Met aangescherpte regels naar een schoon milieu
Voorlichting
16
In 1991 gaat de 2e fase van de mestwetgeving in. Zoals al in 1986
is aangekondigd zullen dan een aantal regels worden aangescherpt.
Verder worden nieuwe regels toegevoegd om de problematiek te
verminderen. In de Struktuurnota Landbouw en het Nationaal Mi
lieubeleidsplan plus zijn doelstellingen en maatregelen vastgelegd
om de ammoniakuitstoot (emissie) van de Nederlandse veehouderii
te verminderen.
Emissie-arme mestaanwending van mest wordt de komende jaren gefaseerd verplicht gesteld.
De Nederlandse veestapel is de af
gelopen tientallen jaren enorm ge
groeid. Dit heeft veel goede kanten
gehad, zoals verbetering van het in
komen, de werkgelegenheid en de
positieve invloed op de betalingsba
lans. Er zat echter een keerzijde aan
deze medaille. De produktie van
mest is enorm toegenomen. Op veel
veehouderijbedrijven wordt meer
mest geproduceerd dan op een ver
antwoorde manier kan worden ge
bruikt. Vaak wordt meer op het land
uitgereden dan nodig en goed is
voor het gewas. Overmatige be
mesting kan leiden tot lagere op
brengsten en kwaliteitsverlies van
produkten.
Uitrijden van mest buiten het groei
seizoen leidt tot uitspoeling en af
spoeling van mineralen. Daardoor
worden bodem, oppervlaktewater
en grondwater verontreinigd. Op di
verse plaatsen wordt de kwaliteit
van het grondwater al zodanig aan
getast dat het niet meer voldoet aan
de drinkwaternorm. Om de uit- en
afspoeling van stikstof, fosfaat en
kali te beperken en de ophoping van
mineralen en zware metalen in de
bodem tegen te gaan, zijn gebruiks
normen en uitrijregels geïntro
duceerd.
De veehouderij levert een grote bij
drage aan de verzuring in Neder
land. Uit stallen, mestopslagen en
bij de aanwending van dierlijke mest
ontsnapt ammoniak, die mede ver
antwoordelijk is voor de verzuring.
Hierdoor lopen vooral bossen en na
tuurgebieden schade op. Door het
terugdringen van de ammoniak
uitstoot kan de veehouderij een be
langrijke bijdrage leveren aan de
verbetering van de milieukwaliteit.
De landelijke doelstelling is de am-
moniakemissie in 2000 met 70% te
verminderen t.o.v. 1980. Volgens de
huidige technische inzichten is 50%
ekonomisch haalbaar. Toch moet
met alle mogelijke inspanningen ge
probeerd worden om 70% te halen.
In 1994 moet in ieder geval 30%
zijn gerealiseerd.
Evaluatie 1e fase (1987 t/m
1990)
Regelgeving
Bij de aanpak van de mestproblema
tiek in 1987 is gekozen voor een sa
menhangend stelsel van
maatregelen. De veehouderij moest
voldoende mogelijkheden krijgen
om zich aan te passen aan strenge
milieueisen. Daarom is, gekozen
voor een gefaseerde aanpak. Met
de regels van de 1e fase is een halt
toegeroepen aan de toenemende
mestproduktie. De milieuproblemen
zijn er nog niet door opgelost. De
uitrijregels van de 1e fase hebben
vooral effekt gehad op de afspoe
ling. Door het korte uitrijverbod is de
uitspoeling onvoldoende beperkt.
Veel veehouderijbedrijven moesten,
als gevolg van de uitrijbeperkingen,
extra opslagcapaciteit bouwen. Ve
len hebben de mestopslag inmid
dels fors uitgebreid. De gemiddelde
opslagcapaciteit per bedrijf is thans
ongeveer 3,5 maand.
Ontwikkeling veestapel
In de meststoffenwet zijn regels op
genomen om te voorkomen dat een
onverantwoorde uitbreiding van de
mestproduktie zal plaatsvinden.
Sinds de invoering van deze regels
zijn de aantallen varkens, kippen,
kalkoenen en rundvee niet verder
toegenomen. De nog niet aangewe
zen diersoorten, zoals schapen, gei
ten en konijnen, zijn wel sterk in
aantal toegenomen. Bedrijfsontwik
keling is door de mestwetgeving
sterk bemoeilijkt doordat verplaat
sing van mestproduktierechten nau
welijks mogelijk was.
Mestaktieprogramma
Tegelijk met de mestwetgeving is
een mestaktieprogramma van start
gegaan. Hierin is gekozen voor een
3-tal oplossingsrichtingen, nl.:
- Verlagen van het mestoverschot
door verlaging van het mineralenge-
halte in het voer.
- Vergroten van de mestafzet door
kwaliteitsverbetering.
- Bewerking en verwerking van
mest.
In de intensieve veehouderij is de
uitscheiding van mineralen en zware
metalen verminderd. De fosforuit-
scheiding is met 10-15% afgeno
men. De afzet van mest is sterk
toegenomen door de aktiviteiten
van de Mestbanken. Zij hebben veel
aandacht besteed aan kwaliteitsver
betering, opslag en transport van
mest. Bovendien is het gebruik van
dierlijke mest in de akkerbouw
gestimuleerd.
Er is veel onderzoek verricht op het
gebied van mestverwerking. Inmid
dels hebben enkele systemen de
proeffase doorlopen. Door de maat
regelen van de 1e fase is een goede
aanzet gegeven tot de oplossing
van de mestproblematiek. Veehou
ders zijn zich bewuster geworden
van de problemen en hebben reeds
op grote schaal maatregelen geno
men op hun bedrijven. Ondertussen
is ook duidelijk geworden dat som
mige problemen groter zijn dan aan
vankelijk werd verondersteld. Dit
betreft vooral gronden die verzadigd
dreigen te raken met fosfaat.
2e fase (1991 t/m 1994)
In de 2e fase moet een belangrijke
stap gezet worden om de belasting
van het milieu te verlagen. Het gaat
om twee zaken:
Vermindering van uit- en afspoe
ling van mineralen naar het grond
en oppervlaktewater.
Beperking van ammoniakuitstoot
(emissie).
De gebruiksnormen en de uitrijre
gels voor dierlijke mest worden
strenger om de uit- en afspoeling
van mineralen te verminderen. Door
de aangescherpte uitrijregels is een
grotere opslagcapaciteit voor mest
op de bedrijven nodig. Rundveebe
drijven moeten in 1995 voor een
doelmatig en verantwoord gebruik
van dierlijke mest over een opslag
capaciteit van tenminste 6 maan
den beschikken. Bedrijven met
weinig of geen grond moeten eerst
de afzet van overtollige mest rege
len om vast te kunnen stellen hoe
veel opslagcapaciteit ze nodig
hebben.
Om te komen tot vermindering van
de ammoniakuitstoot worden in de
ze periode regels gesteld aan het af
dekken van mestopslagen en het
aanwenden van mest. Met betrek
king tot de huisvesting zal in de
tweede fase het onderzoek naar
emissiearme stalsystemen gestimu
leerd worden.
Voorts moet een grote inspanning
worden geleverd om de grootschali
ge mestverwerking van de grond te
krijgen. Eind 1994 moet 6 miljoen
ton mest verwerkt kunnen worden.
Het landbouwbedrijfsleven is volop
bezig met aktiviteiten om groot
schalige mestverwerking te realise
ren (Plan de Bekker). Het slagen van
grootschalige mestverwerking is
noodzakelijk voor een strukturele
oplossing van de mestproblematiek.
Wanneer het niet lukt zijn volume
maatregelen (inkrimping van de
veestapel) onvermijdelijk.
Kort overzicht van de regels
Gebruiksnormen en uitrijregels
De gebruiksnormen (dit zijn de
hoeveelheden dierlijke mest die per
ha mogen worden gebruikt) worden
aangescherpt. Daardoor krijgen
meer bedrijven een mestoverschot.
Het overschot moet worden afge
zet. De kwaliteit van de mest is van
belang i.v.m. de afzetkosten.
De uitrijperiode wordt verder be
perkt. Daardoor kan gedurende een
langere periode geen mest uitgere
den worden. Veehouderijbedrijven
hebben dus een grotere opslagca
paciteit nodig.
Het in- en onderwerken van mest
wordt aan strakkere regels gebon
den. De emissie-arme aanwending
van mest wordt de komende jaren
gefaseerd verplicht gesteld.
Bijzondere beschermingsgebieden
Fosfaatgevoelige gebieden wor
den door het Rijk aangewezen. Voor
deze gronden gelden lagere ge
bruiksnormen, hetgeen gevolgen
heeft voor de plaatsingsruimte van
mest op het bedrijf.
De Provincies wijzen grondwa-
In het kader van de nieuwe
mest- en ammoniakmaatregelen,
die vanaf 1991 van kracht wor
den, is een projektteam in
gesteld, dat voorlichting geeft
over de gevolgen van de maatre
gelen voor de individuele bedrij
ven. In dit projektteam zijn
vertegenwoordigd: de Consu
lentschappen voor de Landbouw
(CL), de Dienst Landbouwvoor
lichting (DLV) en de Informatie
efr* Kenniscentra Veehouderij en
Akker- en Tuinbouw (IKC's). De
projektgroep heeft zich onder
andere voorgenomen een aantal
informatieve artikelen te schrij
ven voor de vakbladen. Het eer
ste inleidende artikel van deze
serie staat op deze pagina afge
drukt. Het volgende artikel zal
gaan over het "Plan van aanpak
beperking ammoniakemissie".
terbeschermingsgebieden aan,
waarvoor lagere gebruiksnormen
gelden. Hierdoor kunt u minder
mest op uw eigen bedrijf gebruiken.
Bodembeschermingsgebieden
worden eveneens door de Provin
cies aangewezen. Ook hier worden
lagere gebruiksnormen van kracht.
Heffingen
Voor de realisatie van grootscha
lige mestverwerking zijn extra gel
den nodig. Daartoe wordt een
bestemmingsheffing ingevoerd.
In de meststoffenwet wordt te
vens de mogelijkheid opgenomen
om een heffing in te voeren voor de
financiering van maatregelen die ge
nomen moeten worden om de am-
moniakproblemen op te lossen.
AMVB mestbassins en de richtlijn
Ammoniak en Veehouderij
Wanneer wordt voldaan aan een
aantal algemene voorschriften, is bij
de bouw van een mestbassin geen
hinderwetvergunning nodig en kan
worden volstaan met een melding
aan de gemeente.
Mestbassins, die gebouwd zijn of
worden na 1 juni 1987, moeten per
1 januari 1992 zijn afgedekt.
De richtlijn Ammoniak en Vee
houderij (Ecologische Richtlijn)
wordt gewijzigd hetgeen gevolgen
heeft voor het verkrijgen van een
hinderwetvergunning.
Verplaatsen van mestproduktie
rechten
Verplaatsen van mestproduktie
rechten wordt naar alle waarschijn
lijkheid in 1991 mogelijk. Daarbij
gelden voorwaarden, uitzonderin
gen en kortingen.
Schorsing mestproduktierechten
Bedrijven die mestproduktierech
ten verplaatsen moeten vooraf aan
tonen dat ze hun mestoverschot op
een verantwoorde manier kunnen
afzetten. In 1995 geldt dit voor alle
bedrijven.
Overige organische meststoffen
Aan het gebruik en de kwaliteit
van overige organische meststoffen
worden regels gesteld. Het gaat
hierbij om compost, zuiveringsslib
en zwarte grond.
"Nieuwe" diersoorten
De mestwetgeving geldt thans
voor rundvee, varkens, kippen en
kalkoenen. Pelsdieren, konijnen en
eenden worden eveneens onder de
wetgeving gebracht. Voor bedrijven
met deze diersoorten wordt de tota
le regelgeving van toepassing.
Voorlichting
De komende tijd zal voorlichting
worden gegeven over de regels zelf,
over de achtergronden van de regels
en het beleid, over toepassing van
de regels en de consequenties er
van op uw bedrijf. De Consulent
schappen voor de Landbouw
verzorgen begin 1991 de groeps-
voorlichting over het lange termijn
beleid, de regelgeving en de achter
gronden. Zij doen dat voor besturen
van landbouw- en vaktechnische or
ganisaties, SEV, landbouwonder
wijs, gemeenten, provincies en
waterschappen. De Informatie- en
Kennis Centra (IKC) verzorgen de 2e
lijnsvoorlichting aan handel en in
dustrie. De Dienst Landbouw Voor
lichting (DLV) verzorgt, zodra de
regels vaststaan, op verzoek
individuele- en groepsvoorlichting
aan boeren en tuinders. Dit betreft
technisch-ekonomische voorlichting
over de toepassing van de regels en
de gevolgen daarvan op bedrijfsni-
vo. Schriftelijke voorlichting zal
plaatsvinden d.m.v.:
Artikelen in de vakpers, over on
derwerpen die in het overzicht zijn
genoemd.
Voorlichtingskaarten, folders en
vlugschriften, bestemd voor vee
houders, akkerbouwers en tuinders
en andere belanghebbenden.
Brochures.
Voor vragen kunt u terecht bij de
Dienst Landbouwvoorlichting (DLV),
de Consulentschappen voor de
Landbouw (CL), de Informatie- en
Kennis Centra (IKC).