Verscheidenheden. FRAGMENT ITT EEN ÖliD HANDSCHRIFT. 2- -— Een Nachtwaker scheldt op het» mtddqn des daags menschcn uit, die verpligt zijn hem te helpen betalen voor het wakendat de rust niet verstoord wordt. Zoude dit werk ook tot het uitoefenen zijner functiën behooren?Te Kleef bij Roberts heeft jl. zondag een schandaal plaats ge had. Hier waren onder de 100 bezoekers ook de koopman Napoleon Weinliagen en de Hollandsche Baron van Bra'iel, wier twistgeding alom bekendis. De eerste, door den Baron op een allerhatelijkste manier aangetast zijnde, gaf nu zijnen onverzoenlijke!! vijand ettelijke welaangebragte oorvegenen tracleer- de hem daarna op dito zweepslagen in zijn gezigt. Men verwacht een bloedig einde. De Nederl. financie- verwarring strekt zich ook al tot de van Halletjes uit: wij hebben een muntbiljet van f 20 gezien met de kleur van een f 500. In Griekenland is eene zamcnzwering ontdekt. Te Zierikzee worden de in gezetenen weer vriendelijk verzocht de personele om- slag-belasting te voldoen. Al de belastingen waaraan den werkman betaalt, zijn dit jaar vruchtbaarder dan in het verschenen jaar. Zelfs de stads-belasting op de turf is te Zierikzee vruchtbaarder geworden zoodat er veel kans is, dat alles wat naar belasting zweeft, zoo vruchtbaar worden zal, dat de rest van zelve zal verdorren. Leopold heeft weer een cou rier naar zijn ouden vriend in Nederland gezonden. Te Drummen mankeert het orgel een organist, en. te Zierikzee mankeert dert organist een orgel. Den uitgever dezes is door een nachtwaker een pak «lagen belooft, mits onder drie oogen; is dit niet edelmoedig gesproken van een jongen die de rust moet bewaren, om een burger in het verborgen te willen mishandelen? Aan zulk een persoon wordt het bewa ren der rust helaas toevertrouwt! DE TAAL DER MINISTERS. De handelingen der ministers zijn bij voortduring, en worden nog aanhoudend, met alle regt, door de oppositie-bladen lievig gegispt. Geen wonder; waar verkeerde beginselen op den voorgrond staan, kun nen de daarop gegrondde en daaruit voortvloeijende handelingen en gedragingen niet anders dan insge lijks berispelijk zijn. Om maar één voorbeeld te noemen, denke men slechts aan de menigvuldige •che.idingen en overtredingen der Grondwet. Het zou ons te verre heenvoeren indien wij de veelsoortige misslagen en gebreken, welke den mi nisters eigen zijn, in derzelver bijzonderheden gin gen ontwikkelen. Wees er slechts verzekerd van, waarde lezer, dat ook uw onderdanige dienaar niet verzuimen zal, u bij voorkomende gelegenheden, op de eene of andere vernieuwde trek van onervaren heid, gedachteloosheid of willekeur, welke de mi nisters geven zullenmet vereischte nadruk en duidelijkheid te wijzen. Voor het oogenblik houden wij ons alleen bezig met de taal, welke die man nen gewoon zijn te voeren. Zijn andere liberale bladen ons reeds voorgegaan, door bij deze of ge ne ministeriële gezagenden meer bepaaldelijk stil te staan, wij stellen ons voor, met een enkel Woord, een klein overzigt te leveren van do ken merkende eigenschappen, welke hunne taal in het algemeen onderscheidt. Ai vooreerst valt op te merken dat hunne woor den met hunne daden overeenstemmen: en daar de eersten niet zeer veel aanbeveling verdienenkan men daaruit bij gevolgtrekking opmaken, hoe het met de laatsten moet gesteld zijn. Ziedaar alzoo eenige consequentieeenige harmonie: indien men namelijk aan een concert van wanklankeu dien on- Terdienden eernaam geven wil. En woorden moe ten immers als muzijk in de ooren klinken T Le ton fait la musique: zegt de Franschman; in ons vaderland zegt men ook wel van der menschen spreektrant, .dat elk vogeltje zingt zoo als het ge bekt is.» Wee u? alzoo, fijne en niet fijne ooren der welbespraakte en niet welbespraakte leden der Tweede Kamer! Gij koopt dus eigenlijk uwe be trekking toch hoog duur, en wij beginnen er aan te twijfelen of de som van f 2500 's jaars voor u wel genoeg schadeloosstelling voor gemaakte on kosten is indien gij dagelijks gedurende uwe rittingen geregeld, door middel van geneesheer en apotheker, uwe ontstelde gehoor-organen derzelver natuurlijke werking terug moet geven. En dan benijdt men u die betrekking nog, en zijn cr nog onder u, die van hartzeer bezwijken zouden, in dien zij niet herkozen werden Onbegrijpelijk wij zeggen met Ovidius: Omnia jam fiuntfieri qua posse negabam;" dat wil zeggen: «Nu 't onmogelijk geschiedt, «Loochen ik de wonderen niet.» Intusschen brengt ons deze uitweiding schier van ons onderwerp af. Die geprezen overeenstem ming levert een bewijs te meor voor de ongeschikt heid der ministers. Zij komen zonder omwegen met de verdediging van hun erbarmelijk stelsel voor den dag, Zij gebruiken niet eens de zeer al- ledaagsche geslepenheid de menschen, om ten min ste te zorgen dat hunne woorden hunne verkeerde handelwijzen verbloemen. Neen! die moeite is on- sen heeren nog te groot. Onbekwaam en onver beterlijk van natuur zijnde, komen zij in al hunne nietigheid en naaktheid, onbeschroomd te voorschijn. Of zeggen wij misschien te veel Wie dat gelooft, sla de bladzijde der Staats courant op, waar geschreven staat hetgeen de mi- |i nister van justitie in de Tweede Kamer zeide toen die heer meende dat beraadslagingen over het f ontwerp van herziening der Grondwetvan den beer Thorbecke c. s. geenen verderen voortgang moesten hebben. Welk burger t die zyg vaderland aanhangt, h efl niet van verontwaardiging gebeefd; bij het hooron of lezen van eene zoo opzettelijke en verregaande tegenwerking der teederste belan gen? Of maken wij ons schuldig aan overdrijving? Wie twijfeltleze en beoordeele hetgeen in een ander nommer van diezelfde courant vermeld staat: namelijk, waar een minister ad. interim aan de leden der Tweede Kamer vergeving vraagt voor eene aan Z. Exc. ontvallene ongepaste aanmerking, waardoor Z. Exc. verraadde niet op do hoogte van het door haar zelve ter tafel gebragte wets-ont- werp te zijn. Welk ingezeten, dien de welvaart zijns vaderlands ter harte gaat, vraagt hier niet met regt, of zulk een man één uur aan het hoofd van een departe ment kan blijven, en onder welk voorwendsel zulk een man zich de bevoegdheid geeft om te regeren, bevelen te geven, gezag le voeren? En nog staat de laatste in onze schatting bo ven den eerste. Alweder veroorloofden wij ons eene digressie. Wanneer wij het over de doorgaande ministeriële verwardheid haddendan zouden wij genegen zijn te gelooven, dat deze, hunne onge neeslijke ziekte, ook nog de qualiteit van aanste kelijkheid in zich houdt: wij zouden dan meenen zeiven «eenen slag van dien molengelijk men zegt, weg te hebben. Het vervolg hierna.) (D. B.) Hierna zag ik eene vreemde gedaante eenen man, zeer lang en schraal van gestalte, in wiens regter- hand een zwaarden in wiens linkerhand een weeg schaal was, zoodat ik hem hield voor liet beeld der geregtigheid. Doch zijne oogen waren niet ge blind met een blinddoek. En ik zag op, en de schrale man hief zijne reg- terhand waarin het zwaard was, naar de hoogte, en sprak: »wee u, gij adderengebroedsels, dat daar woont in het landuit wier en dras geweldzoo gij achter blijft in het voldoen uwer schattingen. En eene onafzienbare schare van redelijke wezens, geduldig als lammeren, trad voorwaarts, vreezende voor het zwaard, en in hunne linkerhand waren langwerpig vierkanten oorkondenwaarop In getal merken stond uitgedrukt, de schatting, die een iegelijk moest betalen. En hunne regterhand in hunne meestal platte zakken stekende, kwamen er uit te voorschijn ee nige zilveren en koperen muntstukken, die zij in de schaal legdenwelke in de linkerhand van den schralen man was. En er kwamen ook nog andere redelijke wezens, met fraaije kleederen bekleedminder beschroomd dan de eersten. In hunne regterhand waren geene oorkondenmaar beurzenkunstig van gele zijde zamengeweven. En ziet, uit die beurzen kwamen te voorschijn gouden munt-stukkendie. ze mede op de schaal van den schralen man legden. En de schatting der eersten en der laatsten wer den tegen elkander gewogen, en die der eersten waren zwaarder dan die der laatsten. En ik verwonderde mij hierover met eene grootc verwondering. Maar een man, goedig van aanschijn en helder van oogen, sprak tot mij, .en zeide: «wat verwondert gij u over dezen doorslag?" De zilveren en koperen muntsukken wegen zwaar door het zweet en door de moeitewaarmede zij op eene heerlijke wijze zijn verkregen; maar de gouden munt stukken zijn meestal onverdienden zonder arbeid ingezameld, en worden gewoonlijk met brasserijen en slemperijen verteerd: daarom zijn ze minder van waarde en ligter. En de schrale man glimlachte en riep met lui der stemme: «werkt en zwoegt en «looft maar on afgebroken voort, gij allen, die zilver en koper aan brengt, want het werken is zalig." En ik zag op, en de gewogen muntstukken wer den geworpen in eene groote ijzeren kist, in welker bodem een groot gat voorhanden was; zoodat de daarin geworpen muntstukken er even spoedig weder uit verdwenen. Doch ik kon niet bespeuren, waar ze bleven. En van schrik riep ik uit«Maak die ijzeren kist digt aan den bodem 1 Wat baten de schattin gen, wanneer zij dus verdwijnen!" Maar de schra le man hief het zwaard op, dat in zijne regter hand was, en sprak met eene stemals die van een Boanerges: «Wat vermeet gij u, nietswaardig wezen aldus te spreken? Voegt het een kind zijn' mond open te doen tegen zijnen vader, een slaaf tegen zijnen heer? Moet een worm vragen: waar om kruip ik Breng uwe schattingen open onder zoek nooit, waar zij blijven. Uit de groote kist gaan zij over in kleinere, onzigtbare kisten, en al ware het ook anders, weet, dat men, door alle eeuwen heen schattingen heeft opgebragt, die even eens voor het cog van den kortzigtigen verdwenen." En ik verstoutte mij nog eenmaal mijnen mond open te doen, zeggende* «er is eene spreuk van Brederode, en die behooren alle zwaard- en schaal- voerders in het geheugen te prenten: cHet kan ver keer en." TN.) Wij nemen het onderstaande uit het H. B. over. Daar de van tijd tot tijd verspreide geruchten aangaande het op nieuw verschijnen der bekende aardappelenziekte, nu en weder in twijfel schijnen getrokken te worden, waardoor velen meenen dot het kwaad ditmaal niet zoo erg en verontrustend moet geacht worden zal het navolgende misschien niet geheel overbodig zijn te achten, om algemeen gekend te worden. WeUigt ifekt het veler opmerkzaamheid, om nog bij tijds zich de gelegenheid ten nutte te makt*. ten einde door gepaste vourzorg-maatregelen, ^ee- i nigermate althans eene grootere schade voor te komen. Van af den 10 Julij is bovengenoemde ziekte hier in Noord-Holland met zekerheid op verschil— I lende plaatsen waargenomen. Den 15 heb ik voor I het eerst het kwaad onder mijne late of winter— aardappelen ontdekt, een enkelen plek was er toen van aangedaan. De onderste bladeren van het loof waren geel gewordende stengels zagen nog wel groen, doch met enkele donkere vlekken: over hat geheel was het loof, dat voor een paar dagen nog frisch en weelderig stond, thans op het gevoel veel zachter en buigzamer, terwijl de onderste bla deren meestal geelkleurig en slap waren. Bij onderzoek bleek mij ook nu, dat de knollen. zoo al niet vroeger, dan ten minsten zeker ge lijktijdig met het loof waren aangestoken. Immers waren niet alleen de bekende paarsche vlekken op dezelve aanwezig, maar het bederf was reeds tot eene aanmerkelijke diepte in het vleesch ingedrongen. Mijne vroege, waartoe ik poters heb genomen, die voorleden jaar vóór het ontstaan der ziekte waren gerooid, heb ik eenige dagen voor dat da ziekte zich bij mij vertoonde, allen laten uitdelven. Zij waren volkomen rijp en volgroeid, en zijn uit muntend van smaak en hoedanigheid, meelrijk en hebben geen de minste spoor van genoemde ziekte. Daarentegen heb ik toch een ziekelijk verschijn sel bij dezelve opgemerkt, hetwelk hier thans al gemeen wordt waargenomen, bestaande in eene ze kere soort van vurigheid of pokachtige zweertjes, welke gemiddeld ter grootte van de dikte eener pij pensteel, over de geheele oppervlakte van den aard appel zijn verspreiddoch bepalen zich enkel bij het vlies en dringen meestal niet verder door. Deze vurigheid heb ik bij mijne late aardappelen, die nu ziek zijn, evenzeer opgemerkt. Ofschoon ik verleden jaar, bij het dadelijk af- maaijen van het loof der ziek geworden aardappelen mij zeer goed heb bevonden, zoo heb ik echter ditmaal gemeend daarvan geen gebruik te moeien ma ken, omdat de ziekte hier nu eene maand vroeger.zich vertoont, en de knollendus naauwoiijks ten hal ve volgroeid zijn. Ik heb daartoe ook nog te eerder beslotenomdat ik niet in liet gevoelen deel der- genen die meenen, dat het kwanil van de bladereu zich aan den stengel en zoo vervolgens aan d« knol mededeelt. In het li4* stuk mijner bijdrage tot de raderlantf- sche landhuishoudkundeheb ik betrekkelijk de aard- appelenziekte reeds te kennen gegevendat naar mijn gevoelen, het kwaad in de knol aanwezig- zijnde, liet zwart worden van liet loof daarvan veel eer oen gevolg is te achten. Tot nog toe vindt ik geene reden daar anders over te denken. Het was ook op grond daarvan, dat ik rte ziekte van 1845 niet als tijdelijk heb gemeend te moeten beschou wen maar dezelve te houden voor eene epidemie die telken jare kan terugkeeren en zich op nieuw vertoonengelijk dan ook nu helaasl maar n| zeer wordt bevestigd. Heeft men na het verschijnen der ziekte, «.in gaande derzelver ware oorzaakzich in allerlei gis- singen verdiept, thans zal men toch wel niet zoo dwaas zijn, dezelve uitsluitend aan de weersgesteld heid toe te schrijvenzonder een algemeen ziekte- beginsel in den aardappel zelf te zoeken. Moge al, een buitengewoon zachte winter nevens eene voorbeeldelooze lente en zomer hierbij in aan merking komen, zoo zal het toch wel altijd waar heid blijven, dat, zoo ooit, eene lente en zomer als hoogst gunstig, wat zeg ik, als buitengewoon weldadig voor den groei der gewassen genoemd kun nen worden, dan zijn het die van 1846. Ook de vroege aardappelen, die nu dagelijks on zen disch versieren, zijn daarvan de sprekenste be wijzen. Hoe geheel anders is niet derzelver smaak en hoedanigheid, dan die van verleden jaar? Dat de gesteldheid van liet weder als bijkomends oorzaak somtijds eenen belangrijken invloed op de ziekte zelve kan uitoefenenwie zal dat betwijfelen? Maar zij is niet de eerste en voorname oorzaak daarvan; en er is alle reden om te vreezen, dat, hoe ook de weèrsgesteldlieid zij de ziekte telkenjare zich zal vertoonentot dat zij eenmaal in spijt van alle menschelijke berekeningen, ophoudt en verdwijnt, zonder dat de scherpzinnigste navorscbing nog im mer tot het wezen der zaak is doorgedrongen. I, B. VERTREK I)ER BEURTSCHEPEN, Woensdag 29 Julij. Naar Middelbnrg, 's morgens ten 6 ure. Dordrecht 6 ADTSHTS1TTIS1T. Do Notaris J. df. KATER. Nz., zal, ten verzoe ke van JOHANNES BIENEFELT, op Woensdag den 29 Julij 1846, des morgens ten 9 ure, aan deszelfs schuur te Haamstede, veilen en verkoopen: 1 bruin grijs RU1NPAARI)oud 3 jaren 5 jonge extra baatgevende MELKKOEIJEN, 1 kalfdragende VAARS, 2 tweejarige VAARZEN, 1 KAPCHAIS, eenig MELKGEREEDSCHAP en hetgeen verder zal worden geveild. (400) Uit de hand te koopr een Bruin M^R- RIE-PAARD. oud 7 jaren, beproefd co ®5«ö£5zeer geschikt bevonden voor den landbouw; alsmede een bijloopend MERRIE-VEULEN, oud 12 wekenadres bij den uitgever dezes. (401) te ZIEillKZKK, TER DRUBKÏ1UJ VAN p. db looze. 'vI J

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Nieuwsbode | 1846 | | pagina 2