OL> Mestverwerking op boerderijniveau Exportverbod vlees Italië versoepeld Oppervlakte gemaaid gras voor stalvoedering neemt gestaag af nfiaij! Drogestofgehalte varkensmest moet omhoog Rapport over nutriëntenbeheer van melkveebedrijf op zand VRIJDAG 2 APRIL 1993 1» M 1 17 Omdat de afzet van mest steeds meer geld kost, wordt veel energie en kennis gestoken in de verbete ring van de kwaliteit en de be- en verwerking van mest. Naast de ver werking van mest op industriële ba sis staan eventueel de mogelijkheden op boerderijniveau met name de laatste tijd uitdrukke lijk in de belangstelling. De belang rijkste mogelijkheden daartoe zijn het verbeteren van de mest op be drijfsniveau en het scheiden van de mest in een dikke en dunne fractie. Het verbeteren van de mest Het mestprobleem in de varkens houderij spitst zich op bedrijfsni veau toe op de mineralen in de voeding, het mestvolume en de mestkwaliteit. Het doel bij mestbe- werking of mestverwerking is de mineralen in een kleiner volume te verpakken. Door beperking in de water-voerverhouding en waterver bruik bij het reinigen van de stallen en het verminderen van het mors- water is het drogestofgehalte van de mest al duidelijk gestegen. Desalniettemin wordt er nog (te veel) mest geproduceerd met een te laag drogestofgehalte. Het dro gestofgehalte van vleesvar- kensmest is gemiddeld 11%. Er zijn bedrijven met een gemiddelde van 8% droge stof, maar ook bedrij ven die gemiddeld 14% droge stof halen. Veel invloed heeft de water- voerverhouding. Als de water- voerverhouding 2.5 1 is wordt 1.46 m3 mest geproduceerd per ge middeld aanwezig vleesvarken en is het drogestofgehalte 8,8%, bij een water-voerhouding van 2,1 1 wordt 1.17 m3 mest geproduceerd en is het drogestofgehalte 11,3%. Bij een water-voerverhouding 1.8 1 wordt 0,95 m3 mest geproduceerd en is het drogestofgehalte 14,8%. Met name de voermethode heeft veel invloed op de water- voerverhouding. De brijvoerbakme- thode is uitermate goed geschikt voor een lage water-voerverhouding b.v. 2.1 1 omdat geen vermorsing van water optreedt. Een voermetho de waarbij een bijtnippel achter in het hok geplaatst wordt zonder 'morsbakje betekent veel water ver morsen en een ongunstige water- voerverhouding b.v. 2.8 1. Een aantal factoren heeft veel in vloed op mestvolume en mestkwali teit. Tabel 1 en 2 geven deze effecten aan. Tabel 1 heeft betrek king op de vleesvarkenshouderij en tabel 2 op de zeugenhouderij (zie ta bel 1 2). De tabellen geven aan dat naast een ongunstige water-voerverhouding, lekkende nippels, lekkende kelders en het reinigen van de stallen veel invloed hebben op het mestvolume en het drogestofgehalte van de mest. Het scheiden van de mest Mestscheiden kan op bedrijfsniveau plaatsvinden: 1. op natuurlijke wijze 2. door mechanische bewerkingen o.a. mestscheiders, mestschui- ven en het verdampen van de natte mest. 1. Op natuurlijke wijze: a. ontmenging als gevolg van een diepe mestopslag (meer dan 0,8 m) en een ruimere opslagperiode (meer dan 3 maanden) b. ontmenging van de dikke en dun ne mest door toevoeging van poly meren. Dit zijn stoffen die het bezinkingsproces stimuleren. Het ontmengen van mest middels een diepere mestopslag en een rui mere opslagperiode vindt op be drijfsniveau plaats. Het is daardoor mogelijk de dunnere fractie mest in de omgeving af te zetten en de dik kere mest over grotere afstand te transporteren. Het toevoegen van polymeren is alleen bij zeugenmest O zinvol. Er staan echter wel kosten tegenover, ongeveer f3,— per m3 mest. 2. Mechanische mestbewerking In de toekomst zal op het varkens- houderijbedrijf de eerste onmisbare stap van mestscheiding door me chanische apparatuur plaatsvinden. De steeds grotere transportafstan den van de mest nopen de varkens houder er toe mest af te leveren met een droge stofgehalte van 15% en meer. De werking van mechanische mestscheiders is sterk afhankelijk van de mestsoort, maar ook binnen dezelfde mestsoort komen echter ook grote verschillen voor, waardoor het resultaat van mestscheiding erg verschillend is. De meeste mest scheiders kunnen een dikke fractie produceren van 15 tot 35% d.s. Een probleem is dat het drogestof gehalte van de dunne fractie te hoog blijft. Bovendien zitten er in de dunne fractie te grote deeltjes (doorsnede groter dan 0.15 mm), waardoor verder behandelen van de mest beperkt of nog niet mogelijk is. Een bijkomstig groot probleem is dat de rijksoverheid in de meststof fenwet heeft vastgelegd, dat be werkte mest met een drogestofgehalte van minder dan 5% zogenaamde waterige fractie is, en dat daarvoor als bemestings norm gelden: a: grasland 50 m3 per jaar b: maïs- of bouwland 25 m3 per jaar Beperkingen die mestscheiden van zeugenmest bijna onmogelijk ma ken. Vleesvarkensmest met een droge-stofgehalte van b.v. 11% kan gescheiden worden in een dik ge deelte van meer dan 20% d.s. (dat is ongeveer 40% van het volume) en een dun gedeelte van 5% droge stof wat ongeveer 60% van de massa is. Het dikke gedeelte kan dan naar de akkerbouwgebieden op grote afstand afgezet worden, het dunne gedeelte in de directe omge ving van het varkensbedrijf. Een andere mogelijkheid van mest scheiden is het toepassen van mestschuiven onder de roosters, waarbij de urine middels een gier- goot wordt opgevangen en de vastere dikkere mest wordt verza meld door de mestschuif. Een ont wikkeling die het laatste jaar op gang is gekomen en die nu verder ontwikkeld wordt en die naast het beperken van de ammoniakuitstoot beslist ook mogelijkheden heeft met betrekking tot verbetering van mestvolume en mestkwaliteit. Samenvatting en conclusies: 1. Het verbeteren van de mestkwa liteit, het beperken van het mest volume en het verlagen van de mineralen in de mest zijn de bes te en de goedkoopste mogelijk heden om mest te be- of verwerken op bedrijfsniveau. 2. Op natuurlijke wijze mestschei den is onder bepaalde bedrijfs omstandigheden mogelijk en is goedkoop. Het toevoegen van polymeren is hooguit bij zeugen mest interessant. 3. Mechanische mestscheiders zul len in de toekomst op veel var- kenshouderijbedrijven de eerste stap zijn van mestscheiding. 4. De werking van mechanische mestscheiders is afhankelijk van de mestsoort, maar ook van de samenstelling van de mest. 5. Het droge-stofgehalte van de dunne fractie wordt slechts be perkt verlaagd door de mest scheiders. Bovendien zitten er in de dunne fractie dikwijls te grote deeltjes, waardoor verder behan delen van de mest beperkt of niet mogelijk is. 6. De rijksoverheid heeft bepaald dat bewerkte mest met minder dan 5% drogestof z.g. "waterige fractie" is. Hiervoor zijn slechts beperkte hoeveelheden als be mesting op landbouwgronden toegestaan. 7. Door het toepassen van mest schuiven is eveneens mestschei ding mogelijk, mede in combinatie met het beperken van de ammoniakuitstoot kan deze methode aantrekkelijk worden. D.L.V. Boxtel Antoon van Oort Bedrijfsdeskundige Tabel 1. Onderdeel Hoe het niet moet: een lekkende bijtnippel Verandering per eenheid Mestvolume m3/jaar Droge stof water-voerverhouding 0,1 l/kg - 0,07 0,6 lekkende bijtnippel 1 druppel/sec/bijtnippel 5,65 lekkende kelders - in grondwater 0,17 - 1,0 - geen regenwaterafvoer 0,20 - 1,25 reinigen van stallen 10 liter/plaats/ronde - 0,03 0,25 verbetering voerconversie 0,1/kg groei 0,07 0,15 Tabel 2. verlaging watergift guste/dragende zeugen 1 l/zeug/dag - 0,3 0,8 lekkende bijtnippel 1 druppel/sec/bijtnippel 5,65 lekkende kelders - in grondwater 1,0 - 0,9 - geen regenwaterafvoer 1,0 - 0,9 reinigen van stallen 20 liter/hok/ronde 0,09 0,1 extra big/zeug/jaar >20) per af gel. big 0,08 - 0,1 Het Permanent Veterinair Comité van de EG heeft in zijn zitting van 24 maart een zekere versoepeling tot stand weten te brengen bij het Italiaanse exportverbod van vee en vlees uit een aantal regio's. Zoals bekend is dit verbod tot stand gekomen in verband met het uitbre ken van mond- en klauwzeer in Ita lië. Onder voorbehoud van de aanvaarding van deze versoepeling door de Europese Commissie zou den de Italiaanse grenzen op korte termijn weder open zijn. De m&k was aanvankelijk beperkt tot enkele regio's in het zuiden. De ze dagen werd evenwel een nieuwe uitbraak gemeld in de regio Venetië. Het voederen van vers weidegras in de stal is bij rundveehouders steeds minder in trek. Werd in 1985 nog 17% van de totale gemaaide oppervlakte bestemd voor zo- merstalvoedering, in 1992 is dat aandeel nog slechts 7%. Daarente gen wordt een steeds groter per centage van de oppervlakte gemaaid t.b.v. kuil voer. In 1985 werd driekwart van de gemaaide oppervlakte gebruikt om kuilvoer te winnen en in 1992 is dit percentage gestegen tot 84. De totale voorraad graskuil, het be langrijkste ruwvoer voor rundvee in de winterperiode, is in 1992 ten op zichte van 1991 met 6% toegeno- De gangbare grasveehouderij ver draagt zich niet of nauwelijks met overige functies van het landelijk gebied als drinkwaterwinning, na tuurontwikkeling of recreatie. De oorzaak hiervan is de sterk toegeno men aankoop van krachtvoer, die heeft geleid tot een steeds lossere band tussen de dierlijke produktie en de grondoppervlakte c.q. voeder- produktie op het bedrijf. Daardoor zijn grote nutriëntenoverschotten ontstaan, die gepaard gaan met op hopingen in de bodem en schadelij ke emissies naar grond- en oppervlaktewater. In PR-rapport 143 worden meer duurzame bedrijfs systemen voorgesteld, gebaseerd op een duurzaam nutriëntenbeheer. Dat is de afstemming van de aan voer op de afvoer van nutriënten, met name P, om landbouwkundig gewenste en ecologisch aanvaard bare bodemreserves aan nutriënten te bereiken en te handhaven. Het duurzaam nutriëntenbeheer is uitge werkt in twee duurzaamheidscrite ria: duurzame veebezetting (voedergrootvee-eenheden per hec tare) en duurzaam melkquotum (kg meetmelk per hectare). Na de doorvoering van het duurza me nutriëntenbeheer op het bedrijf worden de financiële gevolgen bere kend. De titel van het rapport is: Twee duurzaamheidscriteria ge toetst aan een gangbaar melkvee bedrijf. Het is te bestellen door f 25,- over te maken op Postbank nummer 2307421 van het Proefsta tion PR te Lelystad met vermelding: rapport 143. men. In vergelijking met het gemiddelde over de afgelopen vijf jaar is de voorraad echter met 2% afgenomen. Dit blijkt uit een steek- proefonderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek naar het graslandgebruik op bedrijven met rundvee. Het areaal grasland in gebruik op bedrijven met rundvee neemt jaar lijks licht af, maar de in totaal ge maaide oppervlakte grasland volgt deze trend niet. In 1992 is de totale oppervlakte gemaaid grasland 6% groter dan in het voorafgaande jaar en ten opzichte van het vijfjaarlijks gemiddelde is deze oppervlakte vrij wel gelijk gebleven. In de loop van de tijd is de maai-intensiteit dus wat toegenomen. De geoogste hoeveelheid graskuil in 1992 bedroeg 4.342 miljoen kg dro ge stof 3% t.o.v. 1991) en de ge oogste hoeveelheid hooi was 340 miljoen kg droge stof (-9% t.o.v. 1991). De totale voorraad hooi aan het be gin van de stalperiode 1991/'93 was ruim een kwart lager dan het gemid delde van de afgelopen vijf jaar. De totale voorraad hooi aan het begin van de stalperiode is sinds 1985 nog niet zo laag geweest als in 1992. Ruim 2% van het grasland wordt gemaaid voor overige doel einden, zoals het kunstmatig drogen van gras.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1993 | | pagina 17