNEERT ZICH:
In Nederland, bij den Uitgever
Bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren,
in Noord-Amerika, bij .T. QU1NTUS, te Albany,
en bij C. oe REGT, te Cleveland Staat Olio.
ABONNEMENTS-PRIJS
voor beide uitgaven.
Voor 3 maanden. f 1.30.
Franco per post in Nederland- 1,30.
Voor Noord-Amerika. Franco New-York. Dollars 1,10.
VERSCHIJNT
Op Maandag en Donderdag,
ADVERTENTIES
10 Cent voor eiken regel.
Zegelregt voor iedere plaatsing 35 cents.
De inzending der Advertenliëa kan geschieden tot
Maandag en Woensdag, voormiddag 11 ure.
BUREAU:
ZierikceeHoek van dc Schuithaven, Lett. B, No. B4.
Brieven en Ingezonden stukken franco.
kblad ©ET"
t-k van kilitik
MPIiNAIÏIt
liuufdskilcn
It Ie Kenne»
koninklijke i'rijj
T lei' zake zi|ij
van koning W
den en dat IJ
en en geslen
upgeligt.
erland lege" 1
»er half jaai'
240, le 'jfirJ
dienst"®']
,cli en verdort]
an en lielst
li zullen zij
>d bewijs van
;gen. Adres
len Uitgever de"
VAN 1'. ue LOOl]
Het wets-ontwerp regelende het regt
tot vereeniging en vergadering.
Is er ooit eenig ontwerp van wet met
minachting in de Tweede Kamer ontvangen
geworden, dan is het voorzeker bovengenoemd
ontwerp. Over het algemeen schijnt dat ge
deelte onzer volksvertegenwoordiging er over
gedacht te hebben ongeveer zóó als wij ons
daarover vroeger reeds uitlieten.
Bijna iedereen liet er zijne afkeurende
sten» over opgaan. Bijnazeggen wij
want de heer van Eek en zijnen kiezers
wordt dit zeer op het harte gedrukt
alléén de lieer van Eek maakte daarop eene
uitzondering.
Wij hebben het ontwerp waarvan hier
sprake is, vroeger eene biltere ironie ge
noemd op datgene wat het moest zijn.
De Tweede Kamerde overgroote meer
derheid althans, dacht er even zoo over.
Toen liet artikel in de grondwet, hetwelk
iiet regt der ingezetenen tot vereeniging en
vergadering erkent in de navolgende be
woordingen: (zie art. 10) Het regt der in
gezetenen tot vereeniging en vergadering
wordt erkend," toen, zeggen wij, gingen
er reeds stemmen tegen op, dat op die
zinsnede volgde deze alinea De wet regelt
en beperkt de uiloefening van dat regt in
het belang van de openbare orde."
Dal woord beperktmishaagde menigeen.
Maar wat moet het nu, nu het wels-ontwerp,
regelende het regt tot vereeniging en ver
gadering, slechts ten doel heeft, - volgens
liet oordeel van iederen onpartijdige althans,
om dat regt te vernietigen? Om dat
gene, wat de constitutie wil, hersenschim
le doen worden?
Teregt is het in de Tweede Kamer op
gemerkt, dal onder het régime der vorige
grondwet, welke het regt van vereeniging
en vergadering niet uitdrukkelijk in hare
Wilsverklaringen opnam, de uitoefening van
dat regt, op dc gewone wetten gegrond
oneindig minder te wenschen overig liet,
dan thans, werd het onderhavige ontwerp
wet, liet geval zoude zijn.
Tot zoo verre gekomen kunnen wij niet
nalalen, eenige regels neder te schrijven van
hetgeen de waardige voorstander van 's volks
belangen v. Dam v. Isseltin de zitting
der Tweede Kamer van Maandag, 14 Julij,
uitsprak.
Hij zeide, onder anderen Als deze voor-
dragt wet moet worden dan voorwaar
zouden wij in zulk een ondragelijken toe
stand geraken, dat ik inij geen denkbeeld
naken kan, hoe mannen, die in een vrij
zinnig ministerie gezeten zijn, en die vrij
zinnige ambtgenooten hebben want hij
dergelijke wetten van beginselen hecht ik
zeer aan homogeniteit dergelijke wet
hebben kunnen ontwerpen, en dan ben ik
verbaasd, dat zij ons hebben dubver voor
dragen eenedei'gelijke wet, waarin oe regtrn
der ingezetenen verkort en gefsuikt worden."
Wij laten het bij die woorden van den
'delen volksvertegenwoordiger, 's Mans ge-
heclc redevoering, hij die gelegenheid uit
gesproken, ademt denzelfden geest van af
keuring, van verontwaardiging. Ook hij
noemt, zoo als wij vroeger, het in kwestie
zijnde ontwerp, eene satyre, eene bittere
ironie.
De heer Groen van Prinsterer was bij de
beraadslagingen over die ironieke voordragt
niet minder cordaatniet minder ferm in
zijne uitdrukkingen dan v. Dam v. Isselt.
Ook hij deed het uitkomen, dat dit product
des ministers Nedermeijer v. Rosenthal erger
was dan de Napoléontische verordeningen.
Hij zeideer zelfs eene kiem van eene
martiale wet, dat is van eene dier wet
ten, welke in ongelukkige lijden van slaat
van beleg worden toegepast, in te vinden.
Ook over de gedragslijn der overige volks
vertegenwoordigers, bij die gelegenheid ge
houden, heeft de natie, dunkt ons, alle
reden vergenoegd te zijn, (altijd met uit
zondering van den heer v. Eek.)
Evenwel zoude helonzes eerbiedigen
inziens, te veroorloven ziju, eenige be
denkingen in het midden te brengen omtrent
het door sommige leden der Tweede Kamer
beweerde, onder welke leden, zoo als
men hier hoven zag, ook de heer v. Dam
v. Isselt behoort, alsof het geheele mi
nisterie Thorbecke verantwoordelijk zoude
zijn voor het indienen van die, zoo veel
misnoegen verwekkende voordragt, uitgaande
van het departement van justitie. 't Is
waar, dat er eigenlijk geen enkel wets-ont-
werp aan de Tweede Kamer zoude mogen
worden ingediend, dan met overleg en de
goedkeuring der gezamenlijke ministers, doch
men weet ook dat ertot nog toe, bij ons
te lande geen homogeen ministerie tot rijp
heid is kuunen komen. De ministers, niet
regtslreeks betrokken in het doen van de
eene of andere voordragt van wet, storen
zich, a priori althans, weinig aan 't werk
hunner confi-aters. leder hunner bewandelt
doorgaans zijn eigen weg, en niemand wil
gaarne met het maken van aanmerkingen de
eigenliefde zijns ambtgenools kwetsenen
dan vooral niet de eigenliefde van den heer
Nedermeijer v. Rosenthal.
Maar, van de eigenliefde diens mans
gesproken,het komt ons onbegrijpelijk
voor, hoe die minister, die ridder van
Rosenthal, die zijn mond zoo vol heeft van
zijne gevoeligheid en van zijne gemoedelijk
heid, na al die aanmerkingen, na al die
verwijlingen, hem, en met zoo veel grond,
in de laatste lijden gedaan, nog besluiten
kan minister te blijven, of, lievernog niet
besluiten kan zijn ontslag als zoodanig te
vragen. Bestaat de gemoedelijkheid bij ons
te lande dan tegenwoordig daarinom, tegen
eene remunei'alie van duizeud gulden per
maand alles af te wachten wat onderen ons
toevoegen Omzonder van woede te
bersten, zich alles naar het thoofd le lalon
gooijen?
Oudertusschen is het ons aangenaam, hier
te kunnen laten volgen, dat het nu han
gende wets-ontwerp, regelende het regt tot
vereeniging en vergadering, niet den minsten
kans heeft door de Tweede Kamer le zullen
wordeu aangenomen zelfs niet zoodanig als
het door de ministeriele amendementen van
den heer Poortman gesoldeerd en bijgelapt is.
Dat een ander, dat een beter, dat een
zelfstandig minister van justitie, nietloopende
aan de banden van de heei'en Muller en
d' Engelbronner, spoedig met eene aanneem
bare voordragt van wel omtrent dit punt
te voorschijn trede, dat is ontwijfelbaar
een wensch dien velen met ons zullen deelen.
Koning Willem III feestelijk onthaald
te Rotterdam.
Willem van Oranje-Nassaukoning Wil
lem 111 gehee'envertoeft thans binnen de
muren der Rotte-stad, en is daar met alle
eerbewijzingen, aan zijnen rang verschul
digd ontvangen. De tweede stad des rijks
viert feest, en, oogenschijnlijk althans, ver
heugt zich hare bevolking, den mail, die
thans koning van Nedei'land wordt genoemd,
in haar midden te zien.
Oogenschijnljk verheugen Rotterdam's in
gezetenen zich. Het hart spreekt, volgens
hetgene wij thans weten, minder dunkt ons,
dan de gedwongene ceremoniën aanduiden,
'tls feest te Rotterdam, maar, naar onze
wijze van zien, meer voor het feest zelf dan
voor den man, koning genaamd, ter wiens
eere het heet te zijn aangelegd.
Voor het laatste, heeft Rotterdam daar
voor ook zoo veel reden Heeft Willem III
zóóveel gedaandat hem zulk eene luiste-
rijke ontvangst waardig doet zijn? Heeft hij,
als krijgsheldoorlogsbenden verslagen, die
de grenzen van Neèrlands grondgebied wil
den overschrijden? Heeft hij als staatsman,
verbeteringen in de administratie van 's Lauds
zakennuttige wijzigingen in hel raderwerk
van het algemeen bestuur gebragt? Heeft
hijten minste, als mensch zich verdienstelijk
gemaakt? Ileeft hij ongelukkigen de reddende
hand toegereikt? Heelt hijzooals een vorst,
wij gelooven het althans, verpligl is te
doen, de volksgeest eenegoede wending doen
nemenen kunsten en wetenschappen kincht-
dadi.
niet in schijn, niet om verlooDing
te makeumaar in der daad zoeken aan te
moedigen en te verheffen Heeft hijten
allerminstezich roemwaardig gemaakt, als
de dankbare zoon zijns ridderlijken vaders?
Heeft hij dien oorsprong van zijn bestaan
geëerbiedigd; heeft hij hem geëerd, en ge
weend bij zijne assche; heeft hij diens
nagedachtenis al die hulde bewezen, welke
den ruiterlijken koning en den welmeenenden
Vader zoo zeer toekwam
Zij, die 'svorsten levensloop kennen; niet
vreemd zijn aan of met de gebeurtenissen
der jongste tien jarenzij zullen op die
vragen wel geen antwoord kunueu geven,
immers naar onze wijze van ziendat eene
te groole vreugdebelooninghij de ojficiele
komst van Willem lil te Rotterdam wettigt.
Wij, voor ons, wij zien in Willem III niets
anders dan een menschelijk wezenvan het
mannelijk geslaehtdat, volgens tegenwoordig
bestaande bepalingen, vergankelijk als wij
alleu, koning van Nederland is. Als een man
dieals schepseldoor Gods wilals
koning door het blinde toeval daar is.
Wat wij verder in den kleinzoon van
Neèrlands eersten Orauje-Nassau-koning zien
zullen wij verzwijgen.
Maar geenszins vei'zwijgen wijdat
naar liet ons voorkomt elk fatsoenlijk
man verontwaardigd moet zijn, en walgen
moet over de wijze waarop Rotterdam's
ingezeteuen voor een gedeelte zijn ge-
inlimideerd geworden om te illumineren-
De policie, onder eenen directeur v. Dorp
slaande, heeft op publieke plaatsen, en in
alle herbergen en tapperijenwaar zij ver
meende te kunnen komen, de lieden hang
gemaakt en hen, minder of meer zijdelings,
te kennen gegeven* dat zij de gevolgen aan
zichzelven zouden te wijten hebbendie
uit het niet deelnemen aan de openbare
festifiteiten zouden voortvloeijen. Zij is verder
gegaan. Zij heeft dnrvèn vragenwelke
dagbladen die lieden in huis ter lezing had
den, even alsof het ieder niet vrijstaat le
lezen wat hij wilIn elk ander land, Rusland
en Turkije misschien alleen uitgezonderd
had men zulke vragers op straat geworpen.
Wilden wij stilstaan bij al de deels
droefheid, deels verafschuwing wekkende
bedenkingen, die wij hier zouden kunnen
opsommen, wij zouden eeu half boekdeel
hebben vol te schrijven. Eu dit gedoogt bet
bestek van dit Blad niet.
Wij roeren daarom bloolelijk nog liet
navolgende aan:
Niet het allerminst, niet hel allergeringst
zijn wij er tegen, dat er hij's koniugs daar-
zijn in Rotterdam feest wordt gevierd. Illu
mineer, giiirlandeer, strik, vlecht, zooveel
als gij wilt, maar laat het van harte gaan.
Laat hier geen stelsel van intimidatie in het
spel komen. O gijdie Willem 111 eene
dienst deukt te doen door de Rotterdamsche
burgers le noodzaken uiterlijke vreugdebe
drijven aan den dag te leggen, beseft gij dan
niet dat gij dien vorst verraadt?
Wij zijn gcene vrienden van den koning,
ruiterlijk erkennen wij zulks, maar, men
geloove ous, tot datgene wat zijne schijn-
vrienden en schijnslaven deden en doen.
daartoe rekenen wij ous niet in staat. Voor
zóó veel misleiding, voor zóó veel bedrog,
voor zóó veel ellendige ktioeijerij slaan wij
verstomd en blikken wij met diepe verach
ting neer.
Hoe! de koning, uw heer wel het aller
meest, hij wordt door u misleidbedrogen
omtrent de gezindheid der Rotterdamsche
bevolking? Gij doet hem gelooven, dat die
illuminatiën, voor zulk een groot gedeelte
het gevolg van uw intimidatieslelsel, een
uitvloeisel zijn van de liefde des Rotter—
damsclien volks; van zijne gehechtheid aan
Neèrlands koning!
O, Willem III. geloof het, eeu rondborstig
vijand is meestal heler dan een valsche
vriend. Geloof liet, ja, dat er veleu zijn,
ook te Rotterdam, die in n den afstamme
ling zien van den bevrijder des vaderlands,
maar dat al die vertooningendie gij te
Rotterdam aanschouwt, niet geheel, cu niet