Organisatienieuws
Mineralenboekhouding geeft
veehouder duidelijkheid
Nieuws uit het hoofdbestuur
Noodslachtplaatsen op de tocht
ZLM staat op ganzenopvang
in natuurgebieden
Bij stichten varkenshouderij
niet met twee maten meten
_3JI
ZLM blijft regulerende heffing voor akkerbouw afwijzingen
Bedrijfsniveau
Vrijwilligheid
Verplaatsingswet
Studieclubs
Regionale cursussen
West-Brabant
Noodslachtplaatsen
Entingen
Wederom gevecht om behoud noods/achtprijzen
HI
VRIJDAG 14 MEI 1993
Alleen een snelle invoering van de
mineralenboekhouding in de vee
houderij zal duidelijk maken hoe
groot het mestoverschot werkelijk
is. Alle cijfers die nu circuleren zijn
discutabel. Aan de hand van de mi-
neralenbalans weet straks elke vee
houder wat hem te doen staat.
Daarom doen veehouders er ver
standig aan deze boekhouding zo
snel mogelijk in te voeren. Aldus het
hoofdbestuur van de ZLM, dat zich
maandag j.l. uitsprak over het mest
beleid.
Het hoofdbestuur sprak de vrees uit
dat in het kader van de verscherping
van het mestbeleid de gebruiksnor
men voor bouw en maisland tot een
landbouwkundig onverantwoord ni
veau worden aangescherpt. Het
hoofdbestuur is van mening dat het
gebruik van de mineralenboekhou
ding in de akkerbouw als voorlich
tingsinstrument gestimuleerd moet
worden. Het daaraan gekoppeld in
voeren van een regulerende heffing
wijst het hoofdsbestuur echter re
soluut af. Bovendien moet bij de re
gulering van het stikstofgebruik
middels een mineralenboekhouding
kunstmest in elk geval buiten be
schouwing blijven, zo stelde het
hoofdbestuur.
Het hoofdbestuur van de ZLM staat
op het standpunt dat het landbouw
bedrijfsleven in het overleg met de
overheid moet vasthouden aan haar
eigen plan "Mestbeleid naar 2000".
Dit plan legt de verantwoordelijk
heid voor de mestproduktie en
mestafzet bij de individuele veehou
der. Het plan is opgesteld door het
Landbouwschap en de Produkt-
schappen. Het stelt maatregelen
voor ter beperking van de mest- en
ammoniakproduktie op bedrijfsni
veau. Op die manier zijn betere re
sultaten te behalen dan door het
opleggen van generieke maatrege
len, wat de regering voor ogen
staat.'
Het plan ontziet de veehouder die
niets doet aan de mest niet. Zo zal
het bovenste kwart van de mestpro-
duktierechten van varkens- en
pluimveebedrijven worden belast
met een hoge heffing, ingaande ui
terlijk 1 januari 1995. Deze heffing is
nog gebasseerd op het bestaande
fosfaatboekhoudsysteem. Zodra de
regulerende mineralenboekhouding
is ingevoerd, kan de 25%-regeling
vervallen.
Het ZLM-bestuur onderstreepte dat
het een goede zaak is als veehou
ders op vrijwillige basis nu al starten
met een mineralenboekhouding. Er
zijn volop mogelijkheden om hier-
W. van Veldhuizen
over voorlichting te verkrijgen. Het
bedrijfsleven zou graag zien dat de
mineralenboekhouding in de vee
houderij per 1 januari 1995 verplicht
wordt gesteld. Dat er een verplich
ting komt, is inmiddels wel zeker.
Veehouders doen er daarom ver
standig hier nu al op in te spelen.
Ook in het plan van het landbouw
bedrijfsleven zijn overigens heffin
gen op een te hoge mestproduktie
mogelijk. Veehouders kunnen ech
ter ontkomen aan een verplichte
heffing als zij hun mest op een aan
toonbaar verantwoorde manier kun
nen afzetten.
In het plan zit ook een voorstel tot
verlaging van de gebruiksnormen en
acceptabele verliesnormen voor fos
faat. De gebruiksnorm voor mais-
en bouwland moet in 1998 terugge
bracht zijn tot 110 kg per ha, voor
grasland tot 145 kg per ha. Het ac
ceptabel fosfaatverlies (het verschil
tussen het gebruik van fosfaat en
de onttrekking daarvan door het ge
was) moet in 1995 tot 75 kg/ha zijn
teruggebracht en in het jaar 2000
tot 25 kg/ha. Wat betreft stikstof
moet er zo snel mogelijk duidelijk
heid komen over acceptabele ver
liesnormen. Omdat de regulerende
mineralenboekhouding het instru
ment wordt om behalve fosfaat ook
stikstof terug te dringen, kunnen
uitrijverboden naar de mening van
het landbouwbedrijfsleven ver
vallen.
De Verplaatsingswet dient zo spoe
dig mogelijk te worden ingevoerd.
Het systeem van mestproduktie-
rechten moet zo snel mogelijk wor
den omgezet in een systeem met
afzetrechten. Zodra dat het geval is
kan de verplaatsingswet weer ver
vallen. "Zelfs als de verplaatsings
wet maar twee jaar werkt, dan nog
is het zinvol om hem in te voeren",
aldus W. van Veldhuizen, voorzitter
van de veehouderijcommissie van
de ZLM.
De ZLM is er niet gerust op dat in
natuurgebieden voldoende maatre
gelen voor ganzenopvang worden
getroffen. Volgens de voorzitter van
de commissie grondgebruik van de
ZLM, J.L. van Gorsel, komt de gan
zenopvang in gevaar omdat er in na
tuurgebieden te weinig jong
voedselrijk gras beschikbaar zal zijn.
In de Provinciale Commissie Beheer
Landbouwgronden is nadrukkelijk
afgesproken dat in de toekomstige
natuurterreinen ruimte wordt ge
maakt voor ganzenopvang. Nu blijkt
dat toekomstige beheerders van de
ze terreinen wel positief staan te
genover ganzenopvang, maar
daarvoor niet de specifiek noodza
kelijke maatregelen willen treffen.
De ZLM vindt deze kwestie zo be
langrijk dat landinrichtingscommis
sies hun medewerking afhankelijk
moeten maken van het feit dat er
In "Mestbeleid naar 2000" wordt
verder gesteld dat ook het ammoni
akbeleid op bedrijfsniveau moet
worden aangepakt. Ook hier is de
regulerende mineralenboekhouding
het uitgangspunt. Het hoofdbestuur
van de ZLM onderschrijft de visie
die ten grondslag ligt aan het plan
van het bedrijfsleven. Dit houdt in
dat niet gekozen moet worden voor
algemeen geldende maatregelen,
dus geen extra aanscherping van de
gebruiksnormen, geen versnelde in
voering van de eindnormen, geen
schorsing van de latente mestpro-
duktierechten en geen verlaging van
de grondgebonden mestproduktie-
rechten. Als de regering toch deze
weg opgaat, zal het draagvlak voor
de noodzakelijk te nemen maatrege
len wegvallen.
Het hoofdbestuur van de ZLM
steunt de visie van voorzitter H.C.
van der Maas, dat aanvragen voor
nieuwvestiging van intensieve vee
houderijbedrijven in Zeeland moeten
worden beoordeeld op basis van de
milieu- en planologische regels, zo
als die landelijk en provinciaal
gelden.
De ZLM vindt het onjuist dat bij het
beoordelen van de aanvragen voor
varkenshouderijen op Zuid-Beveland
onderscheid wordt gemaakt tussen
grote en kleine bedrijven. In dat ge
val zou namelijk eerst moeten wor
den vastgesteld wat een klein en
wat een groot bedrijf is. Het stellen
van dit soort criteria is zeer discuta
bel. Waar intensieve veehouderij op
grond van de bestaande regelgeving
mogelijk is, moeten geen belemme
ringen worden opgeworpen, aldus
de ZLM.
Intussen heeft de provincie Zeeland
het initiatief genomen tot overleg
met de betrokken gemeentebestu
ren, de georganiseerde landbouw
en het Landbouwcentrum om de
mogelijkheden en onmogelijkheden
van intensieve veehouderij in Zee
land te bespreken en waar nodig
duidelijkheid te scheppen. De ZLM
juicht dit initiatief toe en zal er me
dewerking aan verlenen.
De vestiging van intensieve veehou
derij is aktueel geworden nu er op
Zuid-Beveland drie aanvragen liggen
(twee in Goes en een in de gemeen
te Borsele) voor het stichten van
grotere varkenshouderijbedrijven.
De gemeente Goes heeft intussen al
afwijzend gereageerd naar aanlei
ding van een groot aantal bezwaren
van burgers. De VVD-fraktie in de
Goese gemeenteraad heeft het col
lege van b. en w. door middel van
schriftelijke vragen ter verantwoor
ding geroepen over de afwijzing.
Het hoofdbestuur van de ZLM vindt
dat de akkerbouwstudieclubs na af
loop van de rijkssubsidie financieel
op eigen benen moeten staan. De
akkerbouwstudieclubs zijn drie jaar
lang gefinancierd uit de herstructu
reringsgelden voor de akkerbouw,
die na de akties in 1990 beschik
baar kwamen. Deze periode loopt
dit jaar af. De ZLM vindt dat de stu
dieclubs moeten blijven bestaan,
maar zich nu in principe zelf moeten
bedruipen. Wel is de ZLM bereid
hand- en spandiensten te verrichten
ten behoeve van de nieuw gevorm
de studieclubs.
Het hoofdbestuur van de ZLM
stemt in met de oprichting van het
Regionale Overlegorganen Cursus
onderwijs (ROOC). Via deze regio
nale aanpak kan het
cursusonderwijs beter op de be
hoeften worden afgestemd. Een
ROOC kan er bijvoorbeeld voor zor
gen dat er een in bepaalde regio
cursussen worden gegeven, waar
die regio om vraagt. Gedacht wordt
aan drie regio's: Noord-Zeeland,
Midden-Zeeland en Zeeuwsch
Vlaanderen. In de overlegorganen
moeten vertegenwoordigers komen
van de landbouworganisaties, plat
telandsvrouwen, jongeren en vak
technische organisaties. Het
Provinciaal Overleg Orgaan Cursus
onderwijs blijft zich bezighouden
met beleidsmatige en organisatori
sche zaken.
De ZLM wil de financiële steun aan
het project "Nu zaaien straks
oogsten" voor de landbouw in
West-Brabant voortzetten. In het ka
der van dit project worden initiatie
ven in de praktijk ontplooid en
gestimuleerd. Het hoofdbestuur
besloot voor de komende twee ja
ren de gevraagde extra financiële
bijdrage ter beschikking te stellen
met het oog op de voortgang van
dit project. Het ZLM-aandeel be
draagt 10% van de extra kosten ad
f 22.500,- per jaar ten laste van het
bedrijfsleven.
Het hoofdbestuur van de ZLM
maakt zich ongerust over het ver
dwijnen van noodslachtplaatsen.
Vooral in een provincie met een lage
veebezetting, zoals Zeeland, wordt
dit een steeds nijpender probleem,
vooral als gevolg van scherpe keu
ringseisen kunnen noodslachtplaat
sen vaak niet in stand blijven. De
ZLM vindt dit een slechte zaak. De
opvang van dieren-in-nood komt
hierdoor in de knel. De ZLM zal er
daar om landelijk voor pleiten dat er
voorzieningen blijven, zodat dieren
in acute nood, bijvoorbeeld als ge
volg van een ongeval, kunnen wor
den geslacht.
In navolging van de commissie vee
houderij heeft het hoofdbestuur van
de ZLM uitgesproken dat er op dit
moment niet voldoende reden is om
het EG-beleid ten aanzien van het
niet meer uitvoeren van preventieve
entingen tegen o.a. mond- en
klauwzeer te herzien. Er mag wor
den verwacht dat de uitbraak in Ita
lië binnen de perken blijft. Zo niet,
dan zouden preventieve entingen
onmiddelijk weer ingevoerd moeten
worden. Het instellen van een fonds
om risico's van dierziekten op te
vangen op kosten van het land
bouwbedrijfsleven is volgens de
ZLM geen haalbare kaart. Wel moet
het zgn. "stamping-out"fonds in
stand blijven, aldus de ZLM.
J.L. van Gorsel
geen goede maatregelen voor gan
zenopvang worden getroffen, aldus
het hoofdbestuur.
Het aanpassen van de Vleeskeu-
ringswet aan nieuwe EG-normen
luidt het einde in voor een groot
aantal noodslachtplaatsen. Ook de
voorgestelde verhoging van de keu
ringstarieven van de Rijksdienst
voor de keuring van Vee en Vlees
(RW) vormt een bedreiging voor
het voortbestaan. De Afdelingen
Veehouderij en Veredelingsland-
bouw van het KNLC willen het aan
tal noodslachtplaatsen zo hoog
mogelijk houden. Hierbij is ook een
goede verspreiding over het land
van belang.
Eind jaren tachtig waren de
noodslachtplaatsen ook al punt van
discussia In 1987 moest de Neder
landse veesector knokken voor het
behoud ervan. Destijds lukte dat, dit
keer lijkt het gevecht een stuk moei
lijker. Twee zaken bedreigen de
noodslachtplaatsen. Ten eerste
moet Nederland haar Vleeskeu-
ringswet aanpassen aan nieuwe
EG-normen. Volgens deze normen
mogen alleen grote slachterijen 'af
wijkende dieren' slachten. Voor de
meeste bestaande noodslachtplaat
sen betekent dit dat ze óf alleen
niet-afwijkende dieren mogen slach
ten, óf dat ze fors moeten uibteiden,
óf dat ze moeten sluiten. De eerste
twee mogelijkheden zijn niet reëel,
want die bieden weinig perspectief.
Voor veel noodslachterijen dreigt
daarom sluiting.
Ten tweede gaat de RVV haar tarie
ven kostendekkend maken. De keu
ringsdienst wil zo de kosten daar
leggen, waar ze worden gemaakt.
Tot dusver lag het keuringstarief bij
noodslachtingen op een laag ni
veau, zodat nu een forse verhoging
van het tarief nodig zou zijn. Dit be
tekent vrijwel zeker het einde van de
noodslachtingen van andere dieren
dan runderen en paarden.
Correct
De Afdeling Veehouderij en de Af
deling Veredelingslandbouw van het
KNLC beseffen dat er weinig aan de
aanscherping van de EG-normen is
te doen. Ze hopen wel dat de over
heid niet al te star zal zijn bij de in
terpretatie van de EG-regelgeving.
Enige flexibiliteit biedt de
noodslachtplaatsen nog wat ruimte.
"We moeten gezamenlijk met de
overheid kijken naar de mogelijkhe
den. Het is niet alleen in het boeren-
belang, maar ook in het algemeen
belang van een exporterend land als
Nederland om op een correcte ma
nier met 'afwijkende dieren' om te
gaan", aldus de Afdelingen. Uiter
aard is het ook in het belang van het
dier dat er een goed net van
noodslachtplaatsen over Neder
land verspreid blijft.
De Afdeling Veehouderij wil de re
guliere slachterijen betrekken bij het
zoeken naar een oplossing. "Het is
voor hen belangrijk dat er, ook in
'vee-dunne gebieden', noodslacht
plaatsen blijven. Desnoods moeten
de reguliere slachterijen plaats bie
den voor noodslachtingen".
De overige slachterijen kunnen ook
een rol spelen bij het beperken van
de verhoging van de RVV-
keuringstarieven bij noodslachtin
gen. Door een extra verhoging van
de tarieven bij gewone slachtingen,
kunnen de noodslachtingen worden
ontzien, bepleiten de Afdelingen.
"Als veesectoren hebben we hier
een verantwoordelijkheid. Dit houdt
in dat het aantal noodslachtplaatsen
zo hoog mogelijk moet zijn. Enige
centralisatie is niet verkeerd, want
dan is de slachtplaats uiteindelijk
beter te exploiteren. We dienen ech
ter wel voor een goede verdeling
over het land te zorgen. Zo voorko
men we wantoestanden met wrak
ke en zieke dieren".
Geert Pinxterhuis