/oorl
Bij mestaanwending emissie-arme technieken verplicht
•a
VA
n n
Voorlichting
Dit is het negende en
voorlaatste artikel in het
kader van het voor/ich-
tingsprojekt mest- en
ammoniakmaatrege/en
1991. Het gaat over de
voorschriften en tech
nieken bij het emissie-
arm aanwenden van
mest.
14 Mestfabrieken
teveel van goede
16
Van de ammoniak die de landbouw
in Nederland uitstoot, komt onge
veer 50% vrij bij het bovengronds
uitrijden van dierlijke mest. Daar
naast komt 35% van de ammoniak
uit de stal en de mestopslag.
Tenslotte vervluchtigt 15% bij be
weiding. Om de grote ammoniak-
uitstoot te verminderen zijn de
eerste regels gericht op het emissie-
arm aanwenden van dierlijke mest
en emissie-arme opslag. Emissiebe-
perkende maatregelen op het ge
bied van aanwenden zijn het meest
effektief en relatief goedkoop. Bo
vendien zijn maatregelen op het ge
bied van huisvesting en mestopslag
alleen zinvol wanneer ook maatre
gelen getroffen worden op het ge
bied van de mestaanwending.
Immers hierdoor wordt voorkomen
dat de ammoniak die u tegenhoudt
in de stal of mestopslag alsnog vrij
komt bij de mestaanwending.
De laatste 2a 3 jaar is veel ervaring
opgedaan met emissie-arme aan
wendingstechnieken in de praktijk;
onder andere in het kader van het
Demoprojekt "mestaanwending
met minimale ammoniakemissie"
en het Propro-projekt in Moergestel.
Dit heeft er mede toe geleid dat de
ontwikkeling van de emissie-arme
aanwendingsapparatuur een grote
vlucht heeft genomen. Voor bouw
land en zandgrasland zijn nu goede
technieken beschikbaar om de mest
emissie-arm aan te wenden. Voor
grasland op klei- en veengrond
wordt via onderzoek en een demo
projekt gekeken naar de toepas
singsmogelijkheden van nieuwe
technieken. Tevens wordt verder ge
werkt aan de ontwikkeling van ap
paratuur.
Volgens het Nationaal Milieubeleids
Plan-Plus moet de ammoniakemis
sie in 1994 30% lager zijn dan in
1980. In 2000 moet de emissie met
70% zijn teruggebracht. Daarom
heeft de overheid regels vastgesteld
voor het emissie-arm aanwenden
van mest en het afdekken van
mestopslagen. De regels voor
mestaanwending staan in het
Besluit Gebruik Dierlijke Meststof
fen (BGDM). Aan emissie-arme
mestaanwendingstechnieken wor
den in het BGDM de volgende ba
sisvoorwaarden gesteld:
1. In 1995 wordt gestreefd naar
een reduktie van de ammoniak
emissie van 80% ten opzichte
van breedwerpig bovengronds
verspreide mest. Tot 1995 moet
de verlaging minimaal 50% be
dragen.
2. In vergelijking met breedwerpige
bovengrondse verspreiding mag
de emissie-arme techniek geen
toename van uit- en afspoelings-
verliezen van meststoffen tot ge
volg hebben.
3. Een juiste toepassing van de
techniek moet eenvoudig kon-
troleerbaar zijn.
Grasland
Gefaseerde invoering
De verplichting tot het emissie-arm
aanwenden van dierlijke mest op
grasland wordt gefaseerd inge
voerd. Vanaf 1 januari 1992 moet u
dierlijke mest op grasland in de aan
gewezen gebieden (vnl. zand-, dal
en lössgronden) tussen 1 februari
en 15 juni emissie-arm aanwenden.
In 1994 geldt deze verplichting ook
voor grasland op de klei- en veen
gronden. Vanaf 1 januari 1995 moet
u in het gehele uitrijseizoen de dier
lijke mest emissie-arm aanwenden.
Op grasland geldt voor vaste mest
geen verplichting tot het emissie-
arm aanwenden.
Erkende emissie-arme technieken
Voorlopig zijn voor het mestuitrijden
op grasland in de aangewezen ge
bieden (zand-, dal- en lössgronden)
alleen mestinjektie, zode-injektie en
zodebemesting als emissie-arme
aanwendingstechnieken opgeno
men in het BGDM. Van deze tech
nieken staat het vast dat zij aan de
basisvoorwaarden voldoen. Volgens
onderzoek van IMAG-DLO/NMI ge
ven mestinjektie en zode-injektie
een emissiereduktie van 95-100%.
Zodebemesting geeft een emissie
reduktie van 84-91%. De mest
moet via sleufjes in de grond ge
bracht worden. Na de bewerking
mag de resterende sleufbreedte niet
breder zijn dan 5 cm. Nieuwe
emissie-arme technieken (sleepvoe-
tensysteem, aanzuren van mest e.d.)
kunnen in de toekomst in het
BGDM worden opgenomen als met
onderzoekresultaten is aangetoond,
mest op een diepte van 6-8 cm in
sleufjes in de grond. De sleufjes
hebben een onderlinge afstand van
25-30 cm. Aandrukwieltjes of schij
ven zorgen ervoor dat de sleufjes na
het inbrengen van de mest weer
worden dichtgedrukt. De mest is
dan met grond afgedekt. Met de
zode-injekteur is een gift van 20 tot
35 m3 dunne mest per hektare mo
gelijk. In geval er gevaar voor kop-
ziekte bestaat moet in het voorjaar
voor een weidesnede niet meer dan
15 m3 rundveedrijfmest gegeven
worden. De mineralen stikstof, fos
faat en kali komen bij zode-injektie
sneller ter beschikking van het ge
was dan bij mestinjektie. De kans op
verdrogingsschade bij zode-injektie
is aanzienlijk lager dan bij mestinjek
tie. Zode-injektie is daarom ook in
de zomerperiode toepasbaar. De
kosten variëren bij een beperkte
transportafstand van f 7,— tot
f 9,— per m3 dunne mest.
ZODEBEMESTING
De zodebemester maakt sleufjes in
de grond van 5 tot 7 cm diep en 2
tot 4 cm breed. De afstand tussen
de sleufjes varieert van 20 tot 30
cm. De sleufjes worden geheel ge
vuld met mest en na het inbrengen
Projektteam MAM 9 1
De verplichting om op grasland drijf mest tussen 1 februari en 15 juni
emissie-arm toe te dienen, zoals die dit jaar is ingegaan op zand
grond, geldt vanaf 1994 ook op kleigrond. Vanaf 1 januari 1995 geldt
de plicht drijf mest op grasland emissie-arm toe te dienen het hele
jaar.
dat zij aan de basisvoorwaarden
voldoen.
Omschrijving technieken
MESTINJEKTIE
De mestinjekteur brengt met behulp
van injektietanden en ganzevoeten
de mest in de bodem op een diepte
van ongeveer 15 cm. De injektietan
den staan op een onderlinge afstand
van 50 cm. Met mestinjektie kan in
één keer 30 tot 40 m3 dunne mest
per hektare worden aangewend.
Een nadeel is dat door de trage wer
king van de mineralen in de mest er
voor de eerste snede extra fosfaat
en kali in de vorm van kunstmest
nodig kan zijn. Op zandgrond en
lichte kleigrond is mestinjektie on
der vochtige omstandigheden in het
voorjaar mogelijk zonder veel risiko
van verdrogingsschade. Door het
lossnijden van de zode neemt het
verdrogingsrisiko bij mestinjektie na
de eerste snede aanzienlijk toe. In
het algemeen wordt geadviseerd
niet meer te injekteren na 15 juni in
verband met het gevaar op uitspoe
ling van de mineralen in het najaar.
Het loonwerkerstarief voor mestin
jektie met een éénmanssysteem is
ca. f 190,— per uur. Bij een uurca
paciteit van 30 tot 35 m3 per uur
zijn de kosten f 6,50 tot f 5,50 per
m3 mest.
ZODE-INJEKTIE
De zode-injekteur brengt de dunne
van de mest niet meer dicht ge
drukt. Met de zodebemester is een
gift van 15 tot 25 m3 per hektare
mogelijk. Vanwege gevaar voor kop-
ziekte moet voor een weidesnede
de mestgift worden beperkt tot ca.
15 m3 rundveedrijfmest per hektare
per keer. Beschadiging van de grond
en de zode treedt bij zodebemesting
nauwelijks op. Het risiko van verdro
gingsschade is gering. De mogelijk
heden voor mestaanwending in de
zomerperiode zijn daardoor aanzien
lijk verruimd. In de praktijk is op ver
schillende percelen op de zand- en
kleigrond drie of vier keer een zode
bemesting uitgevoerd zonder scha
delijke gevolgen. De capaciteit is
sterk afhankelijk van de perceels-
vorm, werkbreedte en erfsituatie en
varieert van 15 tot 35 m3 per uur.
De kosten van zodebemesting bij
korte transportafstanden bedragen
f 5,— tot f 9,— per m3 mest.
Extra kosten en stikstofbenutting
Uit verschillende praktijkproeven
van het PR is gebleken dat door de
zeer geringe ammoniakuitstoot bij
het emissie-arm aanwenden per m3
mest 1 tot 1,5 kg stikstof meer
wordt benut dan bij het boven
gronds aanwenden. Deze extra kilo
grammen stikstof moet u in
mindering brengen op de kunst-
mestgift. Hiermee bespaart u op de
aankoop van kunstmeststikstof. Bij
een stikstofprijs van f 1,20 per kg N
levert dit een voordeel op van f 1,50
tot f 2 per m3 mest ten opzichte
van bovengronds aanwenden. Daar
staat tegenover dat emissie-arm
aanwenden ongeveer f 2— tot
f 4,— per m3 mest duurder is dan
bovengronds verspreiden. Dit bete
kent dus dat de extra opbrengsten
en kosten van het emissie-arm aan
wenden in het gunstigste geval aan
elkaar gelijk zijn.
Bouw- en maisland
Voorschriften
Op alle bouw- en maisland geldt
vanaf september 1991 de verplich
ting de mest emissie-arm aan te
wenden. Dit betekent dat in maxi
maal twee direkt op elkaar volgende
werkgangen de mest uitgereden en
ondergewerkt moet zijn. Hierbij
moet er op het perceel altijd een uit-
rijaktiviteit of een onderwerkaktivi-
teit bezig zijn. Bovendien mag de
mest na het onderwerken niet meer
zichtbaar op het grondoppervlak lig
gen. Dit is een aanscherping van de
bestaande regels die een betere or
ganisatie van de werkzaamheden
vraagt. Tot 1995 geldt bovenstaan
de verplichting niet voor de zand-,
dal- en lössgronden waarop dierlijke
mest wordt toegepast als antistuif-
dek. Het gaat hierbij alleen om de
teelt van bloembollen en gronden
waarop een veenkoloniaal bouw
plan wordt uitgeoefend.
Beperking ammoniakuitstoot
De onderwerkverplichting heeft tot
doel de emissie van ammoniak uit
de mest te beperken en de stank-
hinder voor de omgeving te vermin
deren. Uit emissiemetingen is
duidelijk gebleken dat de grootste
verliezen aan ammoniak optreden
gedurende de eerste uren na aan
wending. Door de mest direkt onder
te werken wordt het kontakt met de
buitenlucht beperkt waardoor de
ammoniakemissie afneemt. Uit
proeven van het IMAG blijkt dat di
rekt onderwerken op bouw- en
maisland een grote bijdrage levert
aan de vermindering van de ammo
niakemissie. Verminderingen van
70% tot 90% zijn mogelijk.
Geschikte onderwerkapparatuur
UITRIJDEN EN ONDERWERKEN
IN TWEE WERKGANGEN
Voor het onderwerken van dierlijke
mest zijn meerdere werktuigen be
schikbaar. Denk hierbij aan de culti
vator, de schijveneg en de
stoppelploeg. In het BGDM staan
geen werktuigen voorgeschreven.
Of een werktuig geschikt is, is sterk
afhankelijk van grondsoort, grond-
omstandigheden en de manier
waarop u het werktuig gebruikt. Het
is aan de gebruiker om de juiste ap
paratuur te kiezen en deze zodanig
te gebruiken dat de mest na het on
derwerken niet meer op hét grond
oppervlak zichtbaar is. Veel
cultivatoren en schijveneggen ge
ven op vaste grond te weinig be
dekking.
Bij grote mestgiften levert het rijden
over nat land direkt na het uitrijden
van de mest problemen op met
wielslip en struktuurschade. Uit
oogpunt van gemak, beperking van
struktuurschade en vermindering
van de ammoniakemissie gaat de
voorkeur uit naar systemen die de
mest in één werkgang verspreiden
en onderwerken. De kosten voor het
uitrijden en onderwerken in twee
werkgangen bedragen f 3,50 tot
f 5,— per m3 mest.
ONDERWERKEN IN
ÉÉN WERKGANG
Voor uitrijden en onderwerken in
één werkgang zijn twee systemen
mogelijk:
het bovengronds verspreiden en
onderwerken met aangebouwde
apparatuur;
- mestinjektie.
Bij het verspreiden en onderwerken
in één werkgang zijn aangepaste
verdeelsystemen nodig voor een re
gelmatige verdeling. De beschikbare
ruimte voor verspreiden tussen tank
en onderwerkapparatuur is klein.
Voor het onderwerken op losse
grond is een aangebouwde schijven-
eg of cultivator redelijk bruikbaar.
Door middel van mestinjektie kunt u
op doelmatige wijze dunne mest
uitrijden en onderwerken met mini
male ammoniakemissie. Een goede
bedekking van de mest is hier zowel
op vaste als op losse grond moge
lijk. Bij een uurcapaciteit van 50 m3
mest per uur bedragen de kosten
voor het uitrijden en direkt onder
werken op bouw- en maisland glo
baal f 5,- tot f 6,- per m3 mest.
Aanbevelingen
- Loonwerk
Emissie-arm aanwenden van dierlij
ke mest op gras-, bouw- en mais
land kan in loonwerk maar ook met
eigen mechanisatie. Bij de keuze
loonwerk of eigen mechanisatie
spelen verschillende faktoren een
rol. Denk hierbij aan de hoeveelheid
mest die aangewend moet worden,
de arbeidsbezetting, de aanwezige
trekkracht van de trekker etc. Loon
werk is financieél gezien in veel ge
vallen aantrekkelijker.
- Mesttransport
Het kan wel interessant zijn eigen
arbeid en transport in te zetten om
de dierlijke mest naar en tussen-
opslag op het perceel te brengen.
De loonwerker kan dan doorwerken,
wat leidt tot een hogere capaciteit
en lagere kosten.
- Mest goed mengen
Goed gemengde mest is bij het
emissie-arm aanwenden minstens
zo belangrijk als bij het bovengronds
aanwenden. Niet alleen voor een
evenredige verdeling van de minera
len over het perceel maar ook om
het risiko van verstoppingen te
verlagen.
- Voorkom verontreinigingen
Verstoppingen worden veroorzaakt
door verontreinigingen in de mest
zoals klauwbekapsel en kuilvoer-
resten. Het is zaak deze verontreini
gingen te voorkomen zodat er
minder storingen optreden bij het
emissie-arm aanwenden. Dit beïn
vloedt de m3-prijs in gunstige zin.
- Bereikbaarheid percelen
De uitrijcapaciteit is te verhogen
door de bereikbaarheid van de per
celen en de mestopslag te verbete
ren. Goede toegangswegen naar de
mestopslag en de percelen en aan
passing van de vorm van de perce
len zijn hierbij aandachtspunten.
Met het optimaliseren van bovenge
noemde zaken kan met geringe
meerkosten emissie-arme mestaan
wending op gras- en bouwland
goed uitgevoerd worden.
Het provinciebestuur van Noord-
Brabant onderschrijft in grote lijnen
het advies van de landelijke werk
groep Lokaties en Vergunningen
Mestverwerking, maar vraagt zich
gelijkertijd af of er in Brabant wel 14
mestfabrieken nodig zijn.
GS hebben zelf nog niet bepaald
met hoeveel mestverwerkingsfa
brieken de provincie het mestpro
bleem wél denkt op te lossen. Het
grote probleem blijft overigens het
vinden van geschikte lokaties, ook
van minder dan 14 fabrieken. Het
advies van de werkgroep zal in ieder
geval bij het eigen provinciale beleid
worden betrokken. Ook zal worden
samengewerkt met andere pro
vincies.