Beregening van aardappelen op plaatgronden In stamslabonen zijn veel ziekten en plagen goed te bestrijden Soms schuilt er onder de vruchtbare kleigronden een verraderlijk ad dertje. Dit addertje openbaart zich dan in de vorm van en dikke laag zand onder de ogenschijnlijke vruchtbare bouwvoor. In zo'n geval kunnen we te maken hebben met een zogenaamde "plaatgrond". Plaatgronden staan bekend dat ze in meer of mindere mate verdro gend zijn. Vooral voor vochtminnende gewassen met een beperkt wortelstelsel zoals aardappelen, zaai- en plantuien kan dit zeer be lemmerend zijn. Het rendement van beregenen op plaatgronden hangt van veel faktoren af, en is ook niet elk jaar even duidelijk. Belangrijk is het tijdig waarnemen van een komend vochttekort. Bij plaatgronden komt er binnen een diepte van 80 cm zand voor in de on dergrond. Zit het zand dieper dan 80 cm dan spreken we niet over plaat gronden maar over schorgronden. De bovengrond is in beide gevallen gelijk en kan bestaan uit zavel of klei. Binnen de plaatgronden komen ook weer grote verschillen voor die in grote mate bepalend zijn voor hun landbouwkundige waarde. 1. Verschil in dikte van het kleidek. Maximaal is de dikte 80 cm, maar dit kan zelfs minder zijn dan 30 cm. In sommige gevallen ploegt men hier en daar zelfs wel eens zand boven. 2. Verschil in zwaarte van het klei dek. De zwaarte van het kleidek kan variëren van zeer lichte zavel (12% afslibbaar) tot zware klei (meer dan 45% afslibbaar). 3. Verschil in grofheid van het on derliggende zand. Neemt het lutum- gehalte af dan neemt vaak de hoe veelheid (grof) zand toe. De grof heid van het zand wordt dan aange geven met het M 50-cijfer. De M 50 is dat getal, dat de korrelgrootte aangeeft, waarboven en waaronder 50 gewichtsprocenten van de frakties groter dan 50 micrometer voorkomt. Als dus b.v. de M 50 van zand 150 micrometer bedraagt, betekent dit dat de helft een korreldiameter heeft groter dan 150 micrometer en de an dere helft kleiner dan 150 microme ter. Zand met een M 50 van 105 is dus fijner dan zand met een M 50 van 170. 4. Verschil in de overgang van het kleidek naar het zand. Deze over gang verloopt meestal vrij abrupt, maar kan ook min of meer geleide lijk verlopen. Hierbij wordt bij toe nemende diepte het zand gewoonlijk steeds grover. Vochtlevering en verdroging Over het algemeen kan men zeggen dat de grond droogtegevoeliger is naarmate de bovengrond minder water kan vast houden, naarmate dus het kleidek lichter en dunner is, en naarmate het zand grover is en de overgang abrupt is. Als er in de praktijk gesproken wordt over een "echte" plaatgrond dan betreft dit veelal een dun kleidek met een zeer sterke overgang op een grofzandige ondergrond. Binnen een perceel kunnen hier ook weer grote verschil len bestaan. Naast bovengenoemde punten zijn er nog twee aspekten die de mate van verdroging bepalen. Namelijk, de gemiddelde (zomer)grondwa- terstand en de hoeveelheid neerslag tijdens het groeiseizoen. De verdro ging van de gewassen komt enerzijds doordat er weinig water beschikbaar is in het dunne kleidek en er weinig water beschikbaar komt vanuit het onderliggende (grove) zand. Ander zijds is het (grove) zand ondoorwor- telbaar waardoor er weer minder water beschikbaar is voor de plant. De beworteling houdt abrupt op bij de overgang naar het groffe zand. Op een volgende plaatgrond kan dit als volgt gezien worden: We spreken hier over een grond met een kleidek van 30-40 cm dik met 27% afslibbaar. Hieronder bevindt zich middelgrof zand met maximaal 7-8% afslibbare delen. De overgang van klei naar zand is plotseling. Het beschikbare water is in dit geval: A. In de wortelzone. Met 27% af slibbare delen levert dit nog 9 mm per dm dus bij 40 cm kleidek geeft dit nog 36 mm. B. Capillaire nalevering. De afstand tussen de effektieve worteldiepte (dit is daar waar 80% van de wortelmas sa zich bevindt) en de grondwa terstand is bij een grondwaterstand van 120 cm nog 80 cm. Bij 8% af slibbare delen in middelgrof zand le vert dit nog 0,4 mm per etmaal op. Met een groeiseizoen van 150 dagen betekent dit 60 mm. Het totaal aan beschikbaar water wordt aldus 96 mm. Het verdampingsoverschot of neerslagtekort is 300 mm. Het tekort voor het gewas op deze grond zal dus 204 mm bedragen. Effekten Op dergelijke gronden is in droge ja ren een opbrengstdepressie van 40% of meer niet abnormaal. Het zal dui delijk zijn dat op dit soort gronden vooral beregend wordt op de hoog- renderende gewassen zoals de aard appelen. Naast het feit dat de regel matige vochtvoorziening dankzij de beregening de opbrengst doet stij gen, zal het ook de kwaliteit ten goe de komen. Er ontstaat een regelma tiger groei waardoor er minder knol misvorming ontstaat en het percen tage uitval dus lager is. Echter uit praktijkproeven bleek wel dat er op het beregende juist meer knolmis vorming en groeischeuren optraden. Dit is waarschijnlijk te wijten aan een wat onregelmatige vochttoedie- ning. Regelmatig beregenen is hier bij erg belangrijk. Ook kan een goede vochtvoorzie ning voorkomen dat er een groeistilstand optreedt waardoor de schade bij doorwasinduktie beperkt kan blijven. Beregenen kan doorwas niet voor 100% voorkomen. Daar naast kan ook de blauwgevoeligheid onder invloed van de beregening iets verminderen door een iets lager on- Bij de teelt van stamslabonen spelen niet alleen schimmels die het blad en de peul aantasten een rol maar ook pasgekiemde plantjes kunnen al aan getast worden. Deze aantastingen worden wel kiemplant- of voetziek- ten genoemd. Ook kan bonevlieg en luis nogal wat schade aan dit gewas toebrengen. Voetziekten Een te nauwe vruchtopvolging be vordert bij stamslabonen de aan tasting door voetziekten. Veel schimmels kunnen dit probleem ver oorzaken. Dit vindt vooral plaats bij koud, vochtig weer en zuurstofge brek door het dichtslaan van de top laag van de grond. Jonge en afrijpende planten zijn ex tra gevoelig voor deze schimmels. Is de plant aangetast, dan krijgt de stengelbasis een roodbruine kleur, daarom wordt in de praktijk de voetziekte vaak "roodneus" ge noemd. Aangetaste planten komen minder stevig in de grond te staan wat problemen kan geven bij de me chanische oogst van het gewas. Bestrijding is niet mogelijk, voet ziekte kan vaak voorkomen worden door te zorgen voor een goede struk- tuur en het toepassen van een ruime vrucht wisseling. Bonevlieg De maden van de bonevlieg boren gangen in de kiemende zaden, waar door deze niet verder kiemen. Ook worden groeipunten weggevreten, zodat stengel met zaadlobben zon der blaadjes boven de grond komen, de zogenaamde "soldaatjes". Er ko men twee, soms drie generaties per jaar voor. De eerste vlucht is van half april tot half mei, de tweede van juni tot juli. De eieren worden in de grond boven de zaden afgezet. De maden komen na 8 dagen tevoor- derwatergewicht. Wel kan men nog rekening houden met een gering prijs- effekt. Tijdens droge jaren is veelal de prijs van de aardappelen hoger dan in natte jaren. De meerop brengst verkregen door de berege ning wordt dus ook beter betaald. Het is niet allemaal rozegeur en ma neschijn. Doordat het gewas lang nat blijft neemt de kans op Phytoph- thora toe. Er is daarom ook extra aandacht nodig voor de bestrijding van deze schimmel. Bespuiting i.v.m. Phytophthora dient 1 a 2 da gen voor het tijdstip van beregening uitgevoerd te worden. Het is ver standig hierbij een strak schema aan te houden van b.v. 1 maal in de 6 a 7 dagen. Ook kan de struktuur van de grond ongunstig worden bein- vloed. Dit kan de rooibaarheid en het grondtarrapercentage ongunstig beinvloeden. Wanneer beginnen Wanneer er reeds verdroging aan het gewas wordt gekonstateerd is de op brengstderving reeds aanzienlijk. Het beste om het moment van bere genen te bepalen is te halen uit de zgn. vochtboekhouding. Hierbij wordt dagelijks de gewasverdam ping en de hoeveelheid neerslag ge noteerd en vervolgens de vochtvoor- raad in de wortelzone berekend. Sa men met de eventuele capillaire nale vering (welke in voorgaand voor beeld vrijwel nihil is) levert dit de in formatie op of er wel of geen tekort gaat ontstaan. Echter dit systeem le vert in de praktijk nogal wat fouten op en schiet derhalve soms tekort. Zoals reeds eerder opgemerkt dient men op tijd te beginnen want wan neer een tekort wordt gezien is er ook reeds sprake van een opbrengst derving. Vooral op gronden met minimale nalevering zoals deze plaatgronden zal, zodra het vocht uit de wortelzo- schijn en doen zich te goed aan het gewas. Een zaadbehandeling met Aatifon geeft goede resultaten. Bij een volgteelt na spinazie is de kans op aantasting groot. Ploeg daarom direkt de spinazie stoppel om en wacht enkele weken met inzaaien van de bonen. Bladluizen Bladluizen belemmeren de groei en zorgen voor peulmisvorming. Onder gunstige omstandigheden ontwikke len bladluizen zich zeer snel. Om ge- wasschade te voorkomen kan het nodig zijn een bestrijding uit te voe ren met 0,5 kg Pirimor, 0,5 1 Hosta- quick of 0,5 1 Mevinfos per ha. Grauwe schimmel Botrytis cinerea is een zwakke schimmel. Hij infekteert de boon doordat de resten van de uitgebloei de bloem aan het gewas blijft han gen of het gewas beschadigd wordt door harde wind of een hagelbui. In een dicht gewas kunnen onder voch tige omstandigheden grote grijze vlekken op het blad ontstaan en stengels en peulen rotten weg. Deze verrotte delen worden overdekt met grijs, sterk sporevormend schim- melpluis. Resistente rassen bestaan niet. Bestrijding is mogelijk door tijdens de bloei te spuiten met Ronilan, iprodion of Sumisclex. Sclerotiënrot Sclerotinia scletotiorum (rattekeu- telziekte) treedt onder gelijke om standigheden op als Botrytis. Het is eveneens een wondparasiet. De ziek te is te herkennen aan het witte schimmelpluis waarin later de be kende rattekeutels gevormd worden. Deze rattekeutels zijn in staat jaren lang in de grond te overleven. Als de sclerotiën zich in de toplaag van de ne op is, het tekort al daar zijn. Der halve moet men beginnen te berege nen als ongeveer de helft van het op neembare vocht in de bovenste grondlaag van 25 cm, is verbruikt. Het beste kan men de vochttoestand hier en daar kontroleren door op meerdere plaatsen een monster te steken met boor of schop. Normaal gesproken zou men pas moeten be ginnen met beregenen wanneer de knolzetting op gang is gekomen. Dit om te voorkomen dat de beworte- lingsdiepte te beperkt blijft en teveel loof ontstaat. Voor plaatgronden zou een dergelijk tijdstip al te laat kunnen zijn. De grond kan dan al ver uitgedroogd zijn. {lovendien zal de aardappel op een plaatgrond toch niet dieper wortelen dan het kleidek. In de praktijk blijft het vaststellen van het moment dat de grond zover is uitgedroogd dat er beregend moet worden een lastige zaak. Op bere- bouwvoor bevinden en de grond on geveer tien dagen achtereen vochtig blijft, meestal na het sluiten van het gewas, groeien ze uit tot paddestoel achtige vruchtlichamen. Deze vormen sporen en infekteren de plant hiermee via wondjes. De peul, blad en stengel kunnen aange tast worden, terwijl de schimmel ziekte door kontakt van plant tot plant verspreidt. Er zijn geen resistente rassen al zijn vroege rassen vaak vatbaarder dan late rassen. Vruchtwisseling helpt gewoonlijk onvoldoende omdat zeer veel gewas sen vatbaar zijn. Als er in een voor gaand jaar op het perceel een aan tasting door rattekeutels plaats ge vonden heeft in een gevoelig gewas, alleen granen en grassen zijn niet ge voelig, dan is de kans groot dat de stamslabonen eveneens aangetast worden. Voor de bestrijding is twee keer spuiten met dezelfde middelen als tegen Botrytis het beste. De eer ste behandeling moet plaats vinden ongeveer drie dagen vóór de top- bloei, de tweede bespuiting vijf da gen tot een week na de eerste toepas sen. De grauwe schimmel wordt dan tegelijkertijd bestreden zodat een af zonderlijke bespuiting hiertegen overbodig is. Voor een goede werking van de bo vengenoemde middelen is het nood zakelijk dat ze goed verdeeld op de planten gespoten worden. Verspuit het middel dan ook met een fijne druppel. Het toevoegen van 0,2 liter uitvloeier per ha verbetert het resul taat, behalve als iprodion aquaflow gebruikt wordt. Ronilan mag tot 7 dagen voor de oogst toegepast worden. Sumisclex en iprodion mogen tot 14 dagen voor de oogst verspoten worden, Ing. J.C. van Hassent Bedrijfsdeskundige DLV "Westmaas" gende percelen en zeker op plaat gronden wortelen aardappelen erg ondiep. Hierdoor is het gewas ge voelig voor nieuwe droogte. Het ver uit laten drogen van het kleidek na het beregënen zorgt bovendien voor een onregelmatige groei, hierdoor neemt de kans op misvorming en groeischeuren weer toe. Eenmaal be gonnen met beregenen betekent er mee blijven doorgaan, tenzij er van nature regelmatig en voldoende neerslag is. Hoeveelheid en intensiteit De hoeveelheid is een belangrijk iets. Begin op tijd en geef liever twee klei ne giften dan een grote regenbui in een keer. Hoeveel men in een keer kan geven hangt af van de zwaarte van de bovengrond. Wanneer men slempige grond heeft en deze slaat dicht dan kan dit zuurstofgebrek be tekenen en een teruglopende pro- duktiviteit. Zeker wanneer het gewas nog niet gesloten is. Een min of meer dichtgeslagen grond is moeilijk of niet te herstellen. Een slempige grond die slechts half bedekt is zal met een kleine regenintensiteit (12 mm/uur) en met kleine hoeveelhe den (10 a 15 mm/keer) beregend moeten worden. Wordt er beregend op een gesloten gewas aardappelen dan mag men de intensiteit wat op voeren. In alle gevallen moet water tussen de ruggen worden vermeden. De hoeveelheid water per keer kan bij een gesloten gewas variëren van 20 mm (zavelgronden) tot 25 mm (kleigronden). Er moet altijd voorkomen worden dat er een droge laag ontstaat waar door het kontakt in de wortelzone verloren gaat en hierin uiteindelijk de wortels afsterven. Is de grond slempgevoelig dan blijkt het beter meerdere kleine hoeveelheden te ge ven van b.v. 15 a 20 mm. Vooral op slempgevoelige gronden heeft bere gening met een sproeiboom de voorkeur. Stoppen Begin tijdig, maar stop ook tijdig. Over het algemeen neemt de struk tuur af en daardoor verslechtert de rooibaarheid. Na augustus neemt meestal ook de gewasverdamping af waardoor er minder water nodig is. Dit zal ook blijken uit de vocht- balans. Al met al is beregenen ook op plaat gronden zeker geen eenvoudige zaak. Het rendement is ook niet elk jaar even duidelijk aanwezig en hangt af van vele faktoren. Belang rijk blijft het tijdig waarnemen van een komend vochttekort. Een vocht- balans kan hierbij een welkome aan vulling zijn. Nauwkeurigheid is hier in gewenst. Op gronden die zozeer afhankelijk zijn van hun kleidek en hun ondergrond zoals deze plaat gronden kan beregenen mits zorg vuldig toegepast het saldo aanzien lijk verhogen. De DLV kan U be hulpzaam zijn bij het opstellen van een vochtbalans. Bel voor meer in formatie Uw DLV-teamkantoor. ing. C.A.F. van Oers bedrijfsdeskundige akkerbouwteam DLV-Goes Vrijdag 1 juni 1990 23

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1990 | | pagina 23