De vlasvezel over de hekel gehaald Rijke oogst van schrale grond Het telen en verwerken van vlas op het Brabantse platteland Spinhekel, afkomstig uit Udenhout, uit de 19e eeuw. De vlas vezels werden over de hekel gehaaid om ze klaar te maken voor het spinnen van draden. Rijke oogst van schrale grond. Dat is de titel van een ten toonstelling die nog tot en met 23 februari 1992 in het Ge meentemuseum Het Markiezenhof in Bergen op Zoom te zien is. Onder dezelfde titel heeft het Noordbrabants Museum een boek uitgebracht. Zowel de tentoonstelling als het boek geven een beeld van de materiële volksku/tuur in het land tussen Maas en Schelde in de periode 1700 tot 1900. De veelal in armoede levende agrarische bevolking wist met veel vernuft gebruiksvoorwerpen te ontwerpen, die in het boe renbedrijf van die dagen een bijzonder nuttige funktie hadden. Het Noordbrabants Museum was onlangs in de gelegenheid niet minder dan 1500 van die voorwerpen aan te kopen. Het museum beschikt nu over een volkskundige kollektie van bete kenis. Een aantal daarvan is in de expositie te zien. De ten toonstelling in het Markiezenhof te Bergen op Zoom is geopend van dinsdag tot en met zondag tussen 14.00 en 17.00 uur. Aan het fraai uitgevoerde boek "Rijke oogst van schrale grond" hebben enkele gerenommeerde auteurs meegewerkt. De stof is uitgewerkt in een aantal thema's: boeren op schrale grond, de oogst, mensen en dieren op het Brabantse platteland, de voeding, de ontwikkeling van de woning en het huisraad, de transformatie van hout, vlasteelt en Hnnenproduktie en devotio- na/ia en volkskunst. Uiteraard is een groot aantal illustraties, waaronder originele foto's, afgedrukt. Samenstelling en redak- tie van het boek waren in handen van drs. Ch.C.M. de Mooij en drs. RB. van de Wei jer. Het boek is uitgegeven door Wa anders Uitgevers te Zwolle. Het kost f 45,—. Op deze pagina geven we enkele passages weer uit de bijdrage over vlasteelt en linnenproduktie van de hand van Bert Dewilde, conservator Nationaal Vlasmuseum te Kortrijk. voor nodig om de tot 20 cm lange spilwortel uit de hardgebakken aard laag te rukken. Daarbij veroorzaak ten de snijdende stengels, en vooral de distels die er in voorkwamen, veelal hinderlijke en pijnlijke hand- kwetsuurtjes. Om dit te voorkomen werd, vooral bij minder verharde handen, een lederen beschermstuk over duim en wijsvinger geschoven. De lijnzaadwinning Ook het ontzaden van het vlas ge beurde eeuwenlang op dezelfde ma nier. Wanneer de zaadbollen van de stengels losgemaakt en gebroken werden, kwamen per bol 8 tot 12 zaadjes vrij. Het vlas- of lijnzaad werd met name gebruikt voor het vervaardigen van lijnolie. Het schei den van bollen en stengels, het zo genaamde repelen van het vlas gebeurde meestal onmiddellijk na het plukken op het veld. Daarbij sloeg men de uiteinden van de sten gels tussen de grote ijzeren tanden van de repelkam, waarna de bollen er met een rukbeweging afgetrok ken werden. De bollen werden daar na verbrijzeld. De repelkam of reep was een werk tuig dat bestond uit één rij met dicht tegen elkaar staande zware metalen tanden of pinnen. Omwille van de produktiviteit werd de repelkam reeds in de 18e eeuw op een houten zitbank gemonteerd, zodat aan bei de zijden een ontzader een handvol vlas in de reep kon slaan. Zij deden dit om de beurt en snel achter el kaar, waardoor een ritme ontstond dat de werksnelheid verhoogde. De zaadbollen die zich aan weerszijden vlug ophoopten, werden tijdig met een houten hark, de 'rijf', wegge trokken. De stengelresten die er werden uitgeraapt, werden 'bolraap' genoemd; hiermee vulde men veelal een zak die als kussen op de repel- bank werd gebruikt. Het ontzade vlas werd dan in een houten 'ezel' gelegd tot er voldoende was om het tot een bundel of 'bus' te binden. De afgereepte zaadbollen werden vervolgens gebroken. Bij kleine hoe veelheden gebeurde dat door ze plat te trappen of door met een stok in de hoop bollen te slaan. Omstreeks 1700 deed men dit op de boerderij en reeds met de dorsvlegel, waar mee ook de granen uit de halmen werden geslagen. Omstreeks 1920 werd voor dit werk een toestel uit gevonden, bollenbreker of hippebre- ker genaamd. Daarbij kwamen de bollen door een soort houten trech ter tussen twee losse gekartelde rol len terecht, waar ze gebroken werden. Om het lijnzaad van het kaf te schei den werd de massa op een zeildoek of in een wan gelegd en buiten, waar bijna altijd wel een beetje wind stond, omhoog geworpen. Het lich te kaf waaide weg en het zwaardere vlaszaad werd terug opgevangen. Vanaf het begin van de 18e eeuw werd op de grotere boerderijen in Brabant én Vlaanderen bij het schei den van kaf en koren de wanmolen gebruikt. Geleidelijk werden de ze ven daarvan ook voor het lijnzaad zuiveren aangepast. Het losweken van de vlasvezels Naast het winnen van het zaad was vooral het spinklaar maken van de vlasvezels belangrijk. De daarbij noodzakelijke bewerkingen beston den achtereenvolgens uit het roten of losweken van die vezels, het dro gen, het breken van de houtpijp en het zwingelen, wat het uitslaan van de gebroken houtdeeltjes uit de ve zels betekent. Buiten de Leiestreek werden tussen 1700 en 1900 twee rootwijzen algemeen toegepast: daarvan is het veld- of dauwroten de oudste. Hierbij werd het geplukte vlas gedroogd, ontzaad en vervol gens op een akker, een weide of een jong klaverveld in dunne laagjes uit gespreid. Dit gebeurde vanaf mei (met vlas van het vorige jaar) tot en met oktober (met vlas dat in juli was geoogst). Bij normale weers omstandigheden, zonnig en af en toe een bui, duurde dit rootproces drie weken. Na de eerste week werden de lagen met een lange gebogen stok, de 'keerpers' opgelicht en gekeerd, zo dat nu ook de keerzijde het rootpro ces kon ondergaan. Overigens diende het rootproces zorgvuldig gevolgd te worden, omdat bij te ver roten het rottingsproces en dus de ontwaarding van de vezel zou in treden. Een tweede veel toegepaste metho de in onder andere Zuid-Nederland en Noord-België, was het sloot- of blauwroten. Men wist reeds vele eeuwen dat het rootproces vlugger verliep wanneer het vlas in water werd ondergedompeld. Dit gebeur de in Brabant, Zuid-Limburg en het Land van Waas volgens twee syste men. Waar men 's zomers over een waterrijke gracht of sloot beschikte, zoals in de polders in de Noordwest hoek van Brabant, werden gedeel ten ervan afgedamd om het wegvloeien te beletten en de wa terstand tijdens het roten op peil te houden. Deze sloten of grachten werden eerst 'getrokken' zoals men in Bra bant zei, dat wil zeggen gezuiverd van alle waterplanten en gras. Ver volgens werden dwarsschotten ge plaatst of dammen aangelegd. Eerst klopte men enkele paaltjes in de bo dem waartegen een planken wand werd aangebracht. Vervolgens hoopte men er modder en zoden te genaan om het wegsijpelen van het water te beletten. Het gerepelde vlas werd vervolgens in bosjes dicht tegen elkaar in de droge sloot gelegd. Daarna schepte men met een slijk- schop of 'kek' de bodemmodder op en spreidde die over de wortelein den van de vlasbosjes om ze onder Bij Standdaarbuiten werd in 1989 een "slootjesmot" gedemonstreerd. Tot 1940 was dit in West-Brabant de gangbare methode om de vezels te weken van de vlasstengel. Van oudsher was Vlaanderen, voor al de Leiestreek, het centrum van de viasteelt. Vandaaruit waaide de teelt over naar Zeeuws-Vlaanderen, vervolgens naar de noordwest-hoek van Brabant en tenslotte gingen ook de boeren op de zandgronden in Brabant vlas telen. Ze verwerkten het vervolgens zelf - als vorm van huisnijverheid - tot linnen. Dewilde beschrijft in zijn bijdrage de belangrijke betekenis van vlas en wol op het Brabantse platteland. De schrale zandgronden waren uitste kend geschikt voor het begrazen door schaapskuddes. Dat verklaart waarom Tilburg kon uitgroeien tot de belangrijkste wolstad van Neder land. Naast wol was vlas een be langrijke grondstof voor het maken van kleding. Vanaf 1700 kwam de vezelverwer- king in een technische stroomver snelling, wat niet alleen in een hogere produktie maar ook in een betere kwaliteit resulteerde. In de 17e en 18e eeuw kwamen via de Verenigde Oostindische Compagnie grote hoeveelheden katoen naar West-Europa. Hoewel dit produkt goedkoper was en fijner bedrukt kon worden, werd de vlasvezel niet geheel verdrongen. Het linnen kwam pas echt in de verdrukking toen de katoenimporten uit de Ver enigde Staten op gang kwamen en de mechanische spinnerij zijn intre de deed. In de 19e eeuw kende de linnenin dustrie van Noord-Brabant weer een heropleving. De goed gevulde lin nenkast was bij de burgerij en de boeren een reden tot trots: een goe de en uitgebreide linnenuitzet van de dochters werd als een maatstaf van rijkdom gezien. Het telen en oogsten van vlas Tegenwoordig wordt het vlas ge zaaid tussen 15 maart en 15 april, maar tussen 1700 en 1900 gebeur de dat ook vaak vóór de winter. Dit was het zogenaamde wintervlas. Tot omstreeks 1930 werd het met de hand gezaaid. Nadat het zaad over de geëgde bo dem was uitgespreid, werd het in- geëgd. Daarna werd de grond dichtgerold of 'geblokt', zoals men in Brabant zei. Dit gebeurde met een 'blok', een cilindervormige houten óf ijzeren rol. Tot kort na de Tweede Wereldoorlog was onkruidbestrijding het werk van wieders en wiedsters, die op de knieën over de vlasakker kropen. Dit gebeurde steeds in groepen: veelal werd tijdens dit werk gebeden en gezongen onder de leiding en het toezicht van de boerin. Na de Eerste Wereldoorlog zou de onkruidbestrij ding ook chemisch worden aan gepakt. Tussen 1700 en 1900 kende men uitsluitend het blauwbloeiende vlas. Tegenwoordig bereikt het volgroeide vlas een lengte tussen 80 en 120 cm. Tussen 1700 en 1900 werd het zelden langer dan 80 cm. Van oudsher werd het rijpe vlas met de hand uitgetrokken: deze wijze van oogsten, dus zonder werktui gen, bleef gehandhaafd tot na de Eerste Wereldoorlog. Vlas diende uitgetrokken te worden en niet ge maaid, omdat dan een verlies van vezellengte optreedt. Het was bui tengewoon lastig werk, dat ge woonlijk ploegsgewijs werd verricht en wel tijdens de warmste zomer maand, namelijk van 1 tot 15 juli. Het trekken gebeurde in voorover gebogen houding met de brandende zon op rug en nek. Er was boven dien een grote krachtsinspanning

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1992 | | pagina 12