Middelburgse!) ingezetenen de aangewende pogingen tot verbetering onzer staalsinrigting goedkeurendat zij althans in het algemeen de voorkeur geven aan hendie naar hun beste weten den voortgang van staatkundige verlichting en wetenschappelijke vorming begunstigen, boven degenen, die, uit eene blinde gehechtheid aan verouderde vormen en begrippen van niets willen weten, waaraan men, dertig jaren geleden, in ons vaderland niet gedacht had. De kandidaten der behoudende partij waren, de heer C. Fis, die alleen kiezer werd omdat de heer Fok ker uitviel, de heeren J. van Simden Prins, jhr. mr. J. G. Schorcr en mr. M. Verbrugge. ALLEGORIE,. Het liefelijke, in vele jaren zoo langdurig in gecuen deele genoten zomerweder, heeft ons al die genoegens opgeleverddie het den genieter der schoone natuur kau opleveren. De herfst heeft zoo als gewoonlijk den zomer opgevolgdmaar hij le vert ons tot nog toe, buitengewone schoone dagen. Of het einde van het derde jaargetijde oris ech ter den voortgang van zonnige morgen- en avond stonden zal geven, laat zich moeijelijk vooruitzien. De weèrprofeten spreken van een' strengen winter, omdat er zooveel noten zijn. Dat laat zich wel liooren. Wat wij intusschen gehad hebben, dat hebben wij gehadwat wij genoten hebbendat hebben wij genoten; wat wij nadeeligs te wachten hebben, dat moeten wij afwachten. Zoo was het ook gedurende den loop dezes jaars, tot hiertoe met ons staatkundig weder. Rustig en wel aten wij onsschoon ecnigzins duur stukje brood. Wij zagen wedrennen, yacht-vermakenhard draverijen, kermisvertooningenboogschutters-optog- tenzomerbals, muzijkale vertooningenkortom alles, wat het levensgenot kon verhoogen, zonder ons eenigzins te bekommeren over het gejammer en geklaag van eenigc menschendie pijn hadden aan de duurte van levensmiddelen, aan de druk kende belastingenen al die kleinigheden meer. Om ons van tijd tot tijd aan die jeremiades te ont trekken, deden wij nu en dan een uitstapje langs den gedienstigenvlugheid bevorderenden spoorweg van Amsterdam naar Haarlemvan Haarlem naar de vorstelijke residentie, of van daarnaar Arnhem vice versa, en dat alles voor weinig geld. Wij ge noten, want niets politieks verhinderde of stremde ons in ons genot. Maar de zomer, of liever do dagen van uitspan ning zijn voorbij. Na September, die ras teneinde spordt, komt October, en in die maand begint men nadenkender te worden over den onvriendelijken zoo veel vorderenden winter. Dat nadenken bevordert zorgendie men in de zomermaanden r.iet kent- Gelukkig, die in weerwil van al het genotene, nog een appeltje voor den dorst heeft overgehouden, om zich en dozijnen in dit gurejaargetijde te kunnen verkwikken! Is dit zoo ten opzigte onzer individueele belan gen hoe zinkt ons dan niet het hart in de schoe nen, als wij denken, wat de maand October ons van den staatkundigen kant staat op te leveren. Ook ten dien opzigte spreekt men van een' zeer strengen winter, dat er veel noten te kraken zul len zijnen de groote regerings-kagchel weder eene extra-massa brandstof noodig zal hebben. De zomermaanden hebben ons rustig doen voortsukke len; maar de drie laatste maanden van het jaar kunnen ons welligt opbreken. In vertrouwen gezegd, lieve lezers! er loopteen gerucht, dat ons bang maakt. Men spreekt van kwade notendie er te kraken zullen vallenvan gebrek aan geld om de regerings-kagchel de noodi- ge extra-brandstof te kunnen verschaffen, van aan merkelijke kosten, die er tot herstel der pijpen zullen moeten aangewend worden. Sommigen gaan zelfs verder, en beweren, dat de kagchel zelve ge barsten is en men dus, omdat zij tot de gegotenen behoort, verpligt zal zijn eene nieuwe aan te schaf fen. Lieve hemel 1 dat zal centen kostenOch waren wij dien staatkundigen winter maar door! Als men zoo over al die zwarigheden begint na te denken, dan breekt een mensch het klamme zweet uit. Wat is de rustige, lieve zomer, zoo als wij er één uit duizenden gehad hebben, met al zijn werdren-, yacht-harddraverij-, muzijk- en boog schutters-vermaken toch verre te kiezen boven den last voorspellenden naderenden winter! En dan moet bij slot van rekening ons nog het ongeluk te beurt vallen dat vader tan Hall, die, zoo als men zegtziek is van het rekenenons komt te ontvallen. Dan vriezen we zeker dood. Wie zal dan voor de noodige verwarming zorgen wie zal ons dan helpen, om al de voorhanden zijnde noten te kraken'? Het geheele jaar door hebben wij onder mans voogdelijk bestuur zoo veel pretjes kun nen bijwonenheeft men ons bijna geen haar op ircT hoofd gekrenktwij mogen dus wel gezament- lijk bidden: «Behoud ons den man, door wien wij zoo veel rust genoten, gedurende de afgeloopen zo mermaanden, ook zelfs in weerwil der veelvuldige afwezigheid van den algemeenen landsvader, want er is gebrek aan voogden, zoo als oom Floris!" (t. s.) In eene Turkscho stad was bij de doortogt des Sultans niets voor eene feestelijke ontvangst gereed gemaakt. Men ontving den Sultan eenvoudig maar hartelijk, en gaf hem vele bewijzen eener treffende toegenegenheid. Een hoog geplaatst hofbeambte gaf zijne verwondering te kennen, dat alle feestelijkhe den in eene zoo groote stad waren nagelaten. «Pachazeide de overste der stad tot hem«onze stad heeft vele oude schulden, en bovendien zijn honderden onzer kinderen zonder scholen. De be stuurders der stad hebben het daarom voor pligt gehouden, alle onnoodige uitgaven tot zoo lang te vermijden tot in de dringendste behoeften voorzien zal zijn." De hoveling was regtschapen genoeg, den Sultan dit antwoord mede te deelen. Deze trok eenen kostbaren ring van zijnen vinger, en zond hem naar den stadoverste, met de eigenhandig ge schrevene woorden: «Ik moet u toonen dat ik het hoogacht, wanneer men naar zijn geweten zijn pligt betracht, en niet door schitterende feesten de hooge landsregeerders omtrent den toestand desUijks trachtte misleiden." Gave God dat er alle vorsten zoo over dachten! ZXT32501TB2SiT2 bTTCZaiT. Van ongeveer drie honderd in hunne regten ge krenkte en verkorte burgers van Overijssel. Onder de hoogst merkwaardige teekenen d?s tijds behooren voorzeker de doortastende maatregelen door eenige honderden in de provincie Overijssel geno men om hunne regtmatige aanklagten, grieven en bezwaren, onmiddelijk voor den throon des konings te brengen. Ieder onbevooroordeeldweldenkend en ordelijk vrijheidlievend Nederlander, zal wel niet, zonder smartgevoelmet treurige gewaarwordingen en verontwaardiging, hebben gelezen, de ongehoorde, in de Overijsseische dagbladen vermelde schanddaad van belemmering en finale stremming van koop handel en scheepvaart, in één woord: aan allen in-, uit- en doorvoer, langs de Vecht en Reggestroom ontstaan door het opwerpen van een'kapitalen dam, in de rivier de Vecht, nabij het Anerveer, onder de gemeente Gramsbergen, welke onverantwoordelij- I ke hoogst strafbare bedamming heeft plaats gehad, (met medeweten en zelfs in 't dadelijk gezicht der regering!!) op onderlinge tast van rijke veuveekders of veenbazen aan de Dedemsvaart, (waaronder zelfs leden der Provinciale Staten!!) met het doel, door eene finale aftapping en sluiting der Vecht, voor hun zeiven aanmerkelijke voordeelen te trekken, tot on berekenbaar nadeel, gebrek en ellende van 't alge meen, ja, ten koste van het dagelijksch brooden al het aardsche geluk van onopnoembare schippers, tallooze handeldrijvenden of neringdoenden, en van duizende particulieren zoowel in als buiten de pro vincie en buiten ons rijkl Teregt, merkt de Edel Achtbare berigtgever uit Hardenbergin de Zwolsche Courant van 23 Sept. aandat de gepleeg de wandaad strijdig is met alle verordeningen en dat het verwondering baart dat het plaatselijk be stuur van Gramsbergen, in wiens gemeente zooda nige werken worden ten uitvoer gebragt, die de reeds zoo zeer benadeelde schipperij der koophandel en 't fabrijkwezenineen woord: allen bloeiwelvaart en vertier, alle directe belangen van 't algemeen, van staat en throonte gronde rigten niet inge volge de nog fungerende wetten van 1806met alle kracht is te keer gegaan. De adressanten, grootendeelsRegge- en Vechtschip- persberoepen zich op die nog vigerende Publica tie van den 24- Februarij 1806, opzigtelijk het vast stellen van eenige bepalingen, omtrent een algemeen rivier— of waterregt over de rivieren cn stroomen der voormalige republieken toonen bescheidenlijk aan, dat de artikelen 1, 4, 7 en 12 van genoemd regentelijk besluitzoowel door de particuliere gru- weldaders, die zich meer magt hebben aangematigd, dan zelfs de kroon zou mogen gebruiken, als door den burgemeester van Gramsbergen zijn overtreden en deerlijk geschonden. Zij staan stil bij die ver moedelijke diijfveersn der regering, die zich niet geschaamd heeft, terwijldit allesonder haar gezicht plaats greep, de oogen te luiken en zich (zooals gezegd en vermoed wordt) de handen te laten vullen, en geven hunne bevreemding te kennenhoe het mo gelijk, hoe het denkbaar is dat de commissaris des konings in de provincie, nadat hem reeds door een orgaan der regering (de provinciale Overijsseische en Zwolsche Courant) bij herhaling zulke belangrijke wenken, en harde zijdelingsche verwijten waren ge geven nog laauw en onverschillig is kunnen blijven stil zitten zonder staking des werks en inhechte nisneming der gegoede belhamels te bevelen, die hunne stoutheid zelfs zoover hebben durven drijven van eene gewapende magt uit het midden hunner huur lingen tot dekking hunner ongeregeldheden en wanorde lijke en onwettige verrigtingenbij den opgeworpen dam te doen postvatten! Zij merken aan dat men in ande re gevallen toch zoo spaarzaam niet is metrequisitoirum, grendels en gevangenissen, vooral daar niet waar uitingen der vrije drukpers, eene willens blinde en hardhoorige regering, trachten ziende, hoorende en wakker te maken, om ook eens een vaderlijk oog te slaan op de meer en meer toenemende verdruk king der arbeidendende, varende, handel-en nering doende Nederlandsche burgerschap. Zij voeren aan hoe twee hunner mede-petitieona- rissen onlangs door de regtbank te Deventer zijn veroordeeld gewordentot niet minder dan dertig maanden tuchthuisstrafomdat zij de moedwillig door brood— en weeldedronkene toegedamde rivier de Vecht, niet kunnende bevaren, uit grooten hongersnood en gebrek eenige suiker-brooden aan de Dedemsvaart hadden ingeladen, met oogmerk, die voor eene ge ringe belooning naar Hasselt te vervoeren, ten einde de uitgevaste ingewanden hunner talrijke huigezin nen eenigermate te kunnen bevredigen! Zij bidden den koning allen om die ontzettende straf in de doodstraf te willen veranderen, daar ze dan slechts éénen en geen dnizendvoudigcn dood ten plaisiere van de Nabobs en uitzuigers van den Lan de, behoeven te sterven!!.... Zij verlangen van den koning regt, geregtigheid, en billijkheid, stipte na leving en juiste toepassing des derden artikels, der aangehaalde schandelijk geschonden Wïi van 1806, luidende: «de schadeloosstelling geschiedt in alle ge valle ten koste van den Lande." Zij beweren dat geene in te stellen commissién van onderzoek, in staat zijn te waarderen, de door hun geledene schade voor nu en de toekomst, en vermeenen dat eene ver goeding uit 's rijks kas van slechts f 200 voor ieder huisgezin eerder ontoereikend dan genoegzaam zijn zoude, hun adressanten tot onophoudelijke betaling van lasten zonder verdiensten, gedwongen, eenige batige vergelding voor onherstelbaar geleden verliezen te schenken. Zij zeggen eindelijk van door hun lijd zaam en geduldig gedrag (anders zoo geheel strijdig met hunnen aard) getoond te hebben geen oproer of bloedvergieten te willen, maar alleen onderwerping aan 't gezag der weten besluiten hun adres met de belangrijke betuiging, dat, bijaldien onverhoopt 's konings oor en hart mede mogt gesloten zijn voor hunne regtmatige aanklagten en billijke eischen, zij onderling het voornemen hebben opgevat, geene pa tenten voor hun bedrijf meer te zullen nemenmaar executiën, grendelen, boeijen en kerkers met al den moed der wanh iop te zullen afwachten! BTTR&ER, ZLAG-T. Wat hoort men niet al menschen klagen, Wat gaat het, zegt men, dan toch slecht, Wie zou naar d' oorzaak durven vragen; Wordt niet, helaas.' in deze dagen Het woord bevestigd, dat daar zegt Die heeft dien zal men meerder geven, Wie niet en heeft, daar neemt men van Dat hij nog heeft; nu moet men leven. En ieder ook het zijne geven. Nu vraag ik, of dit wezen kan? Onmoog'lijkl zegt ge', en de reden, Wie is toch blind, die 't niet en ziet, Die zijn reeds mijne pen ontgleden Den burgerstand moet naar beneden 't Is rijk en arm wat men thans ziet. Den burgerstand ziet men verdwijnen, Een enk'le nog die blijft bestaan; De grootste hoop ziet men verkwijnen, Men is reeds lang aan 't ondermijnen, Hoe zal het met den burger gaan? Den handel kwijnt, de lasten stijgen, Den een' ontneemt den and'ren brood En bij dit alles moet men zwijgen, En wachten tot wij bet'ring Jrrijgen, Helaas! de drukking is zeer groot. Goes, Sept. 1846. Een geabonneerde. Mijnheer de Redacteur I Vele malen is er vroeger, over het bevoouleelen van vreemden, boven onze stadgenooten, in uw geëerd blad gesprokenevenwel kan ik niet nalatennogmaals op dat zelfde terug te komen. Ik zeg, daarop terug te komenomdat het vroe ger geschrijf bij velen eenen gunstigen invloed heeft uitgeoefend. Rij velen heeft het echter nog geen den minsten invloed, en daarvan heb ik wederde doorslaanste bewijzen ontdekt, want het is waar, al te waar, dat onlangs nog per beurtschipper twee balen rijst zijn medegekomen voor een persoon die de verpligling heeft, om zijne stadgenooten zoo veel mogelijk te begunstigen, in plaats van hen te benadeelen. Wanneer hij eens herdacht aan zijne ouders, die zelve tot den burgerstand behoord hebbenen daarvan ook geheel afhankelijk warenwanneer hij eens in het geheugen hield dat het zijnen pligt is, zooveel mogelijk te zorgen dat geene wissels wor den geprotesteerd aan deze of gene winkeliers, en zooveel mogelijk trachtte om door het toe brengen van voordeelen hun de handen boven het hoofd te houden. Wanneer hij eens gedachtig was, hoe zijne stadgenooten met zware lasten te kampen hebben en door hen de voordeelen te doen ge nieten waartoe hij zooveel mogelijk in staat is, hij tot de gereedelijke voldoeningdaaraan helpt medewerkendaar hij toch als een favoriet van ze ker edelmoedig jonkheer grootendeels zijne inkom sten waardoor hij van niets tot iets gekomen, is aan de belasting te danken heeft. Maar wat toch helpt het prediken voor de uilen, wat de paarlen voorde zwijnen te werpen, immers niets, en daarom geloof ik, dat het zeer goed zoude zijn, om in plaats van zoodanige personen zulks onder het oog te brengen, hun tot het bevoordeelen van vreemden boven hunne stadgenooten al meer en meer aan te moedigen want zeker is het, dat de kruik zoo lang te water gaat tot ze eindelijk breekt, dus hoe eerder nu het breken plaats vindt, hoe eerder wij ook van zoodanig soort van volkje ontslagen zijn. Thans nu men zoodanige stijfkoppen de misken ning, die zij hunne stadgenooten doen ondervinden, onder het oog brengt, des te hardnekkiger zullen zij blijven volhouden, en door hun te prijzen, zoude eindelijk het nadeel dat zij veroorzaken al grooter en grooter worden, en eindelijk hunne benadeelde stadgenooten buiten staat worden gesteldom de zware belastingen te voldoen, zoodat wij zoodoende van een hatelijk juk (de te zware belasting) geheel onthoven werdenmaar zij ook buiten staat gesteld om meer te pluimen. ArTSnTSlTTISliT. ES?" Terstond een BEKWAAM KUIPERS- KNECHT, van een zedelijk gedrag, benoodigd bij de Wed. J. GELEIJNSE, te Haamstede. (491) SSS?" Met 1 November aanstaande, in een-(ter dorpen in het eiland Duiveland, een bekwame BROODBAKKERS-KNECHT benoodigd. Adres onder de letter Z., bij deri uitgever dezes. Brieven franco. TE KOOP: Een zwart en bruin RUINPAARD een oud 12 en een oud 15 jarente bevragen bij de Wed. Jan van Jagt (493) te z1er1kzee, ter drukkerij van p. de j.ooze. f

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1846 | | pagina 2