Geld en goed Weet u wat er in mest zit? Accountantsunie ZLM Bedrijfs- of privébezit? Sociaal Ekonomische Voorlichting Nieuwe bijdrageregeling kwaliteitsprojekten in werking Vrijkomende agrarische gebouwen mogen landbouw niet belemmeren 4 Bij de mestregelgeving kijkt de over heid naar de hoeveelheid fosfaat die aangewend mag worden op land bouwgrond. U weet dan hoeveel kg-fosfaat u mag uitrijden, maar weet u ook hoeveel kg mest daar mee overeenkomt? Om dat te bere kenen moet een rekensommetje ge maakt worden. Allereerst is in dit kader van belang hoeveel mest er uitgereden mag worden. Voor 1992 zijn de uitrij- normen: grasland 200 kg P205 per ha bouwland 125 kg P205 per ha maisland 250 kg P205 per ha Deze normen zijn echter in verband met de landbouwbegroting in dis cussie. Voor het berekenen van het aantal tonnen mest dat u op uw ei gen grond mag gebruiken, gaat u als volgt te werk: Bereken uw plaatsingsruimte; dat wil zeggen het aantal kg fos faat dat u maximaal op uw grond mag gebruiken. Dit is te berekenen door de uitrijnormen (gebruiksnormen) te vermenig vuldigen met het aantal ha per bestemming. - Bereken de totale fosfaatproduk- tie van uw bedrijf. Dit is te bere kenen door het aantal aanwezige dieren (per categorie) te verme nigvuldigen met de fosfaatpro- duktie per diersoort (tabel 1). - Door van de totale fosfaatpro- duktie de plaatsingsruimte af te trekken kunt u berekenen of u een 'mestoverschot' op uw be drijf hebt. - Hierna kunt u de omrekennorm opzoeken die hoort bij de te ge bruiken mest. De omrekennorm (hoeveelheid fosfaat per 100 kg dierlijke meststof) is afhankelijk van een bepaalde mestcode. De ze mestcode is o.a. afhankelijk van de mestsoort, bedrijfs systeem, diersoort en het wel/niet deelnemen aan het MARS (Mineralen Afvoer Regi stratie Systeem). De omreken- normen staan in tabel 2 vermeld. Door de fosfaatproduktie te de len door de omrekennorm weet u hoeveel m3 mest het bedrijf (per diersoort) heeft gepro duceerd. - Deelt u de totale fosfaatproduk tie door het aantal aanwezige hectaren en komt u dan uit bo ven de 125, dan bent u verplicht een volledige mestboekhouding bij te houden. Tevens moet u dan overschotheffing gaan betalen. Gebeurt de afzet van 'overschot aan mest' door middel van mestafzetcontracten dan be hoeft er minder overschotheffing betaald te worden. Rekenvoorbeeld Om het voorgaande in getallen uit te drukken heb ik een voorbeeldbedrijf genomen bestaande uit 80 stuks melkvee en 40 meststieren (ouder dan 1 jaar) zonder jongvee met 20 ha grasland. De plaatsingsruimte voor dit bedrijf is 4000 kg P205 (20 ha x 200 kg/ha grasland). De totale fosfaat produktie is 4080 kg P205 (80 x 41 40 x 20). Dit bedrijf heeft te ma ken met een 'mestoverschot' van 80 kg P205. De fosfaatproduktie bestaat uit 3280 kg P205 (koeien) met als omrekenfactor 2,0 (dunne mest);' en 800 kg P205 (stieren) met als omrekenfactor 2,1 (dunne mest). Bij de omrekenfactor ben ik uitgegaan dat de beesten dunne mest produceren. Voor het bedrijf betekent dit dat er 1640 ton dunne (koeie)mest en 381 ton dunne (stie- re)mest geproduceerd wordt. Er mag 20 x 200 4000 kg fos faat op het bedrijf aangewend wor den. Indien u besluit de koeiemest zoveel mogelijk zelf aan te wenden betekent dit, dat de 1640 ton dunne mest (koeien) volledig geplaatst kan worden op het eigen bedrijf. Tevens kan er 343 ton dunne mest (stieren) op het bedrijf geplaatst worden. Dit betekent dat er op dit bedrijf 38 ton dunne mest (stieren) afgezet moet worden. De Gewestelijke Raad voor Zee land van het Landbouwschap acht een diskussie over het be leid ten aanzien van vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen gewenst. De Raad stelt dat agrarische be drijfsgebouwen na beëindiging van het agrarische gebruik een andere funktie kunnen krijgen mits deze nieuwe funktie de ont wikkeling en bedrijfsvoering van omliggende agrarische bedrijven niet zal belemmeren. Nadere uitwerking van dit beleid suitgangspunt zal in overleg met de provincie geschieden. De te betalen overschotheffing is als volgt te berekenen: de totale fos faatproduktie is 4080 kg P205 per 20 ha. Per ha is dit: 4080 20 204 kg P205. Bij meer dan 125 kg P205 per ha moet er ovQrschothef- fing betaald worden. De volgende tarieven gelden: 125 kg is het nul-tarief van toepassing, vanaf 125 kg tot en met 200 kg is f 0,25 tarief van toepassing, en boven de 200 kg geldt het tarief van f 0,50 per kg. Voor het voorbeeldbedrijf is de bere kening als volgt: 75 x f 0,25 4 x f 0,50 f 20,75 per ha. Voor het gehele bedrijf moet een overschotheffing van 20 x f 20,75 f 415,— betaald worden. Tabel 1 Fosfaatproduktie per diersoort (in kg per gemiddeld aanwezig dier) rundvee melkkoeien 41 vrouwelijk jongvee jonger dan 1 jaar 9 vrouwelijk jongvee ouder dan 1 jaar 18 stieren voor de fokkerij jonger dan 1 jaar 12 stieren voor de fokkerij ouder dan 1 jaar 22 startkalveren jonger dan 2 maanden 2,4 startkalveren tussen 2 en 6 maanden 6,1 vleeskalveren jonger dan 6 maanden 5,2 weidekoeien 41 vleesstieren jonger dan 3 maanden 6,7 stierkalveren tussen 3 en 6 maanden 14,9 stierkalveren jonger dan 16 maanden 13,4 overig vleesvee jonger dan 1 jaar 12 overig vleesvee ouder dan 1 jaar 20 slachtrassen ouder dan 19 weken (opfok) 0,74 slachtkuikens 0,24 Varkens zeugen met biggen jonger dan 6 weken 14,6 zeugen met biggen tot 25 kg 20,3 opfokzeugen met biggen van 25 kg tot 7 maanden 7,1 opfokzeugen van 7 maanden tot eerste dekking 11,8 opfokzeugen van 25 kg tot eerste dekking 8,2 opfokberen van 25 kg tot 7 maanden 8,1 opfokberen van 7 maanden en ouder 13,8 biggen aangeleverd van 6 weken tot 25 kg slachtzeugen vleesvarkens Hennen en hanen legrassen jonger dan 18 weken (opfok) legrassen ouder dan 18 weken (opfok) slachtrassen jonger dan 19 weken (opfok) Schapen fokschapen overige schapen Geiten melkgeiten overige geiten Nertsen fokteven fokreuen pups TABEL 2 vaste mest vaste mest vaste'mest vaste mest vaste mest dunne mest vaste mest vaste mest gier dunne mest dunne mest Eenden 2,7 ouderdieren van slach- 11,8 teenden 1,1 7,4 slachteenden 0,6 Konijnen 0,20 voedster 1,8 fokrammen 1,0 0,50 slachtkonijnen 0,4 opfokkonijne'n 0,8 0,25 Kalkoenen kalkoenen jonger dan 5,1 6 weken 0,26 3,2 kalkoenen tussen 6 en 30 weken 1,47 kalkoenen ouder dan 4,7 30 weken 2,00 2,5 slachtkalkoenen 0,79 Vossen 1,0 fokmoeren 2,9 0,8 fokrekels 2,1 0,8 pups 2,1 vaste mest gier dunne mest hoeveelheid fosfaat per 1000 kilogram dierlijke meststof: schapen gehouden op roostervloer 4,0 gehouden op stro 3,5 yossen alle bedrijfssystemen 36,0 nertsen alle bedrijfssystemen 27,0 geiten gehouden op roostervloer 4,0 gehouden op stro 3,5 eenden alle bedrijfssystemen 7,3 eenden alle bedrijfssystemen 5,0 konijnen alle bedrijfssystemen 13,0 rundvee alle bedrijfssystemen 3,8 rundvee alle bedrijfssystemen 0,2 rundvee koeien jongvee 1,8-2,0 vleesvee 2,1 kippen/legrassen afh. v. staltype 6,5-38,0 kippen/slachtrassen afh. v. staltype 8-21,0 varkens afh. v. staltype 7,5-9,0 varkens alle bedrijfssystemen 0,9 varkens afh. v.d. diercategorie 5,3 M.J. Meijers Op 27 maart is de Bijdrageregeling "kwaliteitsprojekten agrarische pro- dukten en produktieprocessen" in werking getreden. Staatssekretaris Gabor (landbouw) wil daarmee de ontwikkeling van projekten die bij dragen aan het realiseren van het De keus of een aankoop tot het be- drijfsgedeelte dan wel tot het privé- gedeelte van het vermogen moet worden gerekend is vaak niet zo moeilijk te maken. De aard van het gekochte zal veelal duidelijk aange ven tot welke sfeer (bedrijf of privé) het moet worden gerekend. "Zaken die door hun aard en funktie öf uitsluitend een bedrijfsbestem- ming hebben öf uitsluitend aan privé-doeleinden dienstbaar zijn, kunnen in redelijkheid niet tot de an dere sfeer worden gerekend". Dit is de hoofdregel in onze fiskaal getinte boekhoudingen. Zaken die zowel privé als bedrijfsmatig worden ge bruikt, mogen naar keuze van de ondernemer tot het privé- dan wel bedrijfsvermogen worden gerekend. Het is belangrijk om te weten wat de gevolgen van een (verplichte) keus kunnen zijn. Binnen het onder nemersvermogen mag een bedrijfs- bezit worden afgewaardeerd (afgeschreven) als aannemelijk is dat het bezit in waarde daalt. Een in privé" gehouden bezitting mag mo gelijk in waarde dalen, maar deze af waardering komt niet ten laste van de bedrijfswinst. Dit betekent dat het aantrekkelijk kan zijn om aan te tonen dat een aankoop zoveel mo gelijk bedrijfsmatige toepassingen heeft, waardoor afschrijving ten laste van de winst mogelijk wordt. De tegenhanger van deze situatie is dat bij verkoop tegen een hogere waarde dan de boekwaarde, deze meerwaarde ook weer tot de fiskale winst moet worden gerekend. In de privésfeer zou deze meerwaarde on belast zijn geweest. Zo kunnen eerst voordelig geachte situaties la ter weieens blijken niet meer zo voordelig te zijn geweest. Met name bij onroerend goed zien wij nogal eens een waardestijging ontstaan. Wel privé maar toch bedrijfsmatig Een landbouwer kocht van een buurman zijn landbouwgrond en de daarop staande boerderij, bestaan de uit een woon- en bedrijfsgedeel- te die zich onder één kap bevinden. Omdat onze landbouwer geen be hoefte had de boerderij zelf te gaan gebruiken werden deze gebouwen aangehouden tot zich een gunstige gelegenheid tot verkoop zou voor doen. De bedrijfsgebouwen moesten door hun aard wel als be drijfsvermogen worden aangemerkt, maar het woongedeelte van de boerderij had geen bedrijfsfunktie en werd daardoor tot het privéver- mogen gerekend. Nadien lukte het om de boerderij te verkopen en wel onder zodanige kondities dat er winst met deze ver koop werd behaald. Omdat het woongedeelte tot het privévermo- gen was gerekend werd de winst op het woongedeelte buiten het inko men gelaten, ervan uitgaande dat dit een in de privésfeer onbelaste vermogensstijging betekent. De Hoge Raad is het echter met de ze stelling niet eens. Omdat aan het woongedeelte geen nadrukkelijke privébestemming is gegeven (er is geen voornemen om dit gedeelte in gebruik te nemen), is het slechts aangehouden in afwachting van een gunstig moment tot verkoop. De aankoop van de grond en de gebou wen is een bedrijfshandeling, waar door het geheel ook een bedrijfsmatig karakter krijgt, tenzij het woongedeelte nadrukkelijk voor privégebruik wordt aangewend. Nu dit niet is gebeurd, dan wel ook niet in de bedoeling heeft gelegen het voor privé te gaan gebruiken, heeft ook dit onderdeel van de aankoop steeds een bedrijfskarakter behou den. De behaalde boekwinst bij ver koop moet daarom tot het belastbaar inkomen worden gere kend. Waarmee ook weer is aange toond dat een gedane keus niet altijd wordt geaccepteerd. B. Veerbeek kwaliteitsbeleid stimuleren. De re geling maakt een overheidsbijdrage van ten hoogste 50% mogelijk. Wat de potentiële begunstigden be treft mikt de regeling op instellin gen, werkzaam voor een sektor binnen het agrarische bedrijfsleven, die niet zelf landbouwprodukten- voortbrengen. Onder de regeling^ vallen projekten die nieuw en expp-p, rimenteel van aard zijn en waarvan de resultaten niet slechts één on-., derneming ten goede komen maarn een bedrijfstak. De kategorie vaoA subsidiabele projekten is zeer divers en kan bestaan uit onderzoekspro gramma's, demonstratie- en proef- projekten, maar ook uit herstrukturering van keuringsinstel lingen en wijziging van keurings systemen. Enkele voorbeelden van subsidiabele ontwikkelingen zijn: - certificering van bedrijfs- en pro duktieprocessen die in belangrijke mate de efficiëntie en effektiviteit van keuringssystemen kunnen be vorderen; - implementatie van Integrale Ke tenbeheerssystemen (1KB) in een adequaat kwaliteitsborgings- systeem. Voor het indienen van aanvragen voor projekten die nog in 1992 zul len starten zalnog een openstel lingstermijn worden vastgesteld. Voor projekten die in 1993 starten is de openstellingstermijn van 1 juli 1992 t/m 30 september 1992. Aanvragen voor een bijdrage kun nen bij de Direktie Milieu, Kwaliteit en Voeding van het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden ingediend.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1992 | | pagina 4