ZIERIKZEESCHE
EEWSBODE
Mo. 657».
6e. Jaarff.
Donderdag, 28 April 188®.
N ieuwstij dingen
ENGELAND.
FRANKRIJK.
DIITSCULAND-
MEN ABONNEERT ZICH':
Iu Nederland, bij den Uitgever
bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren.
In Noord-Amerika, bij J. QUINTUS, te Albany,
en bij C. de It EGT, te Cleveland Staat Ohio.
ABONNEMENTS-PRIJS
voor beide uitgaven.
Voor 3 maanden. f 1 »30.
Franco per post in Nederland- 1,30.
Voor Noord-Amerika. Franco New-York- Dollars 1,10.
VERSCHIJNT
Op Maandag en Donderdag,
ABVERTENTIEN:
10 Cent voor eiken regel.
Zegelregt voor iedere plaatsing 33 cents.
De inzending der Advertentiën kan geschieden tot
Maandag en "Woensdag, voormiddag 11 ure.
BUREAU;
Zicriktee Hoek van de Schuithaven, Lett. B, No. 94.
Brieven en Ingezouden stukken franco.
EDE HUDR A en HET VOLK.
In De Hydra van 10 April jl. en, zooals dat
blad mededeeltook in een der jongste n.0i van het
Haagsche Weekblad: Het Volkdat wij niet ge
lezen hebbenkomen ettelijke beschouwingen voor
over ons artikel, «Mogen wij nog hopen?" ge
plaatst in den Nieuwsbode van 1 April jl., waarin
die beide bladen, daar onze goede trouw voor hen
verre hoven allen zweem van twijfel verheven"
is, hunne hooge verwondering te kennen geven,
dat wij de Natie opgewekt hebben, hoop te voe
den op het Ministerie Thorbeche - van Rosenthal.
Heeds enkele nommers vroeger zouden wij die
artikelen beantwoord hebbenzoo wij niet door
tijdgebrek en door de inspanning en werkzaam
heden, welke twee gelijktijdige vervolgingen, en het
stellen onzer verdediging in de zaak contra Bur
gemeester A. van Weel van ons vorderden daarin
verhinderd waren geworden. Thans voor eenige
oogenblikken adem scheppende, willen wij onze
confrere's, met wederkeerige betuiging van ons ge
loof aan hunne goede trouwop het door hen
gestelde repliceren.
Wij moeten beginnen met te erkennen, dat de
verwondering van De Hydra en van Het Volk
zeer regtmalig zijn zou. indien wij, gelijk zij mee-
nen en schrijven, de Natie tot vertrouwen op het
ministerie Thorbeche - van Rosenthal opgewekt
hadden; maar dat is geenszins geschied. Nergens
in ons geheel artikel is daarvan een spoor te vin
denen die meening van beide bladen is eene
blijkbare misvatting. Nergens hebben wij tot hoop
op dat Ministerie aangezet. Het tegendeel is waar.
Rondweg erkennen wij in ons artikel van 10
April, oogenblikkelijk na ons bevestigend antwoord,
gegeven op de vraag:. «Mogen wij nog hopen?"
dat ook door het tegenwoordig Ministerie tot he
den weinig verrigt is om die hope te regtvaardigen
dat het een kostbren tijd nutteloos en ongebruikt
liet voorbijgaan dat het meer en meer schijnt te
blijken, dat of zwakheid of verraad, misschien wel
beide, in deszelfs boezem schuilen; dat ontijdige,
schadelijkeonbillijke eri tyrannieke Ontwerpen
van Scheepvaart- en Postwetten, de eenige en niet
zeer benijdenswaardige geschenken waren die wij
van hetzelve ontvingen doch', zoo besluiten wij
die reeks van ongunstige en weinig vertrouwen
inboezemende verschijnselen«Thorbeche, de man
dien wij voor en boven allen slellen, de baak
waarop wij zeilen heeft zichzelve niet verloochend,
maar is zijne schoone antecedenten als Hoogleeraar
en Volksvertegenwoordiger getrouw gebleven. Hier
en daar, waar hij zulks vermogtheeft hij ge
toond, dat hij volhard het goede te willen." En
hierop volgt eene lijst van daadzaken, die wij hier
niet zullen behoeven te herhalendaar zij van
openbare bekendheid zijn welke dienen moet, om
het gegronde van onzen goeden dunk over den
Minister te staven. Het is dus tot hoop op den
Minister van Binnenlandsche Zakendie zoo gewig-
tige en belangrijke Wets-Ontwerpeo te bearbeiden
en aan te bieden heeftWets-Ontwerpen, die zoo
diep in het constitutionele leven ingrijpen,en
niet tot hoop op het Ministerie waarvan hij slechts
deel uitmaakt, dat wij de Natie opwekten. En
dit doen wij nogdaar wij ons steeds overtuigd
houden dat die Minister het goede wil en dat
het slechts de verborgene doch krachtdadige tegen
werking en de duizenderlei intrigue's en kuiperijen
der hooge Aristocratie zijn, welke hem als een
net omringen en hem beletten zoo vrij te werken
en zooveel te doen als hij wel zou willen.
Tegenover ons hoopgevende artikelachten De
Hydra en Het Volk het pligtmatig te stellen een
stuk, dat omstreeks het begin van Jatiuarij II. in
het eerstgenoemde blad verschenen is, en getiteld
Was: Grieven tegen het Ministerie,
Wij herinneren ons, dat artikel met leedwezen
gelezen te hebben; zoo ook, dat wij inde eerste
oogenblikken het voornemen koesterdende pen
tegen hetzelve op te vatten, welk denkbeeld wij.
om bijzondere redenen echter weder lieten varen;
doch de inhoud van liet gesommeerde artikel is
ons vergeten; terwijl wij het n.°, waarin hetzelve
voorkomt, niet hebben kunnen terugvinden. Dit
n.° is trouwens niet opgegeven.
Bij de grieven nu, in dat artikel opgesomd,
worden nog gevoegd: »de geheele anti-vrijzinnige
wet op de brieven-posterij., welke gewis zoowel
de regering, die ze aanbood als de Kamer, welke
ze aannam, zeer weinig tot eer strekt." Wij deelen
in opzigt tot de genoemde Wet, ook blijkens ons
«hoopgevende artikel" volkomen de hier geuitte
meening. Wij hebben alleen aan te merken, dat
noch de aanbieding, noch de aanneming dier wet
aan Thorbeche kan of mag geweten worden. Het
eerste toch geschiedde door zijnen ambtgenoot, den
Minister van Financiën het laatste door de Ver
tegenwoordiging. Voor geen van beiden kan dus
de Minister van Binnenlandsche Zaken aansprake
lijk gesteld worden. En wat nu nog betreft »de
gunstelingen, waarmede zich de heer Thorbeche
schijnt te omgeven, meestal jonge lieden, welke
door hem plotseling van weinig of niet op trac-
tementen van ƒ2500 worden aangesteld, zonder
daarop de minste, althans openbare aanspraak te
hebben," en de benoeming van den hr. Loncq,
ujt Apeldoorn tot Referendaris bij het departement
van Binnenlandsche Zaken, met 2500 tractement,
achten wij het, onder verbetering, eenigzins on-
liiesch en wat te ver gedreven den Minister,
wegens de zamenstelling van zijn Kabinet, te willen
doen teregt staan of hem als een kleine jongen
daarover te berispenen om dit trouwens met
ecnigen grond te kunnen doen zou men naauw-
keuriger met personen en omstandigheden bekend
moeten zijn dan ons toeschijnt hier het geval te
wezen. Overigens is het geene behoefte bij be
noeming tot deze of gene betrekking «openbare
aanspraak" daarop te hebben of liever te maken
evenmin als men het bij den heer L. in ernst
voor eene grief kan houden vöor zijne verheffing"
Kantonregter-plaatsvervanger te zijn geweest. Na
poleon heeft zijne Maarschalkenen Generaals juist
ook niet altoos uit diegenen gekozen, die «open
bare aanspraak" daarop maakten of, bij de oude
lui t' huisdaarvoor in de wieg gelegd waren,
en toch waren zij er niet te slechter om. Het zou
eene verdienste in onzen Thorbeche te meer zijn,
indien hij, hij zijne uitmuntende talenten als Staats
man, nog de zeldzame gave bezat, verborgen ta
lenten te ontdekken en aan het licht te brengen
en miskende of ongekende verdiensten te huldigen.
Ziedaar wat wij antwoorden, om die grieven uit
den weg te cijferen.
Achten De Ilydra en Het Volk het pligtmatig,
zoowel ons als de lezers van den Nieuivsbode be
paaldelijk en met nadruk aandachtig te maken op
de ontevredenheid, die allerwege tegen het huidige
bestuur opstijgt, op de teleurstellingen, welke
algemeen aan hetzelve worden geweten en op de
grieven, welke de Natie, met het volste regt,
sedert de optreding van dit Ministerie daartegen
kan aanvoeren, wij achten hetop onze beurt,
vooral niet minder pligtmatig hun eri hunne lezers
te verwijzen naar ons artikel van 1 April: «Mogen
wij nog hopen?" hun «bepaaldelijk" en «met na
druk" verzoekende, dat artikel toch «aandachtig"
te lezen, en wei acht te geven op de overwegende
gronden, die wij, alvorens de hope des Volks bij
vernieuwing op Thorbeche te vestigen, daarvoor
aanvoerenvan welke gronden wij ons genoopt
voelen hier enkele verkort te laten volgen
«Zijn eenmaal de Kieswet en de Provinciale
Wet, dat zeker wel de gewigtigsten van allen
zijn, en die gewis niemand zoo vrijzinnig en mild
ontwerpen zou, als Thorbeche dit doen aal, tot
stand gekomen, dan hebben wij overwonnendat,
dat zijn de sleutels om de, door de Behouders
nog zoo wel bezette en slechts in naam gecapi
tuleerd hebbende vesting voor ons te ontsluiten
zoodat wij er binnendringen en den vijand over
den wal jagen kunnen. Zijn die wetten tot stand
gekomen dan zijn wij meesters van het terrein
dan staat het aan ons, zoo we niet te flaauw of
te lafhartig daartoe zijn althans, bij de verkie-
zingen, dezen zomer, "de leden der Kamer, die zich
hunne verhevene roeping en het hun geschonken
vertrouwen onwaardig toonden te zijn; die reac-
tionnair of welwaar het onze gewigtigste belan
gen gold, transactoir warendoor vrijzinniger en
energieker mannen te doen vervangen, die dan,
op hunne beurt, de tegenstanders van Thorrecke
het Ministerie zullen doen ruimen, et la vietoire
et a nous!"
«Eischen wij niet alles op eenmaalom niet
op eenmaal alles te verliezen."
«Geven wij vooral de Aristocraten geene stof tot
juichen door den man te verguizen, dien zij zoo
zeer haten wien zij het nooit vergeven zullen
dat hij hunne kampvechters van den zetel ge
drongen, en hun zelve reeds zoo menige veer uit
den staart getrokken heeft en die zeker reeds
meer ten onzen behoeve zou gedaan hebben, zoo
hij niet door hunne vijandelijke drommen omstuwd
en bemoeijelijkten door duizend argusoogen be
spied de meest mogelijke omzigtigheid behoorde
in acht te nemen."
«Wat zoudt gij van den Schipper zeggen die,
op uw verlangen, regt op de haven aanhouden,
doch op de voor U onzigtbare klippen en banken
stranden zou? Immers, dat hij den koers moest
kennen dat hij had behooren te laveren. Welnu,
Thorbeche laveert, omdat hij laveren moet; maar
met Gods hulpe en met uwe hulpe zal hij er
toch komen."
«Wat wij £te wachten hebben wat ons lot zijn
zou zoo (o 1 Mogor Missabib!) de man der 127
millioen, Meester Floris Adriaan van Haal, zegge
van Hallop nieuw aan het bewind mogt komen,
(en dit is onvermijdelijk zoo Thorbeche onver
hoopt aftreden® mogtzullen wij wel niet behoe
ven te zeggen."
Ambtgenooten en Landgenooten laat ons dan wijs
zijn. Loopen wij niet in de strikken onzer vijanden;
verguizen wij onzen vriend niet, die het wel met
ons meent; maar ondersteunen wij hem eendrag-
tiglijk, opdat hij zegeviere en onze verlossing
bewerke»
jtcfjtrf W ggonbf.
Londen, 19 April. Jl. Donderdag namiddag
werd Dublin door een geweldige storm, vergezeld
van donder, bliksem en hagel, geteisterd. De mor
gen was zeer schoon geweest eg eerst in den na
middag ten 2 ure bespeurde men eenige voorteekenen
van den naderenden orkaan. Ofschoon toen het
weder nog uiterst fraai was en de zon helder
scheen, bespeurde men met groote verbazing, dat
het kwik in den barometer onderscheidene graden
gedaald was. De wind begon eenigen tijd fel uit
het zuid-zuid-westen te blazen en schoot toen
plotseling met onvergelijkelijk geweld naar het
noord noord oosten, lijnregt tegenovergesteld aan
de eerste rigling. Zulks ging vergezeld van liagel-
buijen, die bij duizenden de glazen verbrijzelden;
men berekent de schade aan vensterglas op 30,000
p. st. alleen in Dublin. In de geheele stad waren
in den avond voor dubbel loon niet genoeg glazen
makers te krijgen en gelukkig rekende men zich
wanneer men de belofte kon ontvangen van over
2 of 3 dagen door hen geholpen te zullen worden.
De hagelsteenen waren zoo groot als knikkers,
sommigen zelfs grooter. Daarop volgden gedurende
het overige gedeelte van den dag zoo zware re-
genbuijon, dat de riolen spoedig overliepen en het
water in sommige benedenverdiepingen drie voet
hoog stond.
Van eenige huizen zijn de daken ingeslagen,
en de straten en pleinen boden het aanzien, alsof
een bombardement had plaats gehad; pannen en
puin van schoorsteenen bedekten den grond, met
vele omgestortte hoornen, waaronder twee oude
olmen bij het raadhuis, die van Karei 1 regering
dagteekenden. Het raadhuis zelf leed ook aan
merkelijk aan het dak. Het weerlicht was zoo
schrikkelijk, dat verscheiden vrouwen er in zwijm
van vielen, en de donderslagen vervulden gansch
de bevolking met schrik. Eenige personen hebben
verwondingen gekregen; doch betrekkelijk is het
getal dergeuen, die letsel hebben geleden, gelukkig
gering.
Parijs, 19 April. Nog altijd deelen de dag
bladen nadere bijzonderheden mede, betreffende de
vreesselijke ramp te Angers voorgevallen, waaronder
de volgende aandoenlijke episode: Een tuinman,
hij den heer Audussou werkzaam, had een broe
der in dienst hij hut bataillon. Hij gaat hem te
gemoet, en volgt aan de zijde zijns broeder het
peloton. Op de brug gekomen, verzuimt hij door
de vreugde van het wederzien, het passagegeld,
door de burgers verschuldigd, te voldoen. De
ambtenaar met de inning belast roept hem terug,
hij gehoorzaamt en dit toeval redt hem helleven.
Maar welk een vreesselijk schouwspel toen hij,
terugkeerende om zijn broeder in te halen, hem
met zijne kameraden voor eeuwig in den afgrond
ziet verdwijnen.
De president der republiek is in den nacht te
Angers aangekomen. Men heeft hem onmiddeljjk
verslag gedaan van het aantal dooden en den toe
stand der gekwetsten. Heden morgen heeft hij,
vergezeld door den minister van oorlog, den ge
neraal d'Uzes, bevelhebber van het departement
Maine et Loire, de slagtoffers bezocht, die het
ongeval overleefden, doch waarvan er echter velen
in wanhopigen toestand verkeeren. De tegenwoor
digheid van het hoofd van den staat te midden
dier ongelukkigen, heeft eene zeer goede uitwer
king gehad. De president heeft met den minister,
benevens de regering van Angers, de nationale
garde, en eene ontelbare menigte uit alle oorden
te zamen gevloeid, de begrafenis-plegtigheid der
verongelukten bijgewoond, Overal worden in
schrijvingen geopend ten voordeele van de betrek
kingen der slagtoffers. Ook de directeuren van
de verschillende schouwburgen der hoofdstad heb
ben eene vergadering gehouden, waarin besloten
is, dat zij allen voorstellingen zouden geven ten
voordeele van hetzelfde liefdadige doel.
Parys, 20 April, In het Journal de Maine et
Loire leest men uit Angers van 18 dezer: Heden
had de begrafenisplegtigheid plaats van 180 slagt
offers, van de vreesselijke ramp op 16 dezer voor
gevallen. Nimmer was deze stad getuige van een
zoo hartroerend schouwspel, drie en twintig wagens
volgden elkander met hunnen treurigen last bela
den, die zij naar de laatste rustplaals voerden.
Elke wagen werd begeleid door eenige soldalen
en enkele officieren, die aan den dood ontsnapt
waren. Wie zou ongevoelig hebben kunnen blijven,
bij liet zien van al die ongelukkigen, meerendeels
gekwetst, waarvan sommigen zich ter naauwernood
konden staande houden, allen innig bewogen en
te vergeefs trachtende hunne tranen in te houden.
Bijna al de winkels waren gesloten. De geheele
stad verkeert in diepen rouw.
Het gouvernement heeft het voornemen, om
een grafteeken te stichten op den oever der Maine
waar liet ongeluk van Angres heeft plaats gehad.
Frankfort, 19 April. De landverhuizingen
hebben reeds, naar een grooten maatstaf, in net
Badensche een aanvang genomen, en wel onder
eene me.'r gegoede klasse der bevolking, tot niet
gering nadeel van den materiëlen welstand des
lands. Men spreekt van gansche gemeenten ten