1
I
t
f
i
I
Het feest
van het licht
Wederom staan wij aan de vooravond van een Kerstmis.
Een herdenkingsfeest dat wijgedachtig aan het gezang
der engelen, zo gaarne willen vereenzelvigen met het
streven naar vrede op aarde. Dan krijgt men de neiging
om wat schamper te lachen om dit feest. Want er is
immers geen vrede op aarde?
Na twintig eeuwen christendom, dat uitgaat van de liefde
voor de naaste en voor God, lijkt de mensheid eerder uit
op een eikaars vernietigen. Dat kan dan echter niet aan
dat christendom liggen, noch aan een andere godsdienst,
maar uitsluitend aan die mensheid. De voorschriften en
geboden voor een goed, een liefdevol en vreedzaam leven
zijn wel gegeven, door Christus, door Mohammed, door
Boeddha, over de gehele wereld en aan ieder mens. Dat
nochtans moord en doodslag, bedreiging, oorlog en
oneerlijkheid heersen, komt dan alleen doordat de mens
zich niet houdt aan de wijze voorschriften en geboden.
Dat kan ook niet volledig zijn, want wij zijn geen levende
goden. Het streven naar het goede, het juiste handelen,
vereist een ontwikkelingsgang, die bijkans geen mens in
zijn ene leven tot het einde toe bereikt. De een komt wat
verder dan de ander, maar ergens blijft de mens toch in
die ontwikkeling steken.
Maar wie ver gekomen is, heeft dit niet voor niets bereikt.
Van zijn of haar levensinstelling, lessen en voorbeelden,
blijft ook ergens iets hangen. Het zaad is uitgestrooid en
er zullen nieuwe loten ontstaan. Sommige daarvan zullen
toch weer verstikt worden door het welig tierend onkruid,
maar enkelen zullen zich toch tot nieuwe bomen, tot
nieuwe voorbeelden ontwikkelen. En op hun beurt zullen
zij weer vrucht dragen en uitstrooien. Zo gaat het proces
door. Uiterst langzaam en soms nauwelijks merkbaar en
tóch baant het goede zich een weg.
Wij leven dan weliswaar nog in een wereld die vol is van
dreiging en van gevechten, maar anderzijds heeft de
mensheid reeds een enorme vooruitgang geboekt
vergeleken bij tien of meer eeuwen geleden. Wij behoeven
dat hier niet allemaal te omschrijven, wie iets van de
geschiedenis der mensheid kent, ziet, ondanks een
misschien grotere onkerkelijkheid, toch het principe van
de liefde tot de naaste groeien.
Het zaad is niet overal vergeefs gestrooid. De kerk is ook
slechts een hulpmiddel tot de verwezenlijking van het
hogere leven. Eén der hulpmiddelen. Ieder mens draagt
echter het middel om tot een hoger en beter leven te
komen in zich.
En dat geeft juist de glans aan het kerstfeest. Voor de
christenheid de herdenking van de geboorte van Christus,
dat wil zeggen van het wéten dat-er het licht van de liefde
is, ook in ons, in ieder mens. In ieder mens, hoe hij ook
handelt en doet, ligt dat vonkje verscholen. Soms laat
men het verstikken, omdat men geen vertrouwen heeft in
de kracht van dat licht of zelf te zwak is om het aan te
blazen. Bij anderen echter gaat het vonkje wel gloeien en
spreidt het licht zich uit naar anderen.
Worden wij er door beroerd? Daar ligt het maar aan hoe
de wereld zich toont. Er is in ieder geval in ieder mens
het besef dat het kan. Ieder wil ook wel goed zijn, als de
anderen hem, in zijn zwakheid, er maar de gelegenheid
toe geven en hij zich niet behoeft te verdedigen tegen wat
hij meent dat anderen hem willen aandoen.
Laten de kaarsen en andere lichten die wij nu met
Kerstmis weer ontsteken, het symbool zijn van ons geloof
in het bestaan van de liefde. Wanneer wij daarvan
overtuigd zijn, dan bloeit de liefde tot de naaste reeds.
Dan doen wij waartoe Jezus tot ons kwam. En in wezen
is dat iets heel menselijks, want wij zijn allen geschapen
met die goddelijke vonk van de liefde in ons. Hoe de
wereld zich dan nu ook mag voordoen, er blijft alle reden
om het kerstfeest te vieren. Want het blijft het getuigenis
van de wil der mensen om tot het goede, het liefdevolle te
komen. En waar een wil is, is een weg. Zij het een zeer
lange, omdat de mens zich slechts aarzelend en
schuifelend over deze weg voortbeweegt.
Kerstbïjlage 1989