IV.81
1845,
(eerste jaargang.
liet aronnement is twee
a een halve cent in de weelc,
Mikele nummers 2 cent.
F rij da
(y
De uitgave geschiedt op
maandag, woensdag en vrij
dag, des voormiddags.
21 Februarij.
iX ie uws t ij d i age n
Een verschrikkelijk ongehoord
en ongelooi'elijk gruwelstuk is voor
leden woensdag te Lauimonhy, in
het Engelsch graafschap Cumber
land gepleegd. Zekere vrouw niet
name Jane Crosby ging zich meer
malen in den drank te buiten
ondanks de gegronde verwijtingen
hares echtgenoots. De laatste, wan
neer hij t' huis kwam vroeg ge
woonlijk aan y.ijn jongste kind, een
Ojarig dochtertje wat hare moeder,
gedaan had en liet arme meisje
antwoordde onnoozelijk dat hare
moeder gedronken had. Tengevolge
daarvan had Jane Crosby legen hare
dochter een zoo grooten haat op*
gevat, dat zij besloot, het kind om
het leven te brengen. Voorleden
woensdag heelt de ontaarde moeder
het meisje ontkleed, latende haar
slechts het hemd vervolgens heeft
zij m de keuken een groot vuur
aangestoken, en, liet kind bij de bee-
neu vattende hield zij het met
het hoofd omlaag boven de vlam.
In weinig oogenhlikken had de dood
aan het lijden van liet ounoozele
schepsel een einde gemaakt. Daar
na smeet de booze vrouw het lijkje
op den vloer en ging bij de ge-
buren zeggen, dat. haar kind in het
vuur gevallen en verbrand was
maar men sloeg aan hare woorden
geen geloof, en nam haar in hech
tenis.
EEN WOORD AAN DEN KONING.
Onder bovenstaande titel is dezer dagen bij
den Boekhandelaar C. Kraayte Amsterdam,
eene welgestelde brochure verschenen, waaruit
wij onze lezers een uittreksel zullen mededeelen;
KONING van NEDERLAND Verlaat de
zalen van uw paleis en zijt vooreen oogenblilc
burger niet ons. Erisgeene meer koninklijke
taak, dan met eigen hand de wonden van èeu
getrouw volk te peilen. Kom in ons midden
en verneem, door eigen aanschouwing, wie er
klagen; hoe zij lijden, en wat zij van uwe liefde
hopen, van uwe wijsheid vertrouwen.
Van het eene einde des rijks tot het andere,
in de woning van den nijveren handwerksman,
zoowel als in die van den amhteloozen bur
ger, bij geringeren en meer aanzienlijken,
verneemt men zuchten en gemor over den
druk van belastingen, welke de Natie dringen
te verpletteren. Die klagt, voor het minst, is
zóó algemeendat de zeldzame uitzondering
welligt allëén in de huizen der meest gegoe
den wordt aangetroffen. Zij is daarbij zóó
stelligen in die mate de vrucht van elke
dagelijksche ervaringdat geene drogredenen,
hoe kunstig ook zaamgewevea, of uit welken
mond ook gevloeid, in staat zijn, haar tot
zwijgen te brengen. En is die klagt, in
't eind, wel iets anders dan het verlangen
dat eenmaal eene meer eenvoudige en zuinige
Staatshuishoudinglangs grondwettigen weg
verkregen en duurzaam bevestigd, voor een
deel althans den drukkenden last doe ver
minderen?
De Koophandelweleer de milde levens
bron van Neêrlands volksbestaan, ligt schier ge-
heol verdroogd De ondernemende handelaar
spant alle krachten in, om die bron opnieuw
te doen bloeijen. Bij elke poging echter ziet
hij zich bemoeijelijkt en belemmerd door al
lerlei knellende handenhet voorwerp zijner
nijverheid omgeslagen. De wetten van zijn
Land schijnen zijn bedrijf vijandig. De wei
nige vruchten van zijn zwoegen en arbeiden
vallen bovendien ter prooi aan de Schatkist
tot welker dienstknecht de handel allengs ver
nederd is. Moedeloos trekt hij zich terug en
klaagt. Is die klagt, bij de laatste gevolg
trekking, iets anders, dan de wensen naar
ruimeren invloed op de keuze van Vertegen
woordigers, die, met de behoefte des handels
hekend, en toegerust met ijver, bekwaamheid
en onafhankelijkheid, zijne belangen hij de
wetgeving welen te handhaven?
De Laudbouw deelt i.i dc wederwaardighe
den des Handels, in meer dan één opzigt. Zij,
die in het zweet huns aanschijns.hun' akker
beploegen en door zwaren arbeid bet ondei -
houd voor het gezin trachten te winnen zij
getroosten liet zich, des noodswanneer het
ongunstig saizoen hun den gehoopte» oogst
ontzegt. Zij brengen in weerwil daarvan ge
duldig den lande hun' verpligten penning.
Maar erger, dan het leed van mislukten oogst,
door Hooger Hand beschikt, is het onophou
delijk gekwel van Polderbesturen Dijkgraven,
Heemraadschappen, Tiendhedingenen wat
niet al bronnen van willekeur en aanmatiging
door vroegere eeuwen ons achtergelaten. Ont
moedigd en dikwerf onvermogend, de hand
having van hun goed regt elders te beproe
ven, of vermoeid door den oinslagtigea en
tragen gang van processen of administratieve
vormen, buigen zij ten laatste het hoofd en
klagen in stilte. Zijn die klagten iets an
ders dan de wensch naar hetere grondwettige
instellingen, die hen tegen dat leed vrijwaren?
De burgerij van verre weg de meeste sleden