OL\ Enquete coccidiosïs slachtkuikens Veehouderij Lesion-scoring: eenvoudig hulpmiddel bij coccidiosis-diagnostiek Vroeg of laat? Hygiëne en renovatie in de pluimveehouderij Wéinig emelten in Zuidwesten a 11 Bij de overweging de stalden) te re noveren of nieuwe stallen te bou wen is het verstandig het aspect hygiëne mee te nemen in de beslis singen. Hygiëne is een vrij goedko pe verzekering voor goede bedrijfsresultaten maar deze staat of valt bij een consequente uit voering. Bij de hygiëne op het bedrijf zijn ver schillende niveaus te onderschei den; hygiëne op bedrijfsniveau, hygiëne op stalniveau en hygiëne op dierniveau. In dit artikel wil ik het met u hebben over de eerste twee en de aspecten waaraan u bij reno vatie kunt denken. Onder hygiëne op bedrijfsniveau worden o.a. ver staan de bedrijfsopzet en de in frastructuur. Vooral op het gebied van de infrastructuur en de bedrijfs opzet kan in het kader van renova tie veel aandacht geschonken worden. Zo zou in het kader van de infrastructuur gewerkt kunnen wor den aan de opzet van een schone en vuile weg. Ook de aanwezigheid van een deugdelijke erfafscheiding en de aanwezigheid ontsmettings- bakken dragen bij tot een betere hy giëne. Bij de bedrijfsopzet kan gedacht worden aan de aanwezig heid van slechts één leeftijd, slechts één diersoort en all in/all out. Besmettingswegen Als we spreken over hygiëne op stalniveau dan is het goed dat eerst de verschillende besmettingswegen onderscheiden. Zo kan onderscheid gemaakt worden in de volgende besmettingswegen: de lucht, het voer en water, de dieren, het strooi sel, de stal en goederen/perso nen/ongedierte. De meeste van deze besmettingswegen zijn vrij constant en heeft u als pluimveehouder zelf niet in de hand. U kunt alleen garan ties vragen van de leverancier van de produkten en deze eventueel door (laboratorium)-onderzoek con troleren. De besmettingswegen stal en goe deren/personen/ongedierte kunt u als pluimveehouder wel beïnvloe den. Bij de besmettingsweg stal moet gedacht worden aan bouw kundige aspecten die het reinigen en ontsmetten van de stal beter mo gelijk maken. Zo is het belangrijk dat vloeren glad afgewerkt zijn en dat poreuze wanden tot op 1 meter af gepleisterd zijn. Verder moeten luchtinlaten neerklapbaar en ventila toren uitneembaar zijn i.v.m. de be reikbaarheid bij de reiniging. Om de besmettingsweg personen/goede ren/ongedierte te beïnvloeden is het wenselijk dat er een deugdelijke hy- giënesluis op het bedrijf aanwezig is, die dan de enige toegang tot de stal is. Een goede hygiënesluis vormt de grens tussen het 'vuile' terrein en het 'schone' terrein in de stal. Ongedierte Bij de besmettingsweg ongedierte zijn twee zaken belangrijk, in de eer ste plaats de wering en in de twee de plaats de bestrijding van ongedierte. Om het ongedierte te weren is het noodzakelijk dat de stal bouwtechnisch goed is uitgevoerd, bijvoorbeeld door met gaas afgeslo ten openingen, of door de aanwe zigheid van een goede muurplaat. Natuurlijk is het niet mogelijk om in een artikel als dit alle aspecten van hygiëne en renovatie te behandelen. Als u vragen heeft kunt u natuurlijk altijd contact opnemen met het DLV team pluimveehouderij in Boxtel, tel. 04116-84848. ing. Gertjan Rooijakkers bedrijfsdeskundige DLV team pluimveehouderij In Zeeland en West-Brabant komen weinig emelten in het weiland voor. Dat blijkt uit een landelijke inventari satie. De Plantenziektenkundige Dienst heeft hiertoe het afgelopen najaar 662 percelen bemonsterd, waarna het IKC rundvee-, schapen en paardenhouderij te Lelystad de uitslagen verwerkt heeft. Het IKC geeft weer in tabelvorm weer hoe hoog de besmettingen zijn, per grondsoort, en de verschil lende grondsoorten vervolgens op gesplitst in postcodegebieden. Zonder inachtneming van de grond soort blijkt dat in Zeeland en West- Brabant een besmetting van nul procent is geconstateerd. Dat wil zeggen dat nul procent van de be monsterde percelen meer dan 150 emelten per m2 zijn aangetroffen. Als regel wordt gehanteerd dat gro tere aantallen teveel schade tot ge volg hebben. Ook in de Achterhoek en Twente is een lage besmetting (7 procent) ge constateerd. In Drente en Midden- Nederland is een matige besmetting (26-29 procent) geconstateerd. Een aanzienlijke besmetting (38 pro cent) is aangetroffen in Oost- Brabant en Limburg. De rest van het land valt in de categorie 'zware besmetting'. Uit de uitslagen blijkt dat er veel ge bieden zijn waar het van groot be lang is dat de graslandpercelen worden onderzocht op het vóórko men van emelten, zodat ze zonodig bestreden kunnen worden. De emelten zijn zeer vraatzuchtig en kunnen tussen eind november en april grote schade aanrichten aan de zode. In februari 1990 is onder 632 slachtkuiken-houders (SKH) in Zuid- Nederland, een enquete gehouden over coccidiosis. De respons was goed; 61% van de aangeschreven SKH stuurde het ingevulde vragen formulier terug, 72% hiervan was bereid om aan verder praktijkonder zoek mee te werken. Aangezien het een stageopdracht betreft van een student, is er enige tijd verlopen tussen het houden van de enquete en de verslaglegging. Stichting Gezondheidsdienst voor dieren in Noord Brabant In een koppel slachtkuikens kan waargenomen worden dat er moge lijk sprake is van een stoornis in de produktie (bijv. via meting wa- ter/voer-verhouding); vervolgens wordt meestal sektie verricht op dieren die een geringere pigmente- ring van de poten vertonen, omdat uit onderzoek is gebleken dat bij de ze dieren vaak eerder coccidiosis kan worden vastgesteld dan bij hok- genoten met een normale pigmen- tering. De diagnostiek van coccidiosis blijft meestal beperkt tot een microsco pisch onderzoek van een drie- of viertal uitstrijkjes van de darmin- houd. Lesion-scoring (lesie-scoren) kan in een aantal gevallen een aan vulling op het microscopisch onder zoek zijn, vooral wanneer men een maatstaf zoekt om de ernst van voorkomende coccidiosis aan af te meten; en om ter plaatse op het be drijf een eerste indruk omtrent de aanwezigheid en ernst van coccidio sis te hebben. Dit laatste is mede van belang bij de overweging om al of niet een behandeling in te stellen. Historie Lesion scoring werd uitvoerig be schreven door Johnson en Reid in 1970. Hierna is veel gediscussieerd over de vóór- en nadelen, en de be perkingen van de techniek. In toe nemende mate is thans weer belangstelling voor lesion scoring; niet alleen bij vergelijkend onder zoek naar de werkzaamheid van di verse anticoccidia, maar ook in de praktijk. Principe Het maagdarmkanaal van de kip wordt bij lesion scoring ingedeeld in een viertal regio's. Per regio komt bij slachtkuikens meestal maar één Ei- meria species voor. De mate van darmbeschadiging aantal lesies) is een graadmeter voor de mate van ernst van de coc cidiosis op dat moment, bij dat dier. Onder lesies worden verstaan: ken merkende darmbeschadigingen t.g.v. een bepaalde Eimeria species. Per regio wordt in een schaal, die loopt van 0 geen lesies) tot 4 (maximaal aantal genoteerd. lesies), de ernst Zo wordt voor alle 4 de regio's de score bepaald voor dat dier; vervol gens wordt bij alle te onderzoeken dieren dezelfde procedure gevolgd. Voor elke regio kan aldus een ge middelde score worden bepaald. Ook kan een 'totaal gemiddelde le- sie score' (Mean Total Lesion Score MTLS) worden berekend per hok. Hiermee is dan een vergelijking mo gelijk tussen hokken, bedrijven, en zelfs in de tijd. Naast alle andere ge gevens van het koppel kan dit een eenvoudige, en practisch uitvoerba re aanvulling zijn bij de inventarisatie van coccidiosis-problemen op een bedrijf. Slotopmerkingen Uiteraard kleven aan de beschreven methode ook een aantal nadelen. Enkele hiervan zijn: De scores zijn subjectief, en niet voor elke Eimeria spp. even geschikt. Ook is een juiste inschatting van de schade onmoge lijk, omdat dit in belangrijke mate af hangt van het tijdstip van optreden van coccidiosis. Toch blijken een aantal van de opge somde nadelen minder relevant, vergeleken met de situatie dat al leen oöcysten worden aangetoond via microscopisch onderzoek. deel van de dieren wordt daartoe naar de QD ingestuurd (65%). De inzendfrequentie varieert sterk per bedrijf. De vragen bestonden inhoudelijk uit de volgende onderdelen: a) Bedrijfsgegevens (grootte, bezet ting, hokinrichting) b) Op welke wijze neemt de SKH waar dat mogelijk coccidiosis aanwezig is; resp. komt de diagnose tot stand. c) Welke beslissingen neemt de SKH naar aanleiding van eigen bevindingen, en/of bevindingen dierenarts of GD. d) Motieven en mogelijke conse quenties voortkomend uit ant woorden onder a) en b). Samenvatting van de belangrijkste conclusies die konden worden ge trokken uit de verstrekte gegevens en antwoorden. De SKH let i.v.m. coccidiosis vooral op het slechter worden van de kwali teit van de ontlasting (65%), en in mindere mate op strooiselkwaliteit en wateropname (33%). D'arts en voorlichter van de voerfabrikant hel pen de SKH in belangrijke mate bij de signalering (77%); zij hebben ook grote invloed op de beslissing om dieren voor onderzoek in te zen den. Meestal stuurt de SKH op ei gen initiatief (72%) dieren in voor coccidiosis-onderzoek. Het meren- SKH 20 25 31 14 10 Bij de familie Van 01st in het Betuwse Herveld hebben enkele Texelse schapen wel voor een erg vroege geboorte ge zorgd. Vroeg in het 'seizoen', maar laat in het jaar, want deze lammeren werden tijdens de kerstdagen geboren. Verzor ger Peter Evers toont de tweeling (foto: Ab Westerbeek). inzendfrequentie wekelijks 3 keer per ronde 2 keer per ronde 1 keer per ronde zelden of nooit Het aantonen van oöcysten is het belangrijkste criterium (73%) voor het behandelen van een koppel slachtkuikens. Bij 30% van de be drijven wordt direkt bij verdenking al een behandeling ingesteld. Op vrij wel alle bedrijven (97%) worden te gen coccidiosis behandelingen ingesteld; meestal gedurende drie dagen met Sulfa dimidine-Na. In geval van ernstige coccidiosis herhaalt 10% de behandeling en past 20% een ander middel toe; 6% verlengt de behandelingsduur en 4% verhoogt de concentratie van het toegepaste middel. Het aantonen van oöcysten bete kent volgens veel SKH (89%), dat er sprake is van mogelijke schade. Blijkbaar hebben de SKH grote moeite met het inschatten van de omvang van mogelijke schade t.g.v. coccidiosis, want ruim 60% laat antwoorden op vragen aangaande schade-inschatting achterwege; ter wijl alle andere vragen zeer volledig worden ingevuld. De rest schat de mogelijke schade laag in (kleiner dan 50 gram groei en kleiner dan 0.1 punt vc.). De meeste SKH verwachten dat een behandeling de schade zal ver minderen. Over het economisch rendement van een behandeling is men minder zeker. Hoewel bij ernstige coccidiosis veel nut wordt verondersteld van extra aandacht voor reiniging en desinfek- tie, wordt er weinig gebruik ge maakt van een hygiënecontrole (hygiënogram). Bedrijven die een vorm van bedrijfs- begeleiding door de d'arts hebben, maken iets meer gebruik van hygië- necontroles. SKH's maken in onge veer 30% van de gevallen, na ernstige coccidiosis, gebruik van zwavelzure ammoniak en land- bouwpoederkalk ter desinfektie van de vloer van het hok. Tot zover deze selektie van de be- langrijkste gegevens die de enquete heeft opgeleverd. Algemene indruk die achterblijft na bestudering van de enquete- gegevens is, dat er door pluimvee houder, dierenarts, voorlichter en Gezondheidsdienst, veel tijd, moeite en geld besteed wordt aan coccidio sis bestrijding. Echter, aan de moge lijkheden om het effekt van deze inspanningen te evalueren, dient meer aandacht te worden besteed. Bijvoorbeeld via verbeterde diagnos tische benadering, een beter gefun deerde indicatie voor het instellen van een behandeling tegen coccidi osis en ruimere aandacht voor vac cinatie mogelijkheden tegen coccidiosis.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1991 | | pagina 11