Landtoêwettahtise™*-
Bewaring van pootgoed
DLV
De waarde van groenbemesters
Om de kwaliteit van pootgoed te
behouden is een goede bewaring
belangrijk. Uitgangspunten hiervoor
blijven een gezond gewas en zo
weinig mogelijk beschadigingen tij
dens oogst en inschuren. Bewaar-
ziekten kunt u voorkomen door het
pootgoed koel en droog te bewaren.
Met name zilverschurft en rhizocto-
nia breiden zich onder warme en
vochtige omstandigheden uit.
Drogen en afharden
Wanneer een partij pootgoed inge-
schuurd is, moet meestal direkt met
drogende lucht geventileerd wor
den. Hierbij moet de dauw-
puntstemperatuur van de
buitenlucht maximaal 2°C lager zijn
dan de temperatuur van aardappe
len. Dauwpuntstemperatuur is die
temperatuur met bijbehorende rela
tieve vochtigheid waarbij de ge
bruikte ventilatielucht vocht uit de
cel kan opnemen en afvoeren. Stop
met ventileren als de partij op 40
cm vanaf boven winddroog
aanvoelt.
Wanneer het pootgoed onder droge
omstandigheden gerooid is en ook
droog aanvoelt, kan de droogperio-
de worden overgeslagen en direkt
met de wondhelingsfase worden
begonnen.
De wondhelingsfase is een belang
rijke fase bij pootgoed. Deze ver
loopt optimaal bij een temperatuur
van 18 °C en een relatieve lucht
vochtigheid van minstens 90%. In
deze periode moet zo weinig moge
lijk worden geventileerd. Alleen als
de temperatuur van de partij boven
de 20°C komt, of als er condens
optreedt in de toplaag van het poot
goed, is enige ventilatie nodig (on
geveer een half uur per dag is
voldoende). De wondheling duurt
10 tot 14 dagen.
Inkoelen en bewaren
Het inkoelen mag niet beginnen
voordat alle wondjes geheeld zijn.
Wanneer eerder begonnen wordt
met inkoelen, zal het pootgoed te
veel vocht verliezen en sneller versle
ten zijn. Er zijn twee verschillende
typen koeling waarin pootgoed op
geslagen kan worden: buitenlucht-
koeling en mechanische koeling.
Buitenluchtkoeling
Met enkel buitenlucht mogen de
aardappelen niet direkt ingekoeld
worden tot de uiteindeljke bewaar-
temperatuur. De kans op hogere
temperaturen gedurende het najaar
is aanwezig. Probeer daarom tijdens
het inkoelen de temperatuur gelei
delijk naar beneden te brengen. Ge
bruik alleen buitenlucht die
minimaal 2°C kouder is dan de pro-
dukttemperatuur. In onderstaande
tabel zijn richtlijnen aangegeven
voor de produkttemperatuur per
periode.
Tabel 1. richtlijnen produkttempe
ratuur
begin september 12°C
eind september 10°C
begin oktober 9°C
eind oktober 7°C
begin november 5°C
eind november 3 4°C
Grote temperatuurschommelingen
in het produkt moeten tijdens het
inkoelen en bwaren voorkomen
worden. Dit kan namelijk condens
veroorzaken en daardoor eerdere
kieming van het pootgoed. Vermijd
het indringen van warme buiten
lucht door luiken en deuren te slui
ten als er niet geventileerd wordt.
Een goed geïsoleerde cel is een ver
eiste om schommelingen in tempe
ratuur te voorkomen. Een
geautomatiseerd besturings
systeem van de ventilatoren levert
vaak het beste resultaat op. De be-
waartemperatuur heeft naast het
ras de grootste invloed op de kie
ming van pootaardappelen.
Mechanische koeling
Bij mechanische koeling zijn meer
dere mogelijkheden:
1. Terugkoeien met buitenluchtkoe
ling, daarna de mechanische koeling
als ondersteuning gebruiken. Wan
neer eind oktober de produkttempe
ratuur tot 7°C is gezakt, kan de
mechanische koeling worden inge
zet. Deze heeft dan alleen als taak
het pootgoed naar 2.5 4°C te
brengen en daarop te houden. Voor
deel is dat er geen temperatuur
schommelingen meer optreden.
2. Direkt de mechanische koeling
inzetten. Direkt na de wondheling
kan met mechanische koeling het
produkt ingekoeld worden. Hoe snel
en hoe ver de temperatuur moet
zakken, is afhankelijk van het
tijdstip van sorteren en van het ras.
Erg kiemlustige rassen kunnen eerst
gesorteerd worden en direct daarna
in de mechanische koeling worden
gezet tot het moment van afleveren.
Wanneer het produkt in oktober/no
vember gesorteerd wordt, moet het
produkt tot 10 °C teruggekoeld wor-
VRIJDAG 30 JULI 1993
■■■■■■MHHRis Hf
den. Dit moet in 10 dagen tot stand
gebracht kunnen worden. Opwar
men voor het sorteren is dan niet
nodig. Wanneer het produkt na de
cember pas gesorteerd wordt, moet
het pootgoed direkt tot de ge
wenste bewaartemperatuur van on
geveer 3°C teruggekoeld worden.
Het advies is dit in 21 dagen te
doen, omdat dit economisch gezien
het meest rendabel is.
Bewaartemperatuur
Met de term bewaartemperatuur
wordt de produkttemperatuur be
doeld. Bij kisten- en zakkenbewaring
komt het echter vaak voor dat de
produkttemperatuur ca. 1°C hoger
is dan de celtemperatuur. Hiermee
moet dus rekening gehouden wor
den bij de instelling van de appara
tuur. Uit onderzoek blijkt dat een
produkttemperatuur van 3 4°C
voor geen van de onderzochte ras
sen nadelige gevolgen heeft. Bij een
lagere temperatuur treden wel ras
verschillen op. Verder lijken de vroe
ger afrijpende rassen meer last te
hebben van een koude bewaring
dan de later afrijpende rassen. Ook
rassen met een langere kiemrust lij
ken gevoeliger te zijn dan rassen
met een kortere kiemrust. Agria,
Bildtstar, Saturna, Morene en Aziza
moeten bij een temperatuur van 5
6°C bewaard worden.
DLV Team Akkerbouw Goes
ing. N. Kerckhaert
Om de economische waarde voor gangbare akkerbouwgewassen te
bepalen is op betrekkelijk eenvoudige manier een saldo te maken.
In "Kwantitatieve Informatie", een uitgave van het PAGV, staan sal
do's zelfs per gewas voor u op een rij gezet. Wat echter opvalt is
dat voor groenbemestingsgewassen alleen een kostenpost staat
vermeld. Vreemd, want je ziet in toenemende mate op veel akker
bouwbedrijven deze gewassen een plaatsje in het bouwplan inne
men. Is het niet vanwege direkt zichtbare geldopbrengsten, dan
toch zal een groenbemester voldoende goede eigenschappen moe
ten bezitten om een plaatsje in het bouwplan te rechtvaardigen.
Wat is dan die waarde van een groenbemester?
Bladrammenas
Effectieve organischestof
De teelt van een groenbemester is
een investering die pas in volgende
jaren haar vruchten afwerpt. Zij valt
niet in een saldo uit te drukken. Van
oudsher teelt men groenbemesters
om de grond te verbeteren. Door de
aanvoer van organische stof blijft
niet alleen de vruchtbaarheid in
stand, maar verbetert ook de struk-
tuur van de grond. Vooral in een
bouwplan met veel hakvruchten,
waarin de afbraak van organische
stof groter is dan de aanvoer, kan de
teelt van een groenbemester één
van de maatregelen zijn. Voor de in
standhouding van het organische
stofgehalte van de bouwvoor is het
noodzakelijk dat de jaarlijkse af
braak van 2% van de aktieve orga
nische stof wordt aangevuld. Dit
komt overeen met 1500 kg effectie
ve organische stof. In tabel 1 staat
voor een aantal groenbemesters de
hoeveelheid effectieve organische
stof die per hectare wordt aan
gevoerd.
Stikstofbinding
Een groenbemester neemt een deel
van de stikstof op, die na de oogst
van het hoofdgewas nog in de bo
dem achterblijft. Hierdoor voorkomt
een groenbemester dat deze
stikstof in de winter uitspoelt en het
grond- en oppervlaktewater belast.
De door een groenbemester opge
nomen stikstof kan over de winter
heen getild worden en weer be
schikbaar komen voor het nieuwe
gewas. Om goed te kunnen groeien
heeft een groenbemester 40 80
kg N nodig per hectare. Deze hoe
veelheid is vaak in het najaar nog in
de bouwvoor aanwezig. Een
geslaagde groenbemester zal onge
veer 25 35 kg N leveren voor het
volgende gewas. Deze stikstof zit
niet in het stikstof-mineraal monster
in het voorjaar en zal dus van het
bemestingsadvies moeten worden
afgetrokken.
Erosie
Los van het bovenstaande, wanneer
de groenbemester in het voorjaar
wordt ondergeploegd, beschermt
een groenbemester de grond tegen
verstomping en verstuiving. Niet al
leen het deel van de plant boven de
grond, maar ook de wortels zorgen
ervoor dat de structuur stabiel
wordt of blijft.
Resistentie
Niet in de laatste plaats is er de
resistentie-eigenschap van een aan
tal kruisbloemige groenbemesters
tegen het bietencysteaaltja Van blad-
rammanas en gele mosterd zijn er
rassen bekend die de aaltjes wel
lokken maar waarbij niet of nauwe
lijks vermeerdering van bieten-
cysteaaltjes plaatsvindt. Afhankelijk
van de hoogte van de besmettings
graad met het bietencysteaaltje kan
een groot uitlokkend effect worden
bereikt. Kies daarvoor rassen met
een hoge resistentiewaardering en
een intensieve beworteling, gecom
bineerd met een lange vegetatieve
periode (laat bloeiende rassen). Met
inbegrip van braaklegging kan onder
optimale omstandigheden, een re
sistente groenbemester tot 99%
van de aaltjespopulatie verminde
ren. Bij toepassing van een groenbe
mester in het najaar, waarbij de
omstandigheden voor uitlokking
van aaltjes minder gunstig zijn, is
het uitziekend effect veelal lager.
Vooral de temperatuur is voor de
aaltjesaktiviteit erg belangrijk. De
optimale bodemtemperatuur ligt
rond 20°C. Afhankelijk van de
weersomstandigheden en de ont
wikkeling van het gewas kan de
werking variëren van 0-35% extra
uitzieking vergeleken met braak of
een neutraal gewas. Om nog enig
uitziekend effect van deze groenbe
mester te mogen verwachten dient
daarom niet later dan 1 augustus te
worden gezaaid. Na deze datum
worden de kansen op een goede
uitzieking steeds geringer. Qua re
sistentie is er geen kwantitatief ver
schil tussen gele mosterd of
bladrammenas. De resistentie van
bijvoorbeeld het ras Ultimo is echter
beter dan van Adagio. Dus binnen
het gewas blijken er wél rasverschil
len. In tabel 2 staat voor een aantal
groenbemesters de invloed van de
resistentie op het uitziekend vermo
gen van bietencysteaaltja
Tegenover de positieve resistentie
eigenschappen van sommige groen
bemesters is inmiddels ook bekend
dat weer andere groenbemesters
juist goede waardplanten zijn voor
bepaalde aaltjessoorten. Op lichte
gronden met een besmetting met
het wortelknobbelaaltje is om deze
reden een grasgroenbemester sterk
af te raden. Gras blijkt evenals aard
appelen, schorseneren en peen een
sterke vermeerdering van het wor
telknobbelaaltje te bevorderen. Dit
zijn zulke goede waardplanten dat
ze zijn zelfs het effect van grond-
ontsmetting teniet doen. Het enige
dat een afname van deze aaltjespo
pulatie veroorzaakt, is zwarte braak.
Zo is weer een andere soort groen
bemester, o.a. phacelia, een goede
waardplant voor het wortellesieaal-
tje. Hierdoor wordt de groenbe
mester afgeraden in bouwplannen
met vollegrondsgroenten en bloem
bollen. Hieruit blijkt het belang om
voorafgaand aan de keuze van een
groenbemester goed te kijken naar
de verschillende raseigenschappen.
Optelsom
Uiteindelijk is de waarde van een
groenbemester een optelsom van
meer en minder gunstige eigen
schappen per soort en per ras. Uw
eigen bedrijfsomstandigheden, zo
als teeltintensiteit, bouwplan, regio,
grondsoort, prijs waarvoor organi
sche mest kan worden gekocht,
soort en mate van aaltjesbesmet
ting, organische stofbalans en mi
lieuaspecten, bepalen de waarde
van een groenbemester. Deze waar
de afgewogen tegen de kosten voor
de teelt van een groenbemester, zal
uw keuze moeten bepalen.
ing. J. Hamming
bedrijfsdeskundige DLV-team akker
bouw Westmaas
Tabel 1
Hoeveelheden effectieve organische stof in kg per ha, die met de diverse
groenbemesters aangevoerd worden.
Groenbemestingsgewassen
kg effectieve
organische
stof/ha
onder dekvrucht ingezaaid:
Italiaans en Westerwolds raaigras
1255
Engels raaigras
1155
rode klaver
1165
witte klaver
850
in de stoppel gezaaid:
Italiaans en Westerwolds raaigras
1080
bladkool
840
bladrammenas
850
gele mosterd
850
stoppelknollen
830
wikken
645
Bron: PAGV handboek voor de akkerbouw en de groenteteelt in de vol-
legrond.
Tabel 2
De invloed van resistente groenbemestingsgewassen, verbouwd gedurende
het braakjaar (1991), op de besmetting met bietencysteaaltjes en de op
brengst van suikerbieten in 1992.
Gewas in braak
Besmetting eieren
Vermeer
Opbrengst
en larven per
derings
volggewas bieten.
100 cc grond
factor
suikergewicht
relatief
Phacelia
700
0,8
100 12,8
ton/ha)
Siletina
580
3,2
91
Adagio
560
0,5
103
Nemex
920
0,1
108
Ultimo
430
0,1
109
grondontsmetting
830
0,3
113
1 50 I dichloor-
propeen
Bron: IRS jaarverslag 1993