De stikstofbemesting op wintertarwe
DLY
De korrelopbrengst en de kwaliteit van de tarwe worden in zeer sterke
mate bepaald door de stikstofbemesting. Voor een goede ontwikke
ling van de plant en voor een goede kwaliteit zijn gedeelde giften in
meerdere keren van groot belang gebleken. De behoefte aan stikstof
tijdens de groeiperiode houdt nauw verband met de gewichtstoename
van het gewas. Zo moet wintertarwe vanaf het voorjaar tot na de
bloei voldoende stikstof ter beschikking hebben. De totale N-gift
moet afgestemd worden op de opbrengstverwachting, zowel naar
kwantiteit als kwaliteit.
Voor een gemiddelde opbrengst van
8000 kg per ha is, inklusief de bo
dem voorraad 200 kg N per ha nodig.
Globaal kan gesteld worden, dat per
ton tarwe 25 kg N nodig is.
Hogere opbrengsten kunnen gereali
seerd worden door een aanvullende
bemesting, omdat de nalevering van
N uit de grond veelal niet voldoende
is. Naast de korrelopbrengst is ook
de kwaliteit van belang. Een goede
kwaliteitstarwe met een eiwitgehalte
boven 12% kan voor meerdere ge
bruiksdoeleinden bestemd worden.
Het prijsverschil tussen bakwaardige
tarwe en voertarwe moet echter
groot genoeg zijn om de kosten van
de extra stikstof goed te maken.
Het tijdstip en grootte van de
tweede stikstofgift
Door de zachte winter en hoge tem
peraturen, vooral in maart is de tar
we verder ontwikkeld dan in norma
le jaren. Hierdoor is ook de aanwen
ding van de tweede en derde stikstof
gift vroeger. De eerste gift die vroeg
is gegeven, is bestemd om de uitstoe-
ling en aarvorming te stimuleren.
Tevens is deze gift van belang voor
de vorming van een goed funktione-
rend wortelstelsel voor de gehele
groeiperiode. Voor een goede vocht-
voorziening en voeding van het ge
was is dit van groot belang. De eer
ste N-gift gebaseerd op 140 kg N per
ha, minus de minerale N in de bo-
demvoorraad is een goede basis voor
een gewas met een goed produktie-
vermogen. Voor de geïntegreerde
tarweteelt wordt de eerste gift met
nog 40 kg N per ha verlaagd.
De tweede N-gift is gericht om de
500-600 gevormde spruiten zich tot
volwaardige aardragende halmen
kunnen ontwikkelen. Tevens is deze
gift nodig voor een goede korrelzet-
ting in de aar en voor de kwaliteit.
Afhankelijk van het advies, de
stand, rasbehoefte en stevigheid
wordt 40-60 kg N per ha in stadium
F6 a 7 verstrekt. In stadium F6 a 7
zijn 2 knopen voelbaar. Bij de verst
ontwikkelde halmen zijn nu 2 kno
pen boven de grond!
Vroeger strooien geeft meer risiko
voor legering, door te veel vegetatie
ve groei en de kans op schimmelziek
ten wordt groter. Vooral strorijke
rassen zijn hiervoor gevoelig. Alleen
bij een te schrale ontwikkeling of
holle stand kan een vroegtijdige
tweede gift worden gegeven. Door
de aanleg van een stikstofvenster bij
de eerste gift wordt een goed inzicht
verkregen in de bemestingstoestand
groeistadi.ua F10
van het perceel. Dit "bemestings
venster" wordt verkregen door bij
de eerste gift op een gedeelte van het
perceel 2 a 3 are) ongeveer 30 kg
N minder te geven. Het gewas zal
zich in dit venster ongeveer 1 a 2 we
ken eerder "tekenen" op de krappe
bemestingstoestand. Is dit het geval
dan kan de tweede N-gift op het ge
hele perceel worden gestrooid. Ook
op percelen met een storend profiel,
gepaard gaande met een minder goe
de beworteling kan eerder worden
gestrooid. Is een extra tussengift van
40 kg N in F5 gegeven dan kan beter
in F8 nogmaals 40 kg N worden
gestrooid.
Bij te late giften komt de N mogelijk
te laat beschikbaar, als gevolg van
droogte. Ook kan de wortelaktiviteit
te veel zijn afgenomen soms zelfs te
veel voor de verdere groeiperiode.
Het niet toepassen van een tweede
gift resulteert veelal in een lagere kg-
opbrengst. De oorzaak is dan: te
weinig halmen en onvoldoende kor
relvulling van de aren. Alleen op de
zware gewassen kan mogelijk de
tweede gift worden overgeslagen.
Door het toepassen van de tweede
N-gift krijgt het gewas in totaal 200
kg N per ha (bodem N kunstmest
N) aangeboden om een korrel
opbrengst van 8000 kg te realiseren.
Het tijdstip en de grootte van
de derde stikstofgift
De derde gift heeft tot doel: het be
vorderen van een goede bevruchting,
betere korrelvulling en verhoging
van het eiwitgehalte. Deze faktoren
resulteren in een hoger duizendkor-
relgewicht (D.K.G.) en een hoger ei
witpercentage van de korrels. Hier
door is het mogelijk om gewassen te
telen met een opbrengst hoger dan
8000 kg per ha en een eiwitgehalte
boven de 12%. Voor kwaliteitstarwe
moet het eiwitgehalte boven de 12%
zijn! Het eiwitpercentage is het kwa
liteitskenmerk dat het meest door
stikstof beïnvloed wordt. De invloed
op de sedimentatiewaarde (eiwit
kwaliteit) is minder groot. De rassen
onderling reageren verschillend op
de stikstofbemesting.
De A-kwaliteitseisen b.v. Kraka en
Urban benutten de N-gift efficiënter
dan de rassen Okapi, Obelisk en
Granta, die tot de B-rassen behoren.
Het betekent, dat een verhoging van
het eiwitpercentage bij de A-
kwaliteitsrassen een veel sterkere in
vloed op de sedimentatiewaarde
heeft dan bij de B-rassen. Tevens be
tekent het dat een 3- of zelfs een
4-deling bij kwaliteitsrassen een ho
ger rendement geeft. In de meeste ja
ren, wordt met een derde N-gift van
30 a 50 kg N per ha, in stadium F10,
op gezonde gewassen de korrelop
brengst met 300-500 kg verhoogd.
Het eiwitgehalte stijgt met een derde
gift met 0,7-1%.
Verhoging van de derde gift tot 80
kg N geeft een extra eiwitgehalte ver
hoging van circa 0,5%. De kg-
opbrengst stijgt echter nauwelijks.
Stadium F10 is wanneer de schede
van het laatste blad (vlagblad) volle
dig uitgegroeid en de aar sterk ge
zwollen is (nog niet goed zichtbaar).
In normale jaren is dit eind mei, ui
terlijk begin juni. De derde gift moet
dan gegeven worden, immers in de
tweede week van juni staat de win
tertarwe in de aar. Onder gunstige
omstandigheden kan stikstof tot 3
weken na de bloei worden opgeno
men. Hooguit 30 a 40% van de kor
relstikstof is afkomstig van na de
bloei door het gewas opgenomen
stikstof. Voor het verkrijgen van een
goed produktie-apparaat moet de
stikstof niet na F10 worden gegeven.
Later strooien geeft onvoldoende N-
opname, zeker in een droge periode.
Doordat dan de aar stikstof aan blad
en stengels gaat onttrekken sterft het
gewas (te) vroeg af. Dit resulteert in
een kortere groeiperiode waardoor
opbrengstderving en kwaliteitsver
lies door een laag duizendkorrelge-
wicht (D.K.G.) en een lager eiwitge
halte ontstaat.
Een vierde gift, later dan F10 geeft
een minder goede N-opname en een
veel later gewas. De oogst wordt
hierdoor later en er kunnen hogere
droogkosten ontstaan. De stikstof
gegeven als vierde gift kan dan beter
als extra N bij de derde gift worden
toegevoegd. Bij kwaliteitsrassen kan
mogelijk de derde gift gesplitst wor
den in een derde en vierde gift.
groeistadium F5
Ook op gronden met afwijkende
zanderige profielen kan mogelijk
van een vierde gift, wanneer alle
aren zichtbaar zijn een positief ef-
fekt worden verwacht. Of de extra
verhoging van het eiwitgehalte door
de derde en eventueel een vierde gift
loont hangt af van het prijsverschil
tussen bakwaardige- en voertarwe.
Ondanks dat, zal het telen van kwa
liteitstarwe voorop moeten staan,
omdat de afzetmogelijkheden dan
groter zijn.
Samenvatting
Voor een goede opbrengst van 8000
kg/ha is 200 kg N nodig. De eerste
stikstofgift moet afgestemd zijn op
N-mineraal onderzoek in januari-
februari. Strooi de tweede gift in sta
dium F6 a 7. Strooi niet meer dan
40-60 kg N per ha, als tweede gift.
F10 is het juiste stadium voor het ge
ven van de derde gift. Later strooien
geeft minder effekt. Alleen gezonde
gewassen reageren gunstig op ge
deelde giften. Door gedeelde giften
wordt de opbrengst en kwaliteit
sterk bevorderd. Streef altijd naar
goede kwaliteit voor meer afzetmo
gelijkheden. De ontwikkeling van
het tarwegewas is dit jaar bijzonder
vroeg. Niet de kalender, maar het
ontwikkelingsstadium bepaalt het
tijdstip van de gedeelde stikstof
giften.
J. van Balen, bedrijfsdeskundige,
DLV-teams akkerbouw
Goes en Westmaas
Wie nu een perceel oploopt waar verleden jaar aardappelen groeiden,
ziet al snel wat er aan de hand is. In veel gevallen komen de eerste
aardappelopslag planten boven. Op een aantal percelen komt zelfs
opslag van twee en meer jaar geleden tevoorschijn. Aardappel
opslag kan u snel in de problemen brengen. Ten eerste zullen de
opslagplanten door hun grote groeikracht gaan konkurreren met het
gezaaide, gepote gewas. Opbrengstvermindering is het gevolg. Daar
naast kan opslag een extra Phytophthoradruk veroorzaken en hier
mee uw eigen aardappelen of die van de buurman infekteren. Indien
u een besmetting heeft van aardappelcyste-aaltjes, houden opslag-
planten deze in stand of geven zelfs vaak een vermeerdering van het
aantal aaltjes. Normaal zou er uitzieking optreden, doordat er geen
waardplanten aanwezig zijn. Naast deze direkte effekten van aardap
pelopslag kunt u ook problemen krijgen met de PD (Plantenziekte-
kundige Dienst) en de AID (Algemene Inspektie Dienst).
De PD kan optreden in het kader
van de AM-wet. Als zij na 1 juli
meer dan twee opslagplanten per m2
aantreffen, beschouwen zij dit als
een aardappelteelt. U moet dan op
dat perceel de verplichte vruchtwis
seling t.a.v. aardappelen aanhou
den. Vaak betekent dit dat u pas een
jaar later aardappelen mag telen dan
u gepland had. Ook de AID kan op
treden. Zij doen dit op grond van
een verordening van het Landbouw
schap die bepaalt dat er na 15 april
geen groene delen meer mogen zijn
op niet uitgeplante aardappelen.
Ook aardappelafvalhopen vallen on
der deze verordening. Bij overtre
ding kan een boete het gevolg zijn.
Hoe opslag bestrijden?
De manier waarop opslag bestreden
wordt, is sterk afhankelijk van het
gewas waarin het staat. Mechanische
bestrijding kunt u alleen toepassen
als het gewas op rijen gezaaid is met
voldoende afstand tussen de rijen
(b.v. bieten). U kunt dan tussen de
rijen met een schoffelmachine wer
10
ken en in de rijen met een hak of
schoffel. Scherpe messen zijn een
eerste vereiste. Vaak lopen de plan
ten opnieuw uit of zijn niet alle plan
ten aanwezig als de bestrijding
plaatsvindt. U moet deze behande
ling dan ook meerdere malen herha
len. De beste resultaten worden ver
kregen net voordat de opslagplanten
nieuwe knollen gaan maken.
Chemische bestrijding doet u in de
meeste gevallen met glyfosaat 360
gr./ltr. (o.a. Roundup). Met deze al-
lesdoder bereikt u dat de opslagplan
ten zowel boven- als ondergronds af
sterven. Wel moet dan een goede
toepassing van het middel plaatsvin
den. Wanneer u met de hand pleks-
gewijs opslag wilt bestrijden, doet u
dit met een "onkruidstick". De
opslagplanten dienen minimaal een
hoogte te hebben van 10 cm. Het
bestrijdingsmiddel moet met water
gemengd worden in de verhouding
van 1:2. Om behandelde planten
zichtbaar te maken, kunt u een
kleurstof toevoegen. Bij gebruik van
een "kwast" of "spuitje" worden
de opslagplanten natter dan wanneer
u een "stick" gebruikt. Bij bo
venstaande mengverhouding (1:2)
sterft de plant vaak te snel af en
wordt de opslag ondergronds nau
welijks bestreden. U moet bij dit
systeem de concentratie verlagen.
Met speciale machines (b.v. Hom
burg of Vicon Wedge-wick) kunt u
de opslag volvelds te lijf gaan. Voor
een goede werking is het noodzake
lijk dat de machine goed staat af
gesteld qua hoogte en vloeistof-
afgifte.
De aardappelplanten moeten mini
maal 20-25 cm boven het gewas uit
steken. Hierdoor worden de planten
over voldoende lengte aangestreken
zonder het gewas te hoeven raken.
De rol of koorden van de machine
moeten voldoende nat blijven. Op
sommige machines is de dosering te
regelen (b.v. stand van het reservoir
of draaisnelheid van de rol). Bij veel
opslag zal langzamer gereden moe
ten worden om de rol of koorden
voldoende nat te houden. Goede re
sultaten bereikt u door de opslag
planten aan weerskanten te behan
delen. U moet hiervoor het perceel
twee maal bewerken en erop letten
dat de planten opgedroogd zijn voor
u de tweede maal in tegenovergestel
de richting gaat rijden.
Granen
De genoemde methoden kunnen in
granen niet worden toegepast. Een
goede methode hiervoor is om de
7-10 dagen voor de oogst de aardap
pelopslag te bestrijden met 4 liter
glyfosaat 360 gr./ltr. per ha. Hier
mee bereikt u dat de opslagplanten
zowel boven- als ondergronds afster
ven. Een probleem is echter dat deze
Bestrijding met Roundup van aardappelopslag in spruiten.
bestrijding altijd na 15 april c.q. 1
juli plaatsvindt en u daarmee moei
lijkheden kunt krijgen met resp. de
AID en PD. Ook met Starane 200
bestrijdt u aardappelopslag in
graan. Echter, alleen de boven
grondse delen worden bestreden en
in veel gevallen treedt onderzeeër
vorming op. Hiermee bent u tijdelijk
van het opslagprobleem af, maar
zult u komend jaar het probleem te
rugvinden. Zeker indien er een win
ter zonder vorst passeert.
In granen is een goede opslagbestrij-
ding dan ook een probleem, waar
nog geen goede oplossing voor ge
vonden is.
Wortelen
In wortelen kan opslag gemakkelijk
volvelds worden bestreden. Een
bespuiting met 4 kg Dosanex per ha
vanaf 2-4 echte blaadjes van het ge
was geeft goede resultaten.
Ing. B. van der Spek,
bedrijfskundige akkerbouw
DLV-Goes
Vrljtfag *3 april 1990