Belangrijk dat sectoren samen
optrekken in één organisatie
Meeste emigrerende boeren
blijven binnen Europa
Groot voor de wereld,
klein voor de boer
DLO besteedt veel
aandacht aan duur
zame bedrijfssystemen
Organisatienieuws
Land- en tuinbouw kan bijdrage
broeikaseffect verder beperken
Voorzitter Geldersche Mij. van Landbouw:
7
'Als de ZLM af zou haken, dan doen
wij onmiddellijk zaken met GMvL en
ULG'. Dit zei O LM-voorzitter H. Slijk
huis vorige week in Exel voor de ge
zamenlijke ledenvergadering van
OLM-Markelo en GMvL-Laren-
Lochem. GMvL voorzitter J.G. van
Leeuwen maakte de leden echter
duidelijk dat de Geldersche Mij niet
van plan is de Zuidelijke collega aan
de kant te zetten. 'De ZLM geeft
ons een stevige en consequente
hand. Als wij die loslaten, dan zijn
we een ongeloofwaardige partner in
de organisatiewereld'. De OLM én
ook ABTB en CBTB worden door
Van Leeuwen wel van harte uitge
nodigd zich aan te sluiten bij het
blok.
'De OLM heeft een duidelijke keus
gemaakt: Regionale krachtenbunde
ling binnen herkenbare regio's', al
dus Slijkhuis. Gezien de
overeenkomsten tussen Gelderland,
Overijssel en ook Utrecht, passen
die organisaties bij elkaar, vindt de
OLM-voorzitter. Zo'n blok kan ook
aansluiten bij de bestaande struc
tuur van ABTB en CBTB. Daarnaast
noemde Slijkhuis nog de mogelijke
provinciale herindeling, waarbinnen
een oostelijk blok past.
In december besloot de OLM-
ledenraad niet verder mee te rijden
in de fusietrein van de Zuidelijke,
Gelderse en Utrechtse clubs. Met
name vanuit de Veenkoloniën en de
kop van Overijssel, werd aangedra
gen dat de OLM niet past bij een
ZLM. 'Wij hebben de conclusie ge
trokken dat op dat moment geen
meerderheid van de OLM een fusie
van Leeuwen
wilde tussen de vier organisaties',
zo zei Slijkhuis.
Korte lijnen
'Korte lijnen tussen leden en
bestuur is juist ons ideaal', aldus
Van Leeuwen. Hij gaf aan dat de
drie werken aan een organisa
tiestructuur, waarbij afdelingen in
kringverband maandelijks mee gaan
besluiten over de agendapunten van
het hoofdbestuur.
De Geldersche Mij heeft voorts de
visie dat er één Nederlandse land
bouworganisatie in het open Europa
moet komen. 'De huidige situatie
kost u alle dagen geld!' Van Leeu
wen vindt dat van de versnipperde
belangenbehartiging geen sturende
werking uit gaat. 'Er blijft in het hui
dige model van belangenbehartiging
erg veel liggen'. De GMvL-voorzitter
gaf aan dat de organisaties onvol
doende menskracht bezitten om bij
voorbeeld gemeenten, die
aankloppen voor hulp bij het maken
van plannen, te adviseren, om in
waterschappen koersen te bepalen
en om gemeenteraadsleden te on
dersteunen.
Overleg
Die ene organisatie lijkt er voorlopig
niet te komen, dus zoekt de Gelder
sche nu naar partners binnen het
KNLC. Een aantal jaren geleden leid
de dat tot een overleg met Utrecht,
Flevoland en Overijssel over een ge
zamenlijke opzet van de dienstverle
ning. De Geldersche en de LMIJ
haakten af. Van Leeuwen: 'Dat ging
over een samenwerking op onder-
delen, geen fusie. En dat willen wij
niet'.
Later in 1990 spraken OLM en
GMvL over gezamenlijke huis
vesting in Deventer, toen stopte de
OLM het gesprek. En daarop meld
de de Zuidelijke Landbouw Maat
schappij zich om serieus te praten
met de GMvL. De Geldersche
wenste in de eerste gesprekken wel
dat OLM en ULG erbij betrokken
zouden worden. Aldus geschiedde,
maar het liep verkeerd af.
Van Leeuwen vindt dat discussie
over afstanden, verschillende grond
soorten en sectoren in één organi
satie een 'totaal verouderde
benadering' is. Binnen elke organi
satie tekenen zich die verschillen af.
En het is volgens Van Leeuwen juist
uiterst belangrijk dat sectoren zich
niet van elkaar verwijderen, maar
samen optrekken in één organisatie.
Ingrid van den Hengel
Onder boeren en tuinders in Neder
land groeit de belangstelling voor
emigratie. Steeds meer wordt over
de landsgrenzen heen gezocht naar
mogelijkheden om een bedrijf op te
zetten en uit te bouwen. Jaarlijks
verlaten tientallen boeren hun be
drijf om elders opnieuw te starten.
De meesten verhuizen binnen Euro
pa; ongeveer een kwart emigreert
naar Canada. Dit blijkt uit een oriën
terende studie van het Landbouw-
Economisch Instituut (LEI-DLO), op
basis van interviews met een reeks
personen die betrokken zijn bij emi
gratie.
Van de naar schatting 150 boeren
en tuinders die vorig jaar emigreer
den, vestigde zich ongeveer twee
derde in Europa, vooral in Frankrijk,
België en de voormalige DDR. De
voorkeur voor vestiging in Europa
berust onder meer op de overwe
ging dat men dan nog relatief ge
makkelijk contacten met familie en
kennissen in Nederland kan blijven
onderhouden. Een derde van de
emigranten vestigde zich buiten
Europa, voornamelijk in Canada.
Daar is een gunstig landbouw-
economisch klimaat en verder wo
nen er reeds veel boeren van Neder
landse oorsprong, waardoor er
meestal minder aanpassingsproble
men zijn dan in andere landen.
De groeiende belangstelling voor
emigratie wordt volgens de LEI-
studie vooral gevoed door de toene
mende beperkingen die de land- en
tuinbouw in Nederland ondervin
den. Europese maatregelen ter be
perking van de produktie en hel
nationale milieu- en mestbeleid stel
len grenzen aan de ontwikke
lingsmogelijkheden van de
bedrijven. Ruimere beschikbaarheid
van cultuurgrond en produktierech-
ten tegen relatief lage prijzen en
minder stringente regelgeving ma
ken vestiging in het buitenland aan
trekkelijk.
Meer emigratie naar ex-DDR
Verwacht wordt dat het aantal agra
rische emigranten in de komende ja
ren iets zal toenemen, onder andere
door meer 'verhuizingen' naar de
voormalige DDR. Naar de Centraal
Europese landen wordt nog geen
emigratie van betekenis voorzien.
De politieke en economische situa
tie is daar nog weinig stabiel en ten
opzichte van Nederland zijn het
welvaarts- en voorzieningsniveau er
nog erg laag. Vooralsnog ligt het
mêer voor de hand dat er samen
werkingsverbanden en vormen van
contractteelt tot ontwikkeling
komen.
Als de fusie tussen Geldersche,
ULG en ZLM doorgaat, wordt het
werkgebied van de nieuw te vor
men landbouworganisatie erg
groot. De boer in Eibergen is straks
lid van dezelfde organisatie als zijn
collega in het Zeeuwsvlaamse Sluis.
Zal het individuele lid niet in de
'massa' opgaan en worden de af
standen niet te groot? Kortom, één
landbouworganisatie voor maar
liefst vier provincies (Gelderland,
Utrecht, Noord-Brabant en Zee
land), werkt dat eigenlijk wel?
Op het eerste gezicht lijkt het inder
daad geen vooruitgang om drie - la
ter misschien nog meer
landbouworganisaties te laten sa
mensmelten. De gedachte dat de
organisatie te ver 'van huis' raakt, is
begrijpelijk. Toch is de bundeling
van krachten juist bedoeld om de
dienstverlening en de belangenbe
hartiging in de regio - dicht bij huis
dus - sterker te maken. Dit kan als
volgt worden bereikt.
Bestuur en secretariaat (manage
ment) geven vanuit een centraal
kantoor de hoofdlijnen van het be
leid aan. Dat werkt in ieder geval al
een stuk efficiënter dan wanneer dit
in Arnhem, Utrecht en Goes afzon
derlijk gebeurt.
Het werk in en voor de praktijk - en
daar komt het voor de boer toch
vooral op aan - gebeurt op de pro
vinciale kantoren. Daar zitten des
kundige, goed opgeleide
functionarissen, die bekend zijn met
de regionale problemen, contacten
onderhouden met gemeenten en
provincie en de boeren en afdelin
gen dienstverlening-op-maat kun
nen leveren. De provinciale kantoren
krijgen hun 'voeding' vanuit het
centrale kantoor, waar zoals gezegd
het beleid in hoofdlijnen wordt uit-
De bijdrage van de land- en tuin
bouw aan het broeikaseffect kan in
tien jaar met 20 procent omlaag. Dit
concludeert het Centrum voor
Landbouw en Milieu (CLM) in een
vorige week gepresenteerd rapport.
Het broeikaseffect is de tempera
tuurstijging van de aarde als gevolg
van de uitstoot van bepaalde gas
sen. Van de totale Nederlandse uit
stoot van broeikasgassen blijkt 12
procent afkomstig van de land- en
tuinbouw. De rundveehouderij
neemt het grootste deel hiervan
voor zijn rekening, in de vorm van
uitstoot van kooldioxide, methaan
en stikstofdioxide. Dit is voor Mt
grootste deel toe te schrijven aan
het indirecte energieverbruik bij de
produktie van krachtvoer en
kunstmest.
Volgens het CLM kunnen boeren en
tuinders hun bijdrage aan het broei
kaseffect beperken door te bespa
ren op het gebruik van energie
(direct), krachtvoer en kunstmest
(indirect). Vooral de uitstoot van
kooldioxide kan omlaag.
De Dienst Landbouwkundig Onder
zoek (DLO) zal in 1992 ongeveer 40
procent van haar onderzoekcapaci-
teit inzetten ten behoeve van de
plantaardige produktiesectoren. On
der andere richt het onderzoek zich
op duurzame bedrijfssystemen. Dit
staat in het zojuist verschenen On
derzoekplan 1992.
Duurzame bedrijfssystemen hebben
als uitgangspunt het zo laag moge
lijk inzetten van gewasbescher
mingsmiddelen, meststoffen en
afvalstoffen, maar waarbij voldaan
wordt aan eisen van economische
rentabiliteit en veiligheid. Het met
elkaar in evenwicht brengen van de
ze verschillende eisen tot zowel
(agro)-ecologisch, technisch als
economisch goed functionerende
duurzame bedrijfssystemen vergt
uitgebreid onderzoek in uiteenlo
pende vakgebieden.
De Dienst Landbouwkundig Onder
zoek is nog onderdeel van het mi
nisterie van Landbouw,
Natuurbeheer en Visserij. De organi
satie bestaat uit een centrale direc
tie en 17 onderzoekinstituten. Het
onderzoek richt zich op vragen die
komen vanuit de primaire plantaar
dige produktie en dierlijke produktie,
de agro-industriële produktie en het
landelijk gebied.
De problemen in deze sectoren, en
het daaruit voortvloeiende beleid,
staan verwoord in ondermeer de
Structuurnota Landbouw, het Na
tuurbeleidsplan en het Meerjaren
plan Gewasbescherming. Het doel
van het onderzoek is een bijdrage te
leveren aan de thema's die ook in
deze nota's worden verwoord, na
melijk een concurrerende, schone
en duurzame landbouw en een goe
de integratie van agrarische activi
teiten in natuur, landschap en
milieu.
gestippeld en dat als het ware als
denktank voor de regio's werkt. Met
andere woorden: de nieuwe organi
satie is groot en sterk in de richting
van de samenleving en de politiek
en klein en op maat in de richting
van het individuele lid. Groot en
klein tegelijk dus. Tegenstrijdig,
maar waar.
Groot draagvlak
De bovenomschreven werkwijze,
die dus een betere belangenbeharti
ging en dienstverlening oplevert,
kan een zelfstandig blijvende, kleine
regionale landbouworganisatie op
termijn niet (meer) waarmaken. Ze
ker niet tegen de achtergrond van
de steeds minder in aantal worden
de boeren en tuinders. De nieuwe
werkwijze kan alleen maar succes
vol werken als er een groot draag
vlak, een grote organisatie dus,
achter staat.
De wens om de krachten te bunde
len en schaalvergroting na te stre
ven is bovendien ingegeven door
een paar andere ontwikkelingen. Te
denken valt aan de verschuiving van
de belangenbehartiging van Den
Haag naar Brussel, de toenemende
betekenis van gemeenten en provin
cies in het kader van de decentrali
satie van de overheid, de steeds
ingewikkelder wordende regelge
ving, waar de land- en tuinbouw
mee geconfronteerd wordt en die
hogere eisen stelt aan dienstverle
ning. Maar ook de boeren en tuin
ders zelf zijn beter opgeleid dan
vroeger en kijken zakelijker tegen de
landbouworganisatie aan. Ze stellen
hoge eisen en vragen maatwerk.
Dat alles maakt de tijd rijp om de
handen ineen te slaan.
Dichtbij huis
Inderdaad, het werkgebied wordt
groot. Toch zal het individuele lid
daar weinig of niets van merken.
Het adres, waar hij voor zijn dienst
verlening kan aankloppen, is niet
het centrale kantoor, maar het pro
vinciale steunpunt-dichtbij-huis. En
los daarvan: wat zijn tegenwoordig
nog afstanden met telefoon en fax
binnen handbereik?
Blijft de vraag: komen de gedach
ten, ideeën en standpunten uit de
praktijk nog wel voldoende door bij
de top (centraal bestuur en mana
gement)? Ook daarin voorziet de
nieuwe structuur. Het systeem van
afdelingen (Utrecht), ringen (Gelder
land) en kringen (Gelderland en Zee
land/Brabant) blijft in tact en wordt
door deze fusie zelfs versterkt. Het
kan worden beschouwd als de rug-
gegraat van de nieuwe organisatie.
In dit opzicht verandert er in princi
pe niets, behalve dat in Zeeland en
Brabant het aantal kringen - in het
spoor daarvan ook afdelingen - mis
schien zal worden teruggebracht.
Het zijn overigens de leden zelf die
daarover moeten beslissen. In de
kern echter blijft de structuur van de
organisatie dezelfde. Daarnaast ligt
het in de bedoeling om de sectoren
via vakgroepen rechtstreeks een
stem te geven in het hoofdbestuur
van de nieuwe organisatie. Ook van
uit die invalshoek wordt een goede
behartiging van de belangen ge
waarborgd.