De maand februari op het Zuid-westelijk Veehouderijbedrijf VARKENSHOUDERIJ RUNDVEEHOUDERIJ SCHAPENHOUDERIJ De lammertijd breekt aan Mogelijkheden voor selektie op toomgrootte Voeding van rundvee Met een voerinformatieformulier geeft de veehouder bij elke melkkon- trole op wat en hoeveel er wordt gevoerd. Met behulp van de voerinformatie en de verwachte produktie aan melk en vet, stelt men via de komputer de krachtvoergift per koe per dag vast. In dit komputerprogramma zijn de nieuwste inzichten omtrent de vee voeding verwerkt, waardoor een uit stekend advies te verwachten is van KMV. De kosten voor veehouder zijn laag: ongeveer 3 gulden per koe. Door de melkkontroleur of de be- drijfsdeskundige DLV kunnen des gewenst nadere informatie worden verstrekt. Jongveevoeding in de winter In de praktijk wordt het jongvee nog vaak gevoerd met de resten van het voer van melkvee of ze worden ge voerd met kuilvoer van mindere kwaliteit. Dit is op zich geen pro bleem mits er meer voldoende en ge past krachtvoer aan de dieren wordt gegeven. Dit is afhankelijk van: - kwaliteit van het ruwvoer - leeftijd van de dieren - gewenste groeisnelheid Wilt u een goede groei bij het jong vee realiseren dan ook een rantsoen berekenen. Goed voeren is één van de eerste vereisten voor een goede groei, vooral in de jeugd. Door re gelmatig de borstomvang te meten is te kontroleren of er voldoende groei wordt bereikt. Bij de bedrijfsdes- kundige van de DLV is een kaart te krijgen waarop het verband is aan gegeven tussen de borstomvang van het dier en het lichaamsgewicht. Uit proeven is gebleken dat er verband bestaat tussen het gewicht bij de eer ste keer afkalven en de melkproduk- tie op latere leeftijd. Het kalf van nu is de melkkoe van straks. Daarom is het ook van be lang dat een vaarskalf regelmatig groeit tot een voldoende ontwikkel de kalfkoe voor een goede melkpro- duktie. Drijfmest op grasland en snijmais Uit grondonderzoek blijkt dat er grote verschillen zijn in de be mestingstoestand van de percelen. Met drijfmest alleen moet dikwijls nog een aanvulling van kali of fos faat worden gegeven. Op het bedrijf zal de geproduceerde mest worden aangewend. Zaak hierbij is de drijf mest regelmatig en goed te verdelen over het gehele bedrijf. Per keer uit rijden is op grasland niet meer dan 15-20 ton drijfmest per ha gewenst. Grotere hoeveelheden kan als de drijfmest wordt ingewerkt b.v. in- jekteren en zodebemesting (in het groeiseizoen). Bovenden zal de N- benutting groter zijn als direkt wordt ingewerkt. Op snijmais kun nen grote hoeveelheden (70-80 ton/ha) worden gegeven en kan een behoorlijke besparing van kunst- meststikstof betekenen. Voor een gelijkmatige verdeling op het land is gewenst dat de mest voor het uitrij den met een mixer goed wordt ge mengd om een homogeen produkt te Vrijdag 2 februari 1990 kunnen uitrijden. Niet goed gemixte drijfmest betekent eerst dunne mest en later een dikke massa op het land brengen. Tracht op grasland de drijfmest goed over alle percelen te verdelen. Houdt rekenng met de weersomstan digheden en gesteldheid van grond. Als drijfmest wordt uitgereden moet de hiermede gegeven stikstof in min dering op de kunstmestgift worden gebracht. N-bemesting op grasland en temperatuursom De stikstofbemesting heeft grote in vloed op de opbrengst van gras. Vooral in het begin van de groei van het gras is de hoeveelheid N en het tijdstip van toedienen van belang. De eerste stkstof op het grasland kan worden gegeven als de temperatuur som (T-som) van 180-280°C is be reikt. De T-som wordt regelmatig in de landbouwbladen gepubliceerd. De gewenste temperatuursojn zal vermoedelijk in februari in ons ge bied worden gerealiseerd. Als de weersomstandigheden en de berijd baarheid van de grond dit toelaten, kan de eerste stikstof gestrooid wor den. Met tijdig N strooien wordt een vervroegend en opbrengstverhogend effekt bereikt. Voor een weidesnede wordt er afhankelijk van het graslandgebruik 60-80 kg N en voor een maaisnede 100-120 kg N gegeven (inkl. N uit drijfmest). Een graslandgebruikskalender (GGK) is een handig hulpmiddel om per perceel bij te houden wat en wanneer kunstmest/drijfmest is ge geven en hoe het grasland wordt geëksploiteerd. Voor een goed graslandgebruik/planning is het bij houden van een GGK een rendabele zaak. Voor meer informatie kunt u kontakt opnemen met de bedrijfs- deskundige van de DLV, die u ad vies geeft bij uw planning. De bedrijfsdeskundige DLV Rundveehouderij team Breda J. van Aerts Hoewel de eerste lammeren al zijn geboren, wordt op de meeste bedrij ven de lammeren geboren eind fe bruari, begin maart. Het betekent voor de schapenhouder een drukke tijd. Elk lam dat verloren gaat bete kent een vermindering van het ar beidsinkomen. Het sterftepercenta ge van lammeren is gemiddeld 10%. Het percentage verschilt nogal van bedrijf tot bedrijf. Met name wan neer het aantal drie- en vierlingen stijgt neemt het sterfte-percentage toe. Vaak sterven lammeren doordat ze in begin te weinig biest krijgen of te sterk afkoelen. Daarom is belangrijk dat het lam vrij snel drooggelikt wordt door de ooi en biest krijgt eventueel met behulp van een fles of in een ernstig geval met een maag sonde. Op die manier kan men zeker in de eerste 48 uur veel lammeren redden van onderkoeling. Voeding van de ooi Op het eind van de dracht is de voe ding van de ooi heel belangrijk. Vooral nu, om dat het tot nu toe een zachte winter is geweest, waardoor de kans groot is dat de ooien in een zeer goede konditie zijn geraakt. De ooien moeten dagelijks voldoende energie uit het voer kunnen opne men. Gebeurt dit niet, dan ontstaan er vervelende problemen, zoals bijv. acetonaemie. De hoeveelheid krachtvoer die men de laatste week voor het aflammeren geeft is afhankelijk van het soort en kwaliteit ruwvoer, en van het ver wachte aantal lammeren dat de ooi geeft en van de konditie van de ooi. Bij matig hooi zal een schaap met een drieling die rijkelijk in konditie is al gauw 5 ons krachtvoer nodig hebben om voldoende energie per dag te krijgen. Na het aflammeren stijgt de energie behoefte. Een ooi met 2 lammeren heeft in de eerste maand 2460 VEM% en 310 gram vre nodig. De ooi is in staat 2,5 - 3,3 kg droge stof op te ne men. Een rantsoen bestaande uit goed voordroogkuil en krachtvoer kan er als volgt uitzien: norm 2,5 - 3,3 kg drogestof 2460 VEM 310 vre 2,5 kg ds voordroog kuil: 5 kg produkt met 50% drogestof heeft: 2125 VEM 312 vre 350 gram droge pulp 0.315 kg ds): 330 VEM 21 vre totaal 2455 VEM 333 vre Het voordeel van het voeren van een goede voordroogkuil t.o.v. hooi is dat men in de le maand na het af lammeren gemakkelijker aan de eiwit-norm kan komen. Een te laag eiwitgehalte in het rantsoen heeft wat negatieve gevolgen voor de melkproduktie. Drie weken na het aflammeren kan men de krachtvoergift aan de ooi verminderen. Het is dan beter om de lammeren eventueel lammer kor rel te geven. Met name wanneer op het be drijf coccidiose voorkomt is het no dig dat de lammeren vroegtijdig wennen aan krachtvoer. Daardoor kan men op een later tijdstip kracht voer met een middel tegen coccidiose geven. De lammeren nemen dan het krachtvoer goed op. De bedrijfsdeskundige DLV-team rundveehouderij Breda M. Westhuis De toomgrootte is in de zeugenhou- derij een belangrijk kengetal. In de praktijk varieert de gemiddelde toomgrootte per bedrijf van 9,5 tot ruim 12 (levend dood) geboren biggen per worp. Als de toomgroot te met 1 big stijgt, dan stijgt het aan tal grootgebrachte biggen per zeug per jaar (afhankelijk van de worpin dex) bij een gelijk uitvalpercentage met circa 2 biggen. De gemiddelde toomgrootte wordt door veel aspekten beïnvloed, onder andere door: - moment van insemineren; - wel of geen rust na dekken; - voernivo kort na het dekken; - erfelijke aanleg; - leeftijd eerste dekking opfok- zeugen; - mate van selektie van de zeugen op toomgrootte. Dit artikel gaat in op de selektie op toomgrootte. Met toomgrootte wordt in dit verhaal levend en dood geboren biggen bedoeld. Toomgrootte per worpnummer De toomgrootte hangt zeer nauw sa men met het worpnummer van de zeugen. Eerste-worpszeugen hebben binnen het bedrijf meestal de kleinste tomen. Veelal hebben de zeugen bij de 4e, 5e en 6e worp de grootste tomen. In tabel 1 is weerge geven hoe de toomgrootte per worp nummer is ten opzichte van het be- drijfsgemiddelde. De cijfers zijn af komstig van Brabantse bedrijven met het CBK managementssysteem. N.B. Gemiddelde toomgrootte was 11,25 levend dood gebo ren/worp. Voor zeugen houders is het belang rijk om de toomgrootte per worp nummer te weten. Deze gegevens kunt u simpel met een manage- mentssysteem uit laten draaien. Als u geen managementssysteem op uw bedrijf heeft, zult u de gegevens iiandmatig moeten verzamelen aan de hand van de zeugenk aarten. Deze gegevens kunt u vergelijken met de cijfers uit de tabel. Als blijkt, dat een bepaalde worp flink afwijkt van de cijfers in de tabel, dan is dat aan leiding om de mogelijke oorzaak hiervan op te sporen. Tabel 1 Toomgrootte per worpnummer ten opzichte van het bedrijfsge- middelde. Worp- Toomgrootte nummer t.o.v. bedrijfs- gemiddelde 1 - 1,1 2 -0,2 3 0,4 4 - 5 0,7 6 - 7 0,3 8 - 9 0 10-11 -0,5 Toomgrootte bij jonge zeugen De gemiddelde toomgrootte bij de eerste-worpszeugen is het laagst. Aan de hand van de eerste twee wor pen kan weinig worden gezegd over de toomgrootte bij de volgende wor pen. Dit betekent, dat u haast niet kunt selekteren op de toomgrootte bij de eerste- en tweede worps zeugen! Op een aantal bedrijven is de gemid delde toomgrootte bij de eerste worpszeugen erg laag (minder dan 9 biggen). Mogelijke oorzaken hiervan zijn o.a.: - leeftijd bij eerste dekking: gelten voor een leeftijd van 210 dagen dek ken leidt vaak tot kleinere tomen; - gelten worden in de eerste berig- heid gedekt: dekken in de 2e of 3e berigheid geeft grotere tomen. Het komt ook voor, dat de toom grootte bij de tweede-worpszeugen te laag is, terwijl die bij de eerste worp wel goed is. Dit heeft vaak te maken met een slechte konditie van de zeugen na de eerste worp. De slechte konditie is het gevolg van een te lage voeropname tijdens de zoog- periode. De voeropname kunt u on der andere verhogen door nippels te plaatsen met een hoge waterafgifte (1,5 ltr/minuut), driemaal daags voeren en het afbouwen van de ruimtetemper atuur in de kraamstal. Toomgrootte bij de oudere zeugen Vanaf de derde worp kunt u goed se lekteren op de toomgrootte, omdat er dan meer gegevens bekend zijn. In tabel 2 is een richtlijn weergegeven voor de selektie van de zeugen vanaf de derde worp. Tabel 2 Worp- Toom Aktie nummer grootte 3 2 x <8 kiezen 3 x <8 ruimen 4, 5, 6 laatste 2 worpen <9 ruimen gem. <9 ruimen 7 en ouder laatste 2 worpen <9 ruimen laatste worp <7 ruimen De cijfers in tabel 2 dienen als richt lijn. Afhankelijk van de toomgroot te op uw bedrijf kunt u de cijfers in de tabel aanpassen aan uw situatie. Voor een bedrijf met een gemiddelde toomgrootte van 12 biggen ligt de se- lektiegrens uiteraard anders dan voor een bedrijf met 10 biggen per worp. Het uitgangspunt voor tabel 2 is, dat jonge zeugen meer kansen moeten krijgen, terwijl andere zeu gen strenger moeten worden gese- lekteerd. Het komplete schema van selektie-kriteria voor zeugen is ver krijgbaar bij de DLV (Dienst Land bouw Voorlichting) teams Varkens houderij. C. Vermunt Bedrijfsdeskundige DLV Varkenshouderij 'Breda' 13 Voor een gezonde en goed pro ducerende veestapel is een doel matige en uitgekiende voeding van belang. Het veevoer vormt een groot deel van de kosten van het melkbedrijf. Daarom zijn een doelmatige voederwinning en een goed op de produktie van de die ren afgestemde veevoeding erg belangrijk. Door deelname aan het projekt Koppeling Melkkontrole-Veevoeding (KMV) kan de veehouder veel voordeel hebben bij de voeding van het melkvee. Iedereen die melkkontrole heeft en ruwvoer laat onderzoeken kan deelnemen aan KMV. Het is belangrijk dat de pasgeboren lammeren zo snel mogelijk worden drooggelikt en biest krijgen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsch landbouwblad ... ZLM land- en tuinbouwblad | 1990 | | pagina 13